ECLI:NL:RBAMS:2006:AZ3785

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
337513
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van Postbank voor schade door onjuiste adresverwerking en BKR-registratie

In deze zaak vorderen eisers A en B, die in 2003 een woning hebben gekocht, schadevergoeding van Postbank N.V. wegens een foutieve adresverwerking die heeft geleid tot een onjuiste registratie bij het Bureau Krediet Registratie (BKR). De eisers hebben in januari 2004 een hypotheekaanvraag gedaan bij MNF Bank, maar deze werd ingetrokken vanwege een negatieve BKR-registratie die voortkwam uit een fout van Postbank. De rechtbank heeft vastgesteld dat Postbank niet zorgvuldig heeft gehandeld door het adres van de eisers onjuist te verwerken, wat heeft geleid tot de registratie 'Code 4' bij het BKR, waardoor de hypotheekofferte van MNF Bank niet kon worden gehonoreerd. De rechtbank oordeelt dat Postbank aansprakelijk is voor de schade die A en B hebben geleden door het niet kunnen verkrijgen van de hypotheek bij MNF Bank, en dat de eisers niet verwijtbaar hebben gehandeld door alternatieve financiering bij ING Bank aan te vragen. De rechtbank heeft de schade begroot op € 11.875,-, en de vordering van A en B is toegewezen. De zaak wordt aangehouden voor verdere behandeling van de schadevergoeding.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 337513 / HA ZA 06-697
Vonnis van 1 november 2006
in de zaak van
1. A,
wonende te,
2. B,
wonende te,
eisers,
procureur mr. G.W. Kernkamp,
tegen
de naamloze vennootschap
POSTBANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
procureur mr. P. Smits (ING Bank).
Partijen zullen hierna A en B respectievelijk Postbank genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 10 februari 2006, met bewijsstukken,
- de conclusie van antwoord, met bewijsstukken,
- het tussenvonnis van 10 mei 2006,
- het proces-verbaal van comparitie van 20 september 2006, met de ter comparitie ingebrachte bewijsstukken en comparitie-aantekeningen.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
A en B hebben begin 2003 de woning aan de Anna Blamanlaan 24 te Heemstede gekocht. De overeengekomen transportdatum was 19 januari 2004.
Ter zake van deze koop hebben A en B in juni 2003, via de tussenpersoon Alpha Hypotheken, een hypotheekaanvraag gedaan bij de MNF Bank. Zij ontvingen daarop een offerte van deze bank van 2 juli 2003, welke door hen is ondertekend. De offerte omvatte onder meer een offertebedrag € 312.500,-- en een door A en B te betalen rentevergoeding van 4,4% tegen een rentevaste periode van zeven jaar.
Omdat er enige tijd zat tussen de momenten waarop A en B hun voormalige woning dienden te verlaten en zij hun nieuwe woning konden betrekken, hebben zij tijdelijk hun intrek in een andere woning genomen.
A en B hebben een formulier van Postbank getiteld “uw adres wijzigen” (hierna: het adresformulier) ingevuld. Daarin gaven zij als nieuw adres op “Anna Blamanlaan 24, 2104 SE Heemstede” met als verhuisdatum “nog niet bekend”, en als nieuw correspondentieadres “Postbus 84, 2100 AB Heemstede”, waarbij zij vermeldden: “(tijdelijk) vanaf 3-12-03”.
Een brief van Postbank aan A en B van 17 november 2003 luidt, voor zover van belang:
“Wij hebben uw nieuwe adres in onze administratie verwerkt. De post zal vanaf de door u opgegeven datum worden verzonden naar: Anna Blamanlaan 24 2104 SE Heemstede”.
Een andere brief van Postbank aan A en B, eveneens van 17 november 2003, luidt, voor zover van belang:
“Wij hebben uw nieuwe adres in onze administratie verwerkt. De post zal vanaf de door u opgegeven datum worden verzonden naar: Postbus 84 2100 AB Heemstede”.
Nadat dit op 30 december 2003 reeds mondeling was meegedeeld, heeft MNF Bank bij brief aan Alpha Hypotheken van 7 januari 2004 laten weten dat zij de hypotheekofferte niet zou honoreren. De reden hiervan was, dat in het register van het Bureau Krediet Registratie te Tiel (hierna: het BKR) bij een door Postbank aan A verstrekte creditcard met faciliteit tot gespreid afbetalen een “Code 4” was geregistreerd, welke code inhoudt dat de kredietnemer onvindbaar is.
De betreffende code is ingevoerd als gevolg van het feit dat een giroafschrift, dat door Postbank naar het adres Anna Blamanlaan 24, 2104 SE Heemstede was verzonden, op 8 december 2003 als onbestelbaar retour is gekomen.
Een brief van Postbank aan A en B van 8 januari 2004 luidt, voor zover van belang:
“Onlangs verzocht u ons de mogelijkheid tot gespreid terugbetalen te verwijderen van uw Postbank Card (...) om een hypotheekakte te laten passeren. Ook vroeg u ons de hoogte van het openstaande bedrag aan u door te geven.
Er is geen openstaand saldo. Bovendien hebben wij het Bureau Krediet Registratie (BKR) te Tiel verzocht in hun administratie de gegevens over uw Postbank Card te verwijderen”
Een brief van A en B aan Postbank van 8 januari 2004 luidt, voor zover van belang:
“Na diverse telefonische verzoeken onzerzijds ontvingen wij uw brief van vandaag 8 januari 2004 waarvan de inhoud totaal niet relevant is. Hieruit blijkt, dat wij geen openstaand negatief saldo hebben hetgeen genoegzaam bekend is.”
Nadat MNF Bank haar offerte had ingetrokken, hebben A en B een hypothecaire geldlening gesloten bij ING Bank, groot € 312.500,00, tegen een rente van 4,9%, met een rentevaste periode van zes jaar.
Een brief van 4 maart 2005 van Postbank aan DAS Rechtsbijstand, die toen optrad namens A en B, luidt voor zover relevant:
“Voor de goede orde hebben wij contact opgenomen met de MNF bank om ons te laten informeren over hun acceptatiebeleid. Het is correct dat de MNF bank haar aanbod heeft ingetrokken op basis van de BKR-melding. In onze brief van 8 januari 2004 lieten wij uw cliënt echter weten, dat de BKR melding door Postbank zou worden verwijderd. Wij hebben de MNF bank gevraagd of deze brief voor de MNF bank aanleiding zou zijn geweest hun aanbod alsnog in behandeling te nemen. De MNF bank liet ons weten, dat dit bewijs voor hen voldoende zou zijn geweest om de hypotheek alsnog te verstrekken.”
De vordering
A en B vorderen veroordeling van Postbank tot betaling van € 11.875,-, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 23 september 2004, en buitengerechtelijke kosten groot € 214,50 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 10 februari 2006, een en ander uitvoerbaar bij voorraad.
Zij baseren de door hen gevorderde hoofdsom op het volgende. Volgens A en B zijn zij door de handelwijze van Postbank gedwongen geweest bij ING Bank een hypothecaire lening aan te gaan, op ongunstigere rentevoorwaarden dan die in de offerte van MNF Bank. Zij stellen hierdoor schade te lijden, bestaande in het verschil in rente en rentevaste perioden, welke schade zij begroten op € 11.875,--.
Postbank voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De beoordeling
Vast staat dat Postbank een poststuk bestemd voor A en B heeft verzonden naar het door hen opgegeven nieuwe adres Anna Blamanlaan 24, 2104 SE Heemstede, hoewel A en B in het adresformulier hadden aangegeven dat de datum waarop zij naar dit adres zouden verhuizen nog niet bekend was en zij tegelijkertijd een postbusnummer als tijdelijk correspondentieadres hadden opgegeven. Hoewel de precieze gang van zaken binnen Postbank voor de rechtbank thans niet valt te achterhalen, kan de conclusie geen andere zijn dan dat deze foutieve verzending het gevolg is geweest van een onjuiste verwerking of behandeling door Postbank van het adresformulier. Zulks is ter comparitie door Postbank ook niet betwist.
Toen vervolgens het betreffende poststuk als onbestelbaar retour was gekomen, heeft Postbank – naar volgt uit haar eigen stellingen bij conclusie van antwoord – ten aanzien van A in haar systemen “adres onbestelbaar” ingevoerd, kennelijk in weerwil van het door A en B in het adresformulier opgegeven tijdelijke correspondentieadres. Dit heeft volgens Postbank automatisch de registratie “Code 4” bij het BKR gegenereerd.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft Postbank hiermee in strijd gehandeld met de zorgvuldigheid die zij jegens haar cliënten A en B in acht diende te nemen. Aldus is zij tekortgeschoten in de nakoming van een jegens hen op haar rustende verbintenis en mitsdien aansprakelijk voor de schade die als gevolg daarvan is veroorzaakt.
Postbank betwist dat de door A en B gestelde schade in oorzakelijk verband staat met de door haar gemaakte fout, omdat de beslissing van MNF Bank om de offerte niet gestand te doen buiten haar om is gegaan. Voorts stelt zij dat MNF Bank, indien deze kennis had genomen van de brief van de Postbank van 8 januari 2004 (zie onder 2.9.), de offerte alsnog gestand zou hebben gedaan. De rechtbank kan Postbank in dit verweer niet volgen. Door Postbank is niet betwist dat de onjuiste Code 4-registratie bij BKR, die – naar uit het voorgaande volgt – door haar toedoen is ontstaan, rechtstreeks tot gevolg heeft gehad dat MNF Bank haar offerte heeft ingetrokken. Postbank heeft niet gesteld dat MNF Bank de offerte evenmin gestand zou hebben gedaan indien Postbank de fout niet had gemaakt. Het oorzakelijk verband met de door Postbank gemaakte fout is daarmee gegeven. De stelling van de Postbank dat MNF Bank, A en B, alsmede hun tussenpersoon ook verwijten kunnen worden gemaakt, doet hieraan niet af.
Met deze stelling doet Postbank kennelijk tevens een beroep op eigen schuld van A en B.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen echter eventuele fouten van MNF Bank niet worden aangemerkt als een aan A en B toe te rekenen omstandigheid als bedoeld in artikel 6:101 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.
Aan A en B zelf, dan wel hun tussenpersoon, verwijt Postbank dat zij niet na ontvangst van de brief van Postbank van 8 januari 2004 alsnog met MNF Bank contact hebben opgenomen. Volgens Postbank zou in dat geval de offerte alsnog gestand zijn gedaan, gezien de inhoud van haar brief van 4 maart 2005 (hierboven onder 2.12.).
Dit verweer wordt verworpen. A en B hebben ter comparitie onbetwist gesteld dat destijds het werkelijke probleem bij het realiseren van de hypotheekverstrekking door MNF Bank was, dat bij MNF Bank ten onrechte de registratie Code 4 (“kredietnemer onvindbaar”) bekend was geworden, dat, toen dit probleem hun duidelijk was geworden, hun tussenpersoon vergeefs heeft getracht MNF Bank op het punt van de intrekking van haar hypotheekofferte op andere gedachten te brengen, en dat de brief van Postbank van 8 januari 2004 geen erkenning van de onjuistheid van de Code 4-registratie bevatte. Vast staat dat A en B bij brief van dezelfde dag (hierboven onder 2.10.) aan Postbank hebben geschreven dat deze brief naar hun mening niet relevant was. Dat Postbank in de weken daarna een nader antwoord heeft gegeven is niet gesteld of gebleken.
Intussen had MNF Bank op 7 januari 2004 definitief besloten de offerte in te trekken, terwijl het transport slechts twaalf dagen later zou plaats hebben. A en B hebben in dit verband voorts nog gesteld dat hun verkopende partij geen uitstel wenste te verlenen van de overeengekomen transportdatum. De rechtbank gaat voorbij aan de betwisting van deze stelling door Postbank, nu A en B, wat er feitelijk van dit verweer van Postbank ook zij, onder deze omstandigheden niet valt te verwijten dat zij in de korte tijd die hun nog restte op zoek zijn gegaan naar alternatieve financieringen in plaats dat zij een mogelijk langdurig en/of vruchteloos debat met MNF Bank hebben voortgezet. Zij hebben daarmee geen op hen rustende schadebeperking-plicht verzaakt, eerder hebben zij juist op deze wijze hun schade weten te beperken.
A en B hebben gesteld dat het alternatief van ING Bank op dat moment de meest gunstige voorwaarden bood. Postbank heeft deze stelling onvoldoende gemotiveerd betwist. Het had op haar weg als financiële instelling gelegen hieromtrent meer te stellen. Ook aan deze betwisting gaat de rechtbank voorbij.
A en B begroten hun schade over de eerste zes jaar op het verschil in rente van 0,5% tussen de offerte van MNF Bank en de hypothecaire lening van ING Bank, en over het zevende jaar op 0,8%. Postbank stelt dat de rente uit de offerte van MNF Bank zich niet laat vergelijken met de rente uit de lening van ING Bank, nu de eerste wordt afgelost door middel van een uitkering van de opgebouwde waarde in een gemengde kapitaalverzekering, terwijl de laatste is gebaseerd op een vermogensopbouw te realiseren via, door de klant mede op basis van een gekozen profiel in te vullen, beleggingen. De rechtbank passeert ook dit verweer als onvoldoende onderbouwd. Postbank heeft niets naders gesteld omtrent de gevolgen die dit verschil zou moeten hebben voor de wijze van begroting van de door A en B geleden schade. Onmiskenbaar zijn de rentelasten voor A en B in de huidige situatie hoger dan zij zouden zijn geweest indien MNF Bank haar offerte gestand had gedaan. De rechtbank acht het redelijk de schade aan de hand van dit renteverschil te begroten.
Voor de eerste zes jaren betekent dit dat die schade moet worden begroot op 0,5% per jaar over het leningbedrag van € 312.500,--, zijnde € 9.375,--. De rechtbank heeft op dit moment echter geen inzicht in de grondslag van het door A en B gestelde percentage van 0,8% over het zevende jaar. Ter comparitie hebben A en B gesteld wat dit betreft te zijn afgegaan op informatie van hun tussenpersoon. De rechtbank zal A en B in de gelegenheid stellen deze informatie schriftelijk, bij akte, in het geding te brengen. Postbank zal daarop bij antwoordakte kunnen reageren.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
De beslissing
De rechtbank
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 29 november 2006 voor het nemen van een akte door A en B over hetgeen is vermeld onder 4.8.,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.V.T. de Bie en in het openbaar uitgesproken op 1 november 2006.?