ECLI:NL:RBAMS:2006:AZ3765

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/477015-06
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling in grootschalige softdrugshandelszaak met amfetamineproductie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 december 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij grootschalige softdrugshandel en de productie van amfetamine. De verdachte werd beschuldigd van het voorbereiden en bevorderen van de productie van amfetamine, waarbij hij samen met een mededader handelingen verrichtte die gericht waren op de productie van deze drugs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededader in de periode van 1 januari 2006 tot en met 2 april 2006 in Nederland verschillende voorwerpen voorhanden hadden die bestemd waren voor de productie van amfetamine. Dit omvatte onder andere jerrycans, gasflessen en andere benodigdheden die essentieel zijn voor het opzetten van een amfetaminelaboratorium.

Tijdens de rechtszittingen op 20 en 21 november 2006 heeft de rechtbank de bewijsstukken en de verklaringen van de verdachte en zijn raadsman zorgvuldig gewogen. De raadsman voerde aan dat de aangetroffen goederen niet bedoeld waren voor de productie van amfetamine, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank oordeelde dat de aangetroffen goederen en stoffen in samenhang met andere feiten en omstandigheden wel degelijk voorhanden waren om opnieuw een feit als bedoeld in de Opiumwet voor te bereiden.

De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarbij de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht. De rechtbank heeft bij de straftoemeting rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft geoordeeld dat de productie van amfetamine schadelijk is voor de volksgezondheid en de samenleving, en dat dit een aanzienlijke vrijheidsstraf rechtvaardigt. De verdachte is echter vrijgesproken van enkele andere telastegelegde feiten, omdat er onvoldoende bewijs was om deze te ondersteunen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/477015-06
Datum uitspraak: 5 december 2006
op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres],
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring “De Leuvense Poort” te ’s-Hertogenbosch (maar ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting tijdelijk gedetineerd in het Huis van Bewaring “Zwaag” te Zwaag).
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 20 en 21 november 2006.
1. Telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding zoals ter terechtzitting nader is omschreven. Van de dagvaarding en de vordering nadere omschrijving zijn kopieën als bijlage 1 en 2 aan dit vonnis gehecht. De nader omschreven telastelegging geldt als hier ingevoegd.
2. Voorvragen
3. Waardering van het bewijs
3.1. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 1 en 2 is te laste gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De rechtbank neemt daartoe in aanmerking dat het dossier geen enkel bewijsstuk bevat dat verdachte rechtstreeks met die feiten in verband brengt en het dossier ook overigens onvoldoende bewijsmiddelen bevat om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
Ten aanzien van de door de raadsman gevoerde verweren
De raadsman heeft in aanvulling op zijn pleitnota betoogd dat, gelet op de bevindingen van de politie zoals verwoord in het proces-verbaal van bevindingen genummerd BEV03, sprake is van een ontmanteld amfetaminelaboratorium en dat mitsdien de aangetroffen goederen niet voorhanden waren om (cursivering door de rechtbank) een feit volgens de Opiumwet voor te bereiden als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet. Verdachte dient daarom van dit feit te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en stelt op grond van het dossier hierover het volgende vast.
De in de woning en in de loods aangetroffen goederen en stoffen zijn in gezamenlijkheid geschikt voor de productie van amfetamine. Hieraan doet niet af dat enkele daartoe benodigde chemicaliën slechts in geringe hoeveelheden aanwezig waren. Aangetroffen resten van het eindproduct wijzen op ter plaatse eerder uitvoerde productie van amfetamine. Voorts zijn de goederen niet in afvalcontainers aangetroffen noch op een andere wijze (af)gescheiden opgesteld met het kennelijke doel tot beëindiging van de productie over te gaan. Gevoegd bij het algemeen bekende gegeven dat amfetamine niet eenmalig, maar “in serie” pleegt te worden geproduceerd, leiden deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, tot de conclusie dat de aangetroffen goederen en stoffen wel degelijk voorhanden waren om (opnieuw) een feit als bedoeld in artikel 10a eerste lid van de opiumwet voor te bereiden.
De raadsman heeft ter zake van de in de woning van verdachte aangetroffen goederen tevens de stelling betrokken dat gelet op de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen sprake is van de met de bewezenverklaring niet strijdige mogelijkheid dat anderen dan verdachte of diens partner, tevens medeverdachte, [medeverdachte 1] die goederen aldaar hebben neergezet. De raadsman heeft daartoe aangevoerd hetgeen is verwoord in zijn pleitnota, die aan dit vonnis zijn gehecht en waarvan de inhoud als hier ingevoegd geldt.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt daartoe het volgende.
In het verweer van de raadsman ligt besloten de stelling dat de door verdachte op 12 april 2006, omstreeks 15.10 uur bij zijn inverzekeringstelling afgelegde verklaring niet voor het bewijs mag worden gebruikt. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat verdachte zich bij het voorafgaande verhoor en ook nadien consequent op zijn zwijgrecht had beroepen. Die verklaring houdt in: “De plastic vaten in de woning zijn door mij daar neergezet. Ik wist niet dat er harddrugs in die vaten aanwezig waren. Voor wat betreft de softdrugs in mijn woning en in de loods beroep ik mij op mijn zwijgrecht.”
De rechtbank geeft zich er rekenschap van dat die verklaring bij gebruik tot het bewijs met behoedzaamheid moet worden betracht, maar deelt het standpunt van de raadsman niet. Weliswaar heeft verdachte die verklaring niet ondertekend, maar zij is neergelegd in een door de betreffende hulpofficier van justitie ambtsedig opgemaakt proces-verbaal. De rechtbank gaat uit van de juistheid van al hetgeen waarvan een verbalisant uit hoofde van zijn functie een ambtsedig proces-verbaal opmaakt, tenzij er gegronde redenen aannemelijk worden die tot het instellen van een nader onderzoek aanleiding geven. In dat geval kan worden besloten de betreffende verbalisant te horen als getuige. De rechtbank wijst er daarbij op dat hierbij aan de verdediging een actieve rol toekomt. De raadsman heeft echter niet in enig stadium verzocht om het horen van die verbalisant. Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting zijn ook overigens geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die daartoe aanleiding geven. Bovendien blijkt uit de betwiste verklaring van verdachte dat hij zich ook aldaar, zij het geclausuleerd, op zijn zwijgrecht heeft beroepen wat betreft de softdrugs. Bovendien is verdachte bij zijn voorafgaande verhoor op 12 april 2006, omstreeks 13.00 uur niet gevraagd naar de in de woning aangetroffen goederen. Dit ondersteunt de rechtbank in haar overtuiging dat verdachte, ten eersten male daarnaar gevraagd, openlijk over de plastic vaten heeft verklaard als in dat proces-verbaal staat vermeld.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat genoemd proces-verbaal tot het bewijs kan worden gebezigd. Daarmee is ook geen sprake van de door de raadsman betoogde, met de bewezenverklaring niet strijdige mogelijkheid dat anderen dan verdachte of [medeverdachte 1] die goederen aldaar hebben neergezet. Voorts zijn blijkens het dossier en het verhandelde ter terechtzitting geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die steun geven aan de stelling van de raadsman dat anderen dan verdachte, te weten [huishoudster], de huishoudster, en medeverdachte [verdachte 2] die toen over een huissleutel beschikten, die goederen in de woning hebben geplaatst.
3.2. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van het onder 3 telastegelegde:
in de periode van 1 januari 2006 tot en met 2 april 2006 in Nederland tezamen en in vereniging met een ander, om een feit, bedoeld in het derde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden en bewerken van amfetamine voor te bereiden en/of te bevorderen jerrycans en gasflessen en gasbranders en tonnen en een cementkuip en een behangafstomer voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en verdachte’s mededader wisten of ernstige redenen hadden te vermoeden, dat die bestemd waren tot het plegen van dat feit;
Ten aanzien van het onder 4 telastegelegde:
in de periode van 1 januari 2006 tot en met 2 april 2006 te Bavel, gemeente Breda, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer (BV-SL-7) vijf liter van een materiaal bevattend amfetamine en (BV-SL-13a tot en met 13d) 112.2 gram van een materiaal bevattende amfetamine.
4. Het bewijs
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straf
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem onder 1, 2, 3 en 4 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van voorarrest.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Door het voorhanden hebben van apparatuur en benodigdheden voor het inrichten van een laboratorium, waaronder gasflessen en gasbranders, hebben verdachte en zijn mededader zich schuldig gemaakt aan het verrichten van handelingen ter voorbereiding en bevordering van de productie van voor verdere verspreiding geschikte hoeveelheden amfetamine, een synthetische drug. Daarnaast hebben verdachte en zijn mededader hoeveelheden amfetamine voorhanden gehad. Het gebruik van amfetamine is schadelijk voor de volksgezondheid en bezwarend voor de samenleving, onder meer door de direct en indirect met het gebruik daarvan gepaard gaande vermogens- en andere criminaliteit. Voorts is de productie van amfetamine gevaarzettend door het risico van brand en explosie en het daarbij vrijkomen van schadelijke stoffen. De rechtbank acht het in dit verband verontrustend dat de aangetroffen apparatuur en benodigdheden tezamen met (resten van) grondstoffen zijn aangetroffen onder andere in de woning van verdachte, zijn partner en hun kinderen. Voorts is de productie van synthetische drugs schadelijk voor het milieu, omdat daarbij chemische afvalstoffen vrijkomen die veelal illegaal worden geloosd.
Een en ander rechtvaardigt een vrijheidsstraf van aanzienlijke duur. Anderzijds is niet, althans onvoldoende gebleken van enige directe betrokkenheid van verdachte en zijn mededader bij het daadwerkelijk produceren van amfetamine. Bovendien is in deze zaak geen amfetamine geproduceerd. Gelet op dit ontbrekende gevolg en de relatief geringe rol van verdachte, alsmede op de vrijspraak van verdachte van de onder 1 en 2 te laste gelegde feiten, ziet de rechtbank aanleiding om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. Bovendien is verdachte blijkens het hem betreffende Uittreksel Justitieel Documentatieregister van 23 augustus 2006 niet eerder voor het plegen van een soortgelijk delict veroordeeld.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen-geachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
9. Beslissing
Verklaart het onder 1 en 2 telastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van: om een feit, bedoeld in het derde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 MAANDEN.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
1 1.00 STK Zaktelefoon Kl:geel
Siemens M35 2789086
uit Vito [nummer]
Dit vonnis is gewezen door
mr. U.W. baron Bentinck, voorzitter,
mrs. G.A. Bouter-Rijksen en A. Tegelaar, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.M.N. van den Hazel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 december 2006.