ECLI:NL:RBAMS:2006:AZ3698

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/477014-06
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling in grootschalige softdrugshandelszaak met beperkte betrokkenheid van verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 december 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een grootschalige softdrugshandelszaak. De verdachte werd veroordeeld tot 2 maanden hechtenis en een geldboete van € 5.000,00. De rechtbank hield bij de strafoplegging rekening met het feit dat de verdachte slechts in de periferie betrokken was bij het drugstransport en dat niet bewezen was dat hij opzet had op de invoer en het aanwezig hebben van verdovende middelen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 1 april 2006 een vrachtwagen moest ophalen en lossen in een loods. Hij had de sleutels van de loods omdat hij de huisdieren verzorgde van medeverdachten die afwezig waren. Tijdens het lossen van de vrachtwagen ontdekte de verdachte een revolver in de vrachtwagen, wat zijn betrokkenheid bij de zaak verder compliceerde. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich had moeten distantiëren van de situatie, gezien de vele indicatoren die erop wezen dat de lading niet legaal was.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans had aanvaard dat de pallets illegale goederen bevatten, maar dat er onvoldoende bewijs was voor opzet. De rechtbank verklaarde de verdachte strafbaar en legde een lagere straf op dan door de officier van justitie was gevorderd, rekening houdend met de beperkte rol van de verdachte en zijn blanco strafblad. De uitspraak benadrukt de ernst van de drugshandel en de maatschappelijke gevolgen daarvan, maar ook de noodzaak om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/477014-06
Datum uitspraak: 5 december 2006
op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres].
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 20 november 2006 en 21 november 2006.
1. Telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding zoals ter terechtzitting nader is omschreven. Van de dagvaarding en de vordering nadere omschrijving zijn kopieën als bijlage 1 en 2 aan dit vonnis gehecht. De nader omschreven telastelegging geldt als hier ingevoegd.
2. Voorvragen
3. Waardering van het bewijs
3.1. Nadere bewijsoverweging
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank het volgende gebleken.
Verdachte kreeg op zaterdag 1 april 2006, rond 15.30 uur het verzoek van medeverdachte [medeverdachte 1] om een vrachtwagen op te halen en te lossen in een loods bij de woning van [medeverdachte 1] en haar partner, eveneens medeverdachte, [medeverdachte 2] op het adres [adres], waar ook het eenmanstransportbedrijf van [medeverdachte 2] was gevestigd. Verdachte beschikte over de sleutels van de woning en die loods, omdat hij dat weekend de huisdieren verzorgde, nu [medeverdachte 1] dat weekend bij een vriendin in Best en [medeverdachte 2] sinds 28 maart 2006 in detentie verbleef. [medeverdachte 1] verzocht verdachte de vrachtwagen op te halen op een parkeerplaats nabij Gilze en te lossen in die loods, zodat de chauffeurs in het restaurant wat konden eten. Op die parkeerplaats werd verdachte aangesproken door medeverdachte [medeverdachte 3]. Voordat verdachte de vrachtwagen naar de loods kon rijden, reden zij eerst een rondje ter verkenning van de omgeving rond genoemd adres. Dit was op verzoek van [medeverdachte 3], die eerder die dag achter de woning een auto had zien staan van waaruit de loodsen achter de woning werden bekeken. Terug op de parkeerplaats ontving verdachte van [medeverdachte 3] de sleutels van een hem aangewezen vrachtwagen, waarna verdachte deze naar de woning heeft gereden en in die loods met [medeverdachte 3] een deel van de lading heeft gelost. Achter in de vrachtwagen stonden zes pallets met groenten, met daarachter zestien afgesloten houten kisten. Op aanwijzing van [medeverdachte 3] loste verdachte met een heftruck eerst de kisten met groente en daarna negen van de zestien kisten. De overige hadden een andere bestemming, aldus [medeverdachte 3]. Achter in de loods stonden reeds twee afgesloten houten kisten, achter een aantal pallets met lege groentekistjes. Verdachte heeft die kistjes verplaatst om de negen kisten bij die twee kisten te kunnen plaatsen. Vervolgens heeft hij de zes pallets met groenten met de heftruck weer in de vrachtwagen geladen. Daarna zijn verdachte en [medeverdachte 3] teruggereden naar de parkeerplaats nabij Gilze. Verdachte reed in de vrachtwagen en [medeverdachte 3] in de personenauto van verdachte. Verdachte parkeerde de vrachtwagen en trof toen onder een handdoek op de middenconsole van de vrachtwagen een revolver aan, waarna verdachte de vrachtwagen verliet, de sleutels aan [medeverdachte 3] gaf en naar huis is gereden. Tot zover staan de feiten en omstandigheden vast en worden zij door de verdediging niet betwist.
Verdachte stelt dat [medeverdachte 1] hem had meegedeeld dat de lading uit beelden bestond en dat hij niet wist dat de werkelijke lading van de vrachtwagen hash was. Er waren evenwel tal van indicatoren die voor verdachte reden hadden moeten zijn zich te distantiëren. Ten eerste wist verdachte dat het niet gebruikelijk is dat een chauffeur zijn vrachtwagen uit handen geeft om die door een derde te laten lossen. Niettemin is dit in deze zaak gebeurd. Verdachte heeft verklaard daar niet bij stil te hebben gestaan. Ten tweede betrof het een uit het buitenland, uit Frankrijk, afkomstige vrachtwagen. Verdachte is een ervaren chauffeur die weet dat een officieel transport vergezeld gaat van vervoersdocumenten. Het is voor iedere bestuurder voorts van algemene bekendheid dat hij zich niet op de openbare weg behoort te begeven zonder in het bezit te zijn (gesteld) van alle overige relevante bescheiden, zoals het kentekenbewijs. Het bevreemd de rechtbank in hoge mate dat verdachte desondanks heeft volstaan met inontvangstneming van de sleutels van de vrachtwagen, zonder om die bescheiden te verzoeken en zich vervolgens op de openbare weg te begeven. Ten derde hebben verdachte en [medeverdachte 3], voorafgaand aan het lossen van de vrachtwagen, eerst met de personenauto van verdachte een rondje gereden ter verkenning van de omgeving van de [adres], omdat [medeverdachte 3] eerder die dag achter de woning een auto had zien staan van waaruit de loodsen achter de woning werden bekeken. Verdachte heeft hierover verklaard dat hem dit niet vreemd voorkwam en dat hij ook hierbij niet stil heeft gestaan. Deze gang van zaken past echter in het geheel niet in hetgeen in het maatschappelijk verkeer gangbaar is in het kader van het lossen van een regulier transport. Gelet op zijn ervaring als chauffeur had ook verdachte zich dit moeten realiseren. Ten vierde heeft verdachte in de loods met een heftruck en op aanwijzing van [medeverdachte 3] negen kisten uit de vrachtwagen gelost en achter in de loods bij twee andere houten kisten gezet en die kisten vervolgens aan het oog onttrokken door er een aantal pallets met lege groentekistjes voor te zetten. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij dacht dat dit was voor het geval iemand de loods zou betreden. Deze verklaring acht de rechtbank evenmin overtuigend, omdat de loods met een slot afsluitbaar was. Onbevoegden hadden dus geen toegang tot de loods.
Gelet op het vorenstaande, in onderlinge samenhang beschouwd, acht de rechtbank bewezen dat verdachte op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de pallets illegale goederen bevatten. Dit impliceert echter nog niet dat verdachte (in voorwaardelijke zin) opzet had op de invoer en het aanwezig hebben van verdovende middelen (en in het bijzonder hash). De rechtbank acht derhalve slechts de impliciet subsidiair te laste gelegde overtredingen bewezen.
3.2. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van het onder 1 telastegelegde
in de periode van 1 februari 2006 tot en met 2 april 2006 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen in een Franse vrachtwagen merk Volvo, gekentekend 478 BGS 31 binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, negen pallets met pakken met een hoeveelheid van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hashish);
Ten aanzien van het onder 2 telastegelegde
in de periode van 1 februari 2006 tot en met 2 april 2006 te Bavel tezamen en in vereniging met anderen aanwezig heeft gehad in een loods aan d[adres] een hoeveelheid van meer dan 30 gram, van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hashish);
4. Het bewijs
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
De raadsman stelt dat verdachte ten aanzien van het onder 1 en het onder 2 telastegelegde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens afwezigheid van alle schuld (AVAS), daartoe aanvoerend hetgeen in zijn pleitnotities staat vermeld, die aan dit proces verbaal zijn gehecht en waarvan de inhoud als hier ingevoegd geldt.
De rechtbank verwerpt het beroep op AVAS en overweegt daartoe als volgt.
Gelet op de onder 3.1. vermelde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat verdachte redelijkerwijs had moeten en kunnen weten dat de door hem en [medeverdachte 3] in de loods geloste lading het daglicht niet kon verdragen. Verdachte heeft derhalve verwijtbaar gehandeld.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen en maatregelen
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem onder 1 primair en 2 primair bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 170 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 80 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, een werkstraf voor de duur van 240 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 180 dagen, alsmede een geldboete ter hoogte van € 3.000,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 40 dagen.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft met anderen duizenden kilo’s hash in een vrachtwagen binnen het grondgebied van Nederland gebracht en aldaar aanwezig gehad. Over de precieze hoeveelheden hash kan worden gedebatteerd, zoals ook ter zitting is geschied, maar duidelijk is dat het gaat om hoeveelheden in de orde van grootte als in de telastelegging opgenomen. De rechtbank houdt daarmee bij de straftoemeting rekening.
Hash is een middel waarvan het gebruik schadelijk is voor de volksgezondheid. Een kilo hash heeft een straatwaarde van ongeveer € 3.000,00. Verdachte heeft aldus een bijdrage geleverd aan de – uiterst lucratieve – handel in en de verspreiding van softdrugs. Vaak gaat deze handel gepaard met (vermogens)criminaliteit, waaronder witwassen. Voorts benadrukt de rechtbank in dit verband dat de financiële belangen bij het op zo grote schaal handelen in softdrugs zo groot zijn, dat ter bescherming van die belangen het plegen van andere strafbare feiten veelal niet wordt geschuwd. Ook in deze zaak lijkt hiervan blijkens het dossier sprake te zijn. De rechtbank is dan ook van oordeel dat deze grootschalige handel in softdrugs en de maatschappelijk ongewenste neveneffecten daarvan met kracht bestreden dienen te worden.
Anderzijds houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte slechts in de periferie bij het transport betrokken was en dat niet bewezen is dat verdachte bij zijn handelen opzet had op de invoer en het aanwezig hebben van verdovende middelen, zodat uitsluitend het niet-opzettelijk begaan van die feiten bewezen is verklaard, wat als een overtreding moet worden gekwalificeerd. Reeds om die reden wordt afgeweken van de door de officier van justitie gevorderde vrijheidsbenemende straf. Bovendien is verdachte blijkens het hem betreffende Uittreksel Justitieel Documentatieregister van 23 augustus 2006 niet eerder veroordeeld voor het plegen van enig strafbaar feit.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47 en 62 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen-geachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
9. Beslissing
Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Veroordeelt verdachte tot hechtenis voor de duur van 1 MAAND.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Veroordeelt verdachte voorts tot een geldboete ter hoogte van € 2.500,00 (tweeduizend en vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 35 dagen.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Veroordeelt verdachte tot hechtenis voor de duur van 1 MAAND.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Veroordeelt verdachte voorts tot een geldboete ter hoogte van € 2.500,00 (tweeduizend en vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 35 dagen.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
1 1.00 STK Zaktelefoon Kl:grijs
Sagem V55 2792320
[nummer]
2 1.00 STK Zaktelefoon
Nokia 1600 2793371
[nummer]
Dit vonnis is gewezen door
mr. U.W. baron Bentinck, voorzitter,
mrs. G.A. Bouter-Rijksen en A. Tegelaar, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.M.N. van den Hazel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 december 2006.