ECLI:NL:RBAMS:2006:AZ3433

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/523345-05
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling van een baby en eerdere veroordeling voor zware mishandeling met dodelijke afloop

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 november 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van mishandeling van zijn één week oude dochter. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn dochter heeft geslagen en door elkaar heeft geschud, wat heeft geleid tot pijn bij het kind. De verdachte werd echter vrijgesproken van doodslag, zware mishandeling en poging tot zware mishandeling. In een eerdere zaak was de verdachte al veroordeeld voor zware mishandeling die leidde tot de dood van zijn toen twee maanden oude zoontje. De rechtbank heeft de bewijsvoering zorgvuldig gewogen, waarbij verklaringen van medeverdachten en deskundigen zijn betrokken. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de medeverdachte betrouwbaar waren en dat de deskundige Bilo overtuigend bewijs had geleverd voor de diagnose van het 'shaken baby syndrome'. De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden, waarbij rekening is gehouden met zijn eerdere veroordelingen en de ernst van de feiten. De rechtbank heeft ook de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd in overweging genomen, waaronder de alcoholafhankelijkheid van de verdachte en zijn persoonlijkheidsstoornis. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is en dat er geen rechtvaardigingsgronden aanwezig zijn.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/523345-05
Datum uitspraak: 30 november 2006
op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Huis van Bewaring “Het Schouw” te Amsterdam.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 15 november 2006 en 16 november 2006.
1. Telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding zoals deze ter terechtzitting is gewijzigd. Van de dagvaarding en de vordering wijziging telastelegging zijn kopieën als bijlagen 1 en 2 aan dit vonnis gehecht. De gewijzigde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
2. Voorvragen
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Door de verdediging is bepleit dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk is in haar vervolging ten aanzien van het onder 2. meer subsidiair en onder 2. meest subsidiair telastegelegde, nu deze feiten reeds verjaard zijn.
De rechtbank laat dit verweer onbesproken, nu de rechtbank gezien de inhoud van dit vonnis niet toekomt aan een oordeel over de betreffende onderdelen van de telastelegging.
3. Waardering van het bewijs
3.1. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 1. primair, 1. subsidiair en 2. primair is telastegelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt hieromtrent het navolgende.
3.2.a Gebruik van verklaring medeverdachte afgelegd op 26 november 2005
Door de verdediging is aangevoerd dat de verklaring van [medeverdachte] (hierna te noemen [medeverdachte]), afgelegd op 26 november 2005 bij de politie, onbetrouwbaar is en derhalve niet voor de bewijsvoering in de strafzaak tegen verdachte kan worden gebruikt. Dit geldt naar de mening van de verdediging eveneens voor de door [medeverdachte] afgelegde verklaringen op 25 juli 2006 bij de rechter-commissaris.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte] op 22, 23 en 24 november 2005 intensief en indringend is verhoord omtrent de oorzaak van de verwondingen bij [slachtoffer] (hierna te noemen [slachtoffer]). Op 25 november 2005 is zij ten behoeve van de toetsing van de inverzekeringstelling gehoord door de rechter-commissaris in strafzaken. Naar mag worden aangenomen heeft de rechter-commissaris juist in verband met deze intensieve en indringende verhoren [medeverdachte], in bijzijn van haar raadsman - met wie zij reeds op het politiebureau had gesproken -, gevraagd of zij klachten had over die verhoren. Dat was niet het geval, zo heeft zij uitdrukkelijk verklaard tijdens dit verhoor. Ook haar raadsman heeft toen geen opmerkingen gemaakt over de (wijze van) verhoren.
Vervolgens is [medeverdachte] op 26 november 2005 gedurende ongeveer vier uren verhoord. Na twee uur is er een lunchpauze van anderhalf uur ingelast. Met betrekking tot dit verhoor heeft de rechtbank vastgesteld dat de verbalisanten [medeverdachte] meerdere malen en met klem vragen om te vertellen hoe [slachtoffer] aan haar verwondingen is gekomen. Dat [medeverdachte] daarbij onder een ontoelaatbare druk is gezet, is de rechtbank niet gebleken. Temeer daar ook korte pauzes worden ingelast, bijvoorbeeld als [medeverdachte] geëmotioneerd raakt en moet huilen.
Evenmin is de rechtbank gebleken dat [medeverdachte] “in de mond zou zijn gelegd” dat de verwondingen bij [slachtoffer] zouden zijn ontstaan doordat [slachtoffer] een jeu de boules bal tegen haar hoofd zou hebben gehad. De rechtbank heeft vastgesteld dat [medeverdachte] aan het einde van het verhoor in de ochtend is gevraagd of zij iets kan vertellen over het moment dat verdachte na de opname van [slachtoffer] in het ziekenhuis, met een jeu de boules bal de kamer in kwam. Over een dergelijke gebeurtenis was inmiddels door een getuige een verklaring afgelegd bij de politie. Naar aanleiding van deze vraag wordt dan de herkomst van die bal en het feit dat de honden ermee speelden, besproken. Het is [medeverdachte] die aan het begin van het verhoor in de middag zelf terugkomt op die bal en vertelt dat die ijzeren bal op [slachtoffer] is gekomen. Zij vertelt in eerste instantie dat verdachte de bal gooide, daarna dat het vaag is, en vervolgens dat zij hem naar verdachte wilde “flikkeren”.
[medeverdachte] vertelt vervolgens in detail wat er in de nacht van 24 september 2005 is voorgevallen, hetgeen op het volgende neerkomt. Zij was boos op verdachte omdat hij [slachtoffer], die op zijn knieën lag, hardhandig behandelde. In een opwelling heeft ze de jeu de boules bal naar hem gegooid. Volstrekt tegen haar bedoeling in is de bal op [slachtoffer]’s hoofd terechtgekomen.
De bal was niet voor haar, maar voor verdachte bedoeld.
[medeverdachte] vertelt uitgebreid en gedetailleerd over de afstand tussen haar en verdachte, de wijze waarop verdachte [slachtoffer] vast had en de plaats waar de bal [slachtoffer] heeft geraakt. De rechtbank ziet ook hierin een aanwijzing dat [medeverdachte] verklaart zoals als het werkelijk is gegaan.
De rechtbank heeft vastgesteld dat [medeverdachte] zeer geëmotioneerd raakt en moet huilen als zij dit vertelt aan de verbalisanten. Die emoties passen bij de inhoud van haar verklaring en komen authentiek over, hetgeen voor de rechtbank eveneens een aanwijzing vormt dat zij hier de werkelijke toedracht van de verwondingen bij [slachtoffer] vertelt.
Daar waar [medeverdachte] noch haar raadsman heeft geklaagd over de (wijze van) verhoren tijdens de eerste voorgeleiding bij de rechter-commissaris op 25 november 2005, is dit ook niet gebeurd bij de tweede voorgeleiding voor de rechter-commissaris op 28 november 2005, twee dagen na het verhoor van 26 november 2005.
Ter terechtzitting van 15 november 2006 heeft [medeverdachte] verschillende vragen van de rechtbank beantwoord. Op de vraag of zij het was die die nacht een jeu de boules bal op het hoofd van [slachtoffer] had gegooid, heeft [medeverdachte] geweigerd om te antwoorden. Daarnaast is [medeverdachte] toen een en ander maal in gelegenheid gesteld om aan te geven om welke reden zij het verhaal van de jeu de boules bal zou hebben verzonnen. Ook hier toonde [medeverdachte] zich in eerste instantie zwijgzaam. Uiteindelijk heeft [medeverdachte] aangegeven dat zij onder druk stond, omdat haar oudste dochter uit huis was geplaatst en zij het gevoel had dat de verbalisanten iets van haar wilden horen. Hierop door de rechtbank doorgevraagd heeft [medeverdachte] slechts gereageerd met de woorden: “Ik kan het niet verklaren.”
Naar het oordeel van de rechtbank bevatten de opstelling en verklaring van [medeverdachte] ter zitting geen aanwijzing dat haar verklaring zoals afgelegd op 26 november 2005 als verdachte bij de politie, niet juist zou zijn. Te minder daar [medeverdachte] ter terechtzitting van 15 november 2006 niet heeft ontkend de bal te hebben gegooid, maar heeft aangegeven daarover niet te willen praten, alsmede nogmaals heeft verklaard te blijven bij hetgeen zij eerder belastend had verklaard over verdachte.
Als getuige in de strafzaak tegen verdachte heeft [medeverdachte] op 25 juli 2006 haar verklaring over het gedrag van verdachte, in het bijzonder de mishandeling van [slachtoffer] herhaald. Gezien het oordeel van de rechtbank over de verklaring van [medeverdachte] van 26 november 2005, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat dat onderdeel van die verklaring onbetrouwbaar zou zijn.
Gelet op het vooroverwogene acht de rechtbank het niet aannemelijk geworden dat [medeverdachte] omtrent de rol van verdachte in de middag van 26 november 2005 een verklaring heeft afgelegd die onbetrouwbaar zou zijn. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om die verklaring om die reden van het bewijs uit te sluiten.
3.2.b. Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1. meer subsidiair telastegelegde
Uit de verschillende verklaringen afgelegd door [medeverdachte], waaronder de verklaring die zij heeft afgelegd bij de rechter-commissaris op 25 juli 2006 in haar hoedanigheid van getuige in de zaak van verdachte, die op saillante onderdelen worden ondersteund door verklaringen van verdachte zelf maar ook die van [getuige1] (de vader van [medeverdachte]), alsmede met inachtneming van de bevindingen van voornoemde deskundige Bilo, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de bewuste avond/nacht van 23/24 september 2005 [slachtoffer] tegen het hoofd heeft geslagen en haar door elkaar heeft geschud.
De rechtbank kan niet vaststellen hoe hardhandig verdachte dit heeft gedaan. Niet is komen vast te staan dat verdachte’s handelen zwaar lichamelijk letsel heeft veroorzaakt bij [slachtoffer], noch dat verdachte door zijn handelen de aanmerkelijke kans op de koop toe heeft genomen dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Dat dergelijke handelingen bij zo’n klein kind pijn veroorzaken, is naar het oordeel van de rechtbank een feit van algemene bekendheid. Daarom acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] op voornoemde datum heeft mishandeld.
3.3. Verzoek tot aanhouding en afsplitsing van het onder 2. primair dan wel het onder
2. subsidiair telastegelegde
De verdediging heeft verzocht om aanhouding en afsplitsing van het onder 2. primair en
2. subsidiair telastegelegde. Zij zet vraagtekens bij de conclusie van het onderzoek door de deskundige R.A.C. Bilo dat bij [slachtoffer2] (hierna te noemen [slachtoffer2] sprake is geweest van het zogeheten “shaken baby syndrome” en zij is van mening dat het noodzakelijk is dat een contra-expertise plaatsvindt. De verdediging heeft hiertoe aangevoerd dat uit vakliteratuur is gebleken dat het zogeheten “shaken baby syndrome” een moeilijk te stellen diagnose is. Om die reden wordt er, dankzij de huidige stand van de medische wetenschap en techniek, gebruik gemaakt van een MRI-scan om een eventueel verkeerd gestelde diagnose te kunnen uitsluiten. Uit literatuur blijkt dat hersenweefselbeschadigingen die zijn veroorzaakt door hypoxie, op een CT-scan kunnen worden gemist. De deskundige Bilo komt op basis van bestudering van de in 1991 gemaakte CT-scans, het sectierapport en het medisch dossier omtrent [slachtoffer2] tot een geheel andere diagnose dan in 1991 is gesteld. Nu op een MRI-scan meer kan worden gezien dan op een CT-scan en een MRI-scan in 1991 niet is gemaakt, heeft de verdediging bepleit dat de conclusies van de deskundige worden gecontroleerd door een andere deskundige.
De rechtbank overweegt dat uit de door de verdediging overgelegde vakliteratuur blijkt dat een radiologische evaluatie van groot belang is bij het stellen van de diagnose “shaken baby syndrome”. In de acute setting kunnen beschadigingen van de hersenen en de schedel snel worden opgespoord met behulp van een CT-scan. Een CT-scan is effectief in het visualiseren van schedelfracturen, hematomen en cerebraal oedeem, maar – zoals de verdediging heeft aangevoerd – hersenweefselbeschadigingen die zijn veroorzaakt door hypoxie, kunnen op een CT-scan worden gemist.
Voornoemde deskundige Bilo heeft de CT-scan, die op 18 september 1991 in het AMC is gemaakt van de schedel van [slachtoffer2], beoordeeld. In zijn rapport vermeldt de deskundige Bilo hierover dat de bevindingen op de CT-scan wijzen op recente subdurale bloedingen (in orde van dagen) en ernstige hersenafwijkingen die passen bij zuurstofgebrek. De aangetroffen subdurale hematomen kunnen worden beschouwd als primaire afwijkingen en deze primaire afwijkingen zetten de ontwikkeling van secundaire afwijkingen in gang. Op basis van het door hem bestudeerde materiaal vindt de deskundige aanwijzingen voor secundaire afwijkingen in de vorm van hersenoedeem en zuurstoftekort in de hersenen.
De deskundige Bilo heeft naar het oordeel van de rechtbank op overtuigende wijze beargumenteerd waarom hij tot andere conclusies is gekomen dan die in 1991 zijn getrokken. Daarbij is van belang dat de wetenschappelijke inzichten omtrent het zogeheten “shaken baby syndrome” zijn toegenomen tussen 1991 en 2006. Verder is blijkens het deskundigenrapport niet duidelijk of de patholoog bij de vaststelling van zijn sectierapport van 29 september 1991 de beschikking had over de CT-scan en de röntgenopnamen die eerder in september 1991 zijn gemaakt. De deskundige sluit een geboortetrauma als oorzaak van de aangetroffen bloedingen uit. Evenmin kan een accidenteel trauma worden beschouwd als een plausibele oorzaak daarvan. Op basis van de in zijn rapport vermelde studies is schudden of een stomp de zeer waarschijnlijke oorzaak van het ontstaan van subdurale bloedingen. Weliswaar is de in de literatuur beschreven triade (subdurale bloedingen, retinale bloedingen en – aanwijzingen voor – hersenbeschadigingen) niet volledig aanwezig - retinale bloedingen zijn niet geconstateerd - maar uit het deskundigenrapport van Bilo blijkt dat indien bij een kind geen retinabloedingen worden aangetroffen, niet kan worden geconcludeerd dat een acceleratie/deceleratietrauma uitgesloten of onwaarschijnlijk is. Omdat alternatieve verklaringen voor het ontstaan van subdurale bloedingen ontbreken, is volgens de deskundige een acceleratie/deceleratietrauma de meest waarschijnlijke verklaring voor de bij [slachtoffer2] aangetroffen afwijkingen.
Het maken van een MRI-scan zou naar het oordeel van de rechtbank geen toegevoegde waarde hebben gehad. Daarmee zouden hersenweefselbeschadigingen als gevolg van hypoxie, die op een CT-scan worden gemist, zichtbaar kunnen worden gemaakt. Het bij [slachtoffer2] aangetroffen letsel is echter reeds op de gemaakte CT-scan zichtbaar geworden en past bij de diagnose “shaken baby syndrome”. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank de door de deskundige Bilo getrokken eindconclusies betrouwbaar.
De verdediging heeft, behoudens haar betoog dat destijds geen MRI-scan is gemaakt, niet met argumenten anderszins onderbouwd op welke punten het deskundigenrapport van Bilo niet betrouwbaar zou zijn en waarom een contra-expertise noodzakelijk is.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een contra-expertise niet noodzakelijk en wijst zij het verzoek tot aanhouding en afsplitsing van het onder 2. primair en 2. subsidiair telastegelegde af.
3.4. Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 2. subsidiair telastegelegde
Uit het rapport van de deskundige Bilo leidt de rechtbank af dat indien bij een kind geen plausibele verklaring wordt gevonden voor het ontstaan van een subdurale bloeding, kindermishandeling in de vorm van schudden of een stomp trauma zeer waarschijnlijk is. Gezien de leeftijd van [slachtoffer2] (destijds 8 weken bij de opname) en het ontbreken van klinische verschijnselen in de periode na de bevalling, kan een geboortetrauma als oorzaak van de aangetroffen subdurale en subarachnoidale bloedingen uitgesloten worden geacht.
De verstrekte gegevens wijzen op een moment van ontstaan van de afwijkingen in het hoofd kort voor arriveren in het ziekenhuis waar [slachtoffer2] werd opgenomen.
Uit de verklaringen van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting en zoals afgelegd tegenover de politie op 15 september 1991, alsmede uit de verklaring van de ex-vrouw van verdachte (p. 234 tot en met p. 237 in het dossier), leidt de rechtbank af dat verdachte alleen is geweest met [slachtoffer2], voordat [slachtoffer2] met een ambulance naar het ziekenhuis werd vervoerd. De ex-vrouw van verdachte heeft ook verklaard dat toen zij de woning verliet zij [slachtoffer2] in goede gezondheid bij verdachte achterliet en dat, toen zij terugkwam, hij er slecht uitzag. De rechtbank is van oordeel dat het niet anders kan, dan dat het bij [slachtoffer2] ontstane letsel in die korte periode is ontstaan.
Door de verdediging is aangevoerd dat het destijds eveneens in de woning aanwezige zoontje van de ex-vrouw van verdachte, genaamd [zoontje vd ex-vrouw v verdachte], [slachtoffer2] met een tentstok zou hebben geslagen. De deskundige Bilo heeft echter geconcludeerd dat het uitgesloten is dat de letsels, de combinatie van letsels en de momenten waarop de letsels zijn ontstaan, verklaard kunnen worden op basis van het gedrag van deze, toen 2 jaar oude [zoontje vd ex-vrouw v verdachte]. De rechtbank neemt daarbij eveneens in overweging dat door de [buurvrouw] op 15 september 1991 tegenover de politie is verklaard dat, nadat zij was gewaarschuwd door verdachte, zij [slachtoffer2] op bed aantrof en dat het bed normaal was opgemaakt en er ordelijk uitzag. De rechtbank is op basis van het vorenstaande van oordeel dat uitgesloten moet worden geacht dat het letsel van [slachtoffer2] is veroorzaakt door [zoontje vd ex-vrouw v verdachte].
De rechtbank kan op grond van het voorgaande tot geen ander oordeel komen dan dat verdachte het bij [slachtoffer2] geconstateerde letsel heeft toegebracht en dat dit letsel in ieder geval door krachtig schudden is veroorzaakt. Dientengevolge is [slachtoffer2] overleden aan een longontsteking, die gezien kan worden als complicatie van aanhoudende bewusteloosheid, die het gevolg was van een ernstige hersenbeschadiging.
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk [slachtoffer2] heeft willen doden, ook niet in die zin dat verdachte daartoe willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard. Gezien het feit dat verdachte [slachtoffer2] met kracht heeft geschud is de rechtbank, met de officier van justitie, van oordeel dat verdachte met opzet zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer2] heeft toegebracht als gevolg waarvan [slachtoffer2] is komen te overlijden.
3.5. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 1. meer subsidiair telastegelegde
op of omstreeks 24 september 2005 te Amsterdam opzettelijk mishandelend zijn dochter
[slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 2005 tegen het hoofd heeft geslagen en die [slachtoffer] door elkaar heeft geschud, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] pijn heeft ondervonden;
Ten aanzien van het onder 2. subsidiair telastegelegde
op 15 september 1991 te Amsterdam aan zijn zoon [slachtoffer2], geboren op [geboortedatum] 1991, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, hersenletsel, heeft toegebracht, immers heeft verdachte toen en daar met dat opzet voornoemde [slachtoffer2] krachtig door elkaar geschud, hetgeen door aldus ontstaan hersenletsel, te weten hersenbeschadiging en ingetreden bewusteloosheid ten gevolge heeft gehad en ten gevolge waarvan de dood van voornoemde [slachtoffer2] is ingetreden.
Voor zover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
4. Het bewijs
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straf
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem onder 1. subsidiair alternatief en 2. subsidiair bewezengeachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van voorarrest.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft ruim 15 jaar geleden zijn ongeveer twee maanden oude zoontje [slachtoffer2] dusdanig ernstig door elkaar geschud dat hij ten gevolge van aldus ontstaan hersenletsel is overleden. Door een dergelijk feit is de rechtsorde diep geschokt.
Nu verdachte hieromtrent geen verklaring heeft willen afleggen, kan de rechtbank slechts concluderen dat verdachte destijds kennelijk op zeer onverantwoorde wijze heeft gereageerd op zijn kind dat aan zijn zorg was toevertrouwd.
Verdachte heeft vervolgens ongeveer 14 jaar later in beschonken toestand zijn pas ongeveer
1 week oude dochtertje [slachtoffer] geslagen en door elkaar geschud. Het is naar het oordeel van de rechtbank een feit van algemene bekendheid dat dergelijke handelingen bij zo’n klein kindje pijn veroorzaken. Bovendien illustreert dit voorval verdachtes onverantwoorde gedrag. Nadat verdachte zijn kind in 1991 heeft verwond, had juist van hem voorzichtigheid mogen worden verwacht.
Ook door een feit als dit wordt de rechtsorde geschokt.
Daarenboven rekent de rechtbank verdachte aan dat hij door zijn onverschillige opstelling tegenover [slachtoffer] en zijn partner [medeverdachte] en zijn overmatige alcoholgebruik, medeverantwoordelijk is voor de ruzie waarin [medeverdachte] uit frustratie en boosheid over verdachtes gedrag de jeu de boules bal in zijn richting heeft gegooid.
Blijkens het uittreksel justitiële documentatie d.d. 25 november 2005 is verdachte eerder veroordeeld, doch nooit wegens een geweldsmisdrijf.
De rechtbank heeft kennis genomen van de inhoud van het door het Pieter Baan Centrum omtrent verdachte opgemaakte rapport d.d. 23 juni 2006. Uit de conclusie van dit rapport volgt dat verdachte een benedengemiddeld intelligente man is met een persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke en antisociale trekken. Daarnaast is er sprake van alcoholafhankelijkheid. Door de gedeeltelijke weigering om mee te werken aan het onderzoek en de ontkenning van verdachte werd geen zicht gekregen of, en zo ja in hoeverre, deze problematiek in de telastegelegde feiten heeft doorgewerkt.
Gelet op het feit dat de rechtbank ten aanzien van het onder 1. telastegelegde tot een andere bewezenverklaring dan de officier van justitie komt en gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat aanleiding bestaat om bij de straftoemeting naar beneden af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 300(oud), 302 en 304(oud) van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
9. Beslissing
Verklaart het onder 1. primair, 1. subsidiair en 2. primair telastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1. meer subsidiair en 2. subsidiair telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.5. is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1. meer subsidiair bewezenverklaarde
Mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn kind.
Ten aanzien van het onder 2. subsidiair bewezenverklaarde
Zware mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn kind.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,
mrs. B.E. Mildner en M.J.M. Langeveld, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.M. Noomen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 november 2006.