vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
zaaknummer / rolnummer: 311800 / HA ZA 05-846
Vonnis van 29 november 2006
1. A,
wonende te,
2. B,
wonende te,
3. C,
wonende te,
4. D,
wonende te,
5. E,
wonende te,
6. F,
wonende te,
7. G,
wonende te,
8. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid COSTA BUENA B.V., kantoorhoudende te Wilnis,
9. H,
wonende te,
10. I,
wonende te,
11. J,
wonende te,
12. K,
wonende te,
13. L,
wonende te,
14. M,
wonende te,
15. N,
wonende te,
16. O,
wonende te,
17. P,
wonende te,
18. Q,
wonende te,
19. R,
wonende te,
20. S,
wonende te,
21. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid SCHIETVERENIGING MIJDRECHT (S.V.M.), gevestigd te Wilnis,
22. T,
wonende te,
23. U,
wonende te,
24. V, kantoorhoudende te Breukelen,
25. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ING CAR LEASE NEDERLAND B.V., kantoorhoudende te Breda,
26. W,
wonende te,
eisers,
procureur mr. P.N. van Regteren Altena,
de publiekrechtelijke rechtspersoon
HET HOOGHEEMRAADSCHAP AMSTEL GOOI EN VECHT,
waarvan de zetel is gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
procureur mr. A. Knigge.
Partijen zullen hierna de ingelanden en het Hoogheemraadschap genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met bewijsstukken,
- de conclusie van antwoord, met bewijsstukken,
- de conclusie van repliek, met bewijsstukken,
- de conclusie van dupliek, met bewijsstukken,
- akte houdende uitlating producties,
- de pleidooien en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Het Hoogheemraadschap heeft als taak de waterkundige verzorging in delen van de provincies Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht.
De provincies fungeren als toezichthouder op het Hoogheemraadschap en op de waterstaatswerken. De bevoegdheid tot vastlegging van regels en normering met betrekking tot de waterkeringen berust bij de provincies.
2.2. Op twee na wonen de ingelanden in de woonwijk Veenzijde I in Wilnis (gemeente De Ronde Venen), of zijn daar gevestigd. Deze woonwijk is aangelegd in de jaren zeventig van de twintigste eeuw.
2.3. Wilnis ligt in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap. Het Hoogheemraadschap is eigenaar en beheerder van de tussenboezemkade langs de Ringvaart in Wilnis (hierna ook: de kade). Deze kade is een veendijk en is in zijn huidige vorm ontstaan tijdens de drooglegging van de polder Groot Mijdrecht, ongeveer 150 jaar geleden.
2.4. In de nacht van 25 op 26 augustus 2003 is de kade over een lengte van 60 meter ongeveer 5,5 tot 7,5 meter in de richting van de achterliggende woonwijk Veenzijde I in Wilnis verschoven. Hierdoor is ongeveer 230.000 m³ water uit de tussenboezem de woonwijk en de polder ingestroomd.
2.5. De Ringvaart van de polder Groot Mijdrecht is onderdeel van de tussenboezem. Een tussenboezem is een stelsel van watergangen en waterpartijen met een enigszins hoger waterpeil dan het peil in de (droogmakerij)polders, maar lager dan de feitelijke boezem. Overtollig water wordt via de tussenboezem naar de boezem geleid en uiteindelijk via de boezem op zee of het IJsselmeer geloosd.
De kade is een secundaire, regionale waterkering. Voor dit soort waterkeringen bestaan geen wettelijke veiligheidsnormen.
In het beheersgebied van het Hoogheemraadschap liggen ongeveer 55 km primaire waterkeringen, die veiligheid moeten bieden tegen ‘buitenwater’ (de zee, de grote rivieren en het IJsselmeer) en 800 à 900 km secundaire waterkeringen.
2.6. In opdracht van het Hoogheemraadschap heeft het technisch onderzoeksinstituut GeoDelft onderzoek verricht naar de oorzaak van de kadeverschuiving te Wilnis. GeoDelft heeft daarover in januari 2004 gerapporteerd.
2.7. De provincie Utrecht, de gemeente De Ronde Venen en het Hoogheemraadschap hebben vervolgens een commissie ingesteld met als opdracht het uitvoeren van een nadere toets op hoofdlijnen – zowel in bestuurlijk als technisch opzicht – van de gang van zaken in de periode voorafgaand aan de dijkverschuiving alsmede van het daarop gevolgde bestuurlijk handelen en technisch onderzoek naar het ontstaan en verloop van de kadeverschuiving. De commissie, die onder voorzitterschap stond van X (hierna ook: de commissie X), heeft in december 2004 haar rapport uitgebracht, getiteld ‘Wat Wilnis ons leert’. De commissie heeft de conclusies van GeoDelft over de oorzaak van de kadeverschuiving overgenomen en heeft voorts geconcludeerd dat het Hoogheemraadschap niet is tekortgeschoten in zijn publieke zorgplicht.
2.8. De ingelanden hebben Y, verbonden aan de Technische Universiteit Delft, om advies gevraagd. Hij heeft dat gegeven bij brieven van 21 december 2004 en 21 januari 2005. Y kan zich niet vinden in de door GeoDelft beschreven, en door de commissie X overgenomen, oorzaak van de dijkverschuiving. Y heeft een andere oorzaak beschreven.
2.9. De raadsman van de ingelanden heeft het Hoogheemraadschap bij brief van 30 juli 2004 aansprakelijk gesteld voor de door hen geleden schade als gevolg van de dijkverschuiving.
2.10. De ingelanden hebben hun schade deels vergoed gekregen op grond van de Wet Tegemoetkoming Schade bij rampen en zware ongevallen (WTS). Daarnaast heeft de particuliere Stichting Rampenfonds Dijkdoorbraak Wilnis schade aan de ingelanden vergoed.
3. Het geschil
3.1. De ingelanden hebben gevorderd dat de rechtbank voor recht verklaart dat het Hoogheemraadschap tegenover hen aansprakelijk is voor de door hen geleden en nog te lijden schade ten gevolge van de dijkverschuiving en dat de rechtbank het Hoogheemraadschap veroordeelt tot betaling van schadevergoeding op te maken bij staat. Verder hebben de ingelanden, na vermindering van eis, gevorderd dat het Hoogheemraadschap wordt veroordeeld tot betaling van de werkelijk gemaakte buitengerechtelijke kosten van EUR 19.416,95, althans van EUR 5.160,= overeenkomstig het rapport Voorwerk II, alsmede tot betaling van de proceskosten met wettelijke rente.
3.2. Zij hebben daartoe, mede onder verwijzing naar het advies van Y, onder meer gesteld dat de kade zonder van buiten komend geweld of van buiten komende plotselinge onzekere gebeurtenis is weggeschoven en dat daaruit rechtens kan worden afgeleid dat de kade de ingelanden niet die veiligheid heeft geboden die zij daarvan mochten verwachten. De kade verkeerde in slechte staat en is bezweken omdat hij niet meer voldoende contragewicht tegen het water in de Ringvaart kon bieden, terwijl geen sprake was van een hoge boezemwaterstand.
De ingelanden houden het Hoogheemraadschap op grond van 6:174 BW, althans 6:162 BW, aansprakelijk voor de ten gevolge van de dijkverschuiving door hen geleden schade.
Zij hebben aangegeven dat zij bij schadestaat de daadwerkelijk door hen geleden materiële schade aan onder meer huizen, tuinen en auto’s, alsmede omzetschade en mogelijk ook immateriële schade, een en ander voor zover niet reeds vergoed, nader zullen onderbouwen.
3.3. Het Hoogheemraadschap heeft de vordering, mede onder verwijzing naar de rapportages van GeoDelft en de commissie X, gemotiveerd bestreden. Hij heeft daarbij onder meer aangevoerd dat de beide juridische grondslagen van de vordering moeten stranden omdat de kade in augustus 2003 voldeed aan alle eisen die daaraan in de gegeven omstandigheden mochten worden gesteld.
4. De beoordeling
4.1. De ingelanden zijn, anders dan het Hoogheemraadschap heeft betoogd, ontvankelijk in hun vordering. Vrijwel alle ingelanden zijn woonachtig of gevestigd in het getroffen gebied achter de kade en het Hoogheemraadschap heeft niet gemotiveerd bestreden dat de geleden schade mede omvat schade aan auto’s en omzetschade, zodat het feit dat V en ING Car Lease Nederland niet in het getroffen gebied zijn gevestigd niet van doorslaggevende betekenis is. Zoals het Hoogheemraadschap heeft aangevoerd hebben de ingelanden na uitkeringen op grond van de WTS en uit het Rampenfonds tot heden tweederde van hun schade vergoed gekregen. Vooralsnog is dan ook aannemelijk dat de ingelanden schade hebben geleden ten gevolge van de dijkverschuiving, die nog niet is vergoed.
4.2. Het Hoogheemraadschap heeft aangevoerd dat de kade niet als opstal in de zin van artikel 6:174 BW kan worden aangemerkt, omdat het geen gebouwde constructie is. De kade is ontstaan door het uitgraven van de Ringvaart ten behoeve van de drooglegging van de polder Groot Mijdrecht en bestaat, behoudens de toplaag, uit overwegend ongeroerd materiaal. Artikel 6:174 BW is ook niet geschreven voor situaties als de onderhavige, omdat de gestelde schade is ontstaan door water en niet door de kade zelf, alsmede omdat de afschuiving volgens GeoDelft heeft plaatsgevonden in een diepe grondlaag onder de kade, die technisch gezien geen deel uitmaakt van de kade, aldus het Hoogheemraadschap.
4.3. Geen der onderdelen van dit verweer treft doel.
Een (veen)dijk zoals de kade moet worden aangemerkt als een werk dat duurzaam met de grond is verenigd. Dat de kade niet is ontstaan door verhoging van de grond met van elders aangevoerd materiaal betekent niet dat deze op natuurlijke wijze is ontstaan. Het ontstaan van de kade door het uitgraven van de Ringvaart aan de ene zijde en het droogleggen van de polder aan de andere zijde, betekent dat deze kade door ingrijpen van mensen en dus kunstmatig tot stand is gekomen. De kade is derhalve een opstal in de zin van artikel 6:174 BW.
Het doel van een dijk is bescherming bieden tegen het daarachter liggende water. Indien een dijk is bezweken doordat hij niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, is sprake van het zich verwezenlijken van een gevaar dat de dijk oplevert. Daaraan doet niet af dat de schade uiteindelijk wordt veroorzaakt door het water dat door het bezwijken van de dijk het te beschermen gebied instroomt.
Ook indien bij het verschuiven van de kade sprake is geweest van een afschuifvlak op een diepte van ongeveer NAP – 9,0 meter, zoals het Hoogheemraadschap onder verwijzing naar het rapport van GeoDelft heeft gesteld, moet worden geoordeeld dat het (indien het verschuiven een gevolg is geweest van het niet voldoen van de kade aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen) gaat om de verwezenlijking van een gevaar dat de kade oplevert, zoals ook de gevolgen van een verzakking in de grond onder een opstal aan de opstal kunnen worden toegerekend.
4.4. Thans is aan de orde de vraag of de kade al dan niet voldeed aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen.
4.5. Bij de beoordeling van deze vraag is uitgangspunt het feit dat de kade is bezweken. Dit leidt rechtens tot het vermoeden dat de kade niet voldeed aan de daaraan in de gegeven omstandigheden te stellen eisen, behoudens door het Hoogheemraadschap te leveren tegenbewijs. Dat, zoals de ingelanden terecht niet hebben bestreden, op het Hoogheemraadschap geen resultaatsverplichting rust, maakt het voorgaande niet anders. Het feit dat de kade is bezweken leidt dan ook niet automatisch tot de conclusie dat de kade dus niet voldeed aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, maar tot voormelde bewijslastverdeling op dat punt.
Onderzocht dient te worden aan welke eisen de kade op 26 augustus 2003 moest voldoen. Daarbij is de stand van de kennis en techniek ten tijde van de kadeverschuiving in Wilnis van belang.
4.6. Partijen verschillen in dat verband niet van mening over de volgende feiten en omstandigheden:
4.6.1. De in 1965 door de minister van Verkeer en Waterstaat ingestelde Technische Adviescommissie voor de Waterkeringen (TAW) is uitgegroeid tot een gezaghebbend instituut. De TAW heeft een betrouwbare beoordelingsmethode voor secundaire waterkeringen ontwikkeld en neergelegd in diverse in 1993 uitgebrachte rapporten.
4.6.2. Het Interprovinciaal Overleg (IPO) heeft een in maart 1998 uitgebracht adviesrapport van Fugro Ingenieursbureau B.V. (verder: Fugro) overgenomen, waarin de normstelling voor de veiligheid van boezemkaden wordt besproken. Dit rapport bevat dezelfde hoogte en stabiliteitstoets als de rapportage van TAW. De provincies hebben nog geen normering voor boezemkaden vastgesteld. De richtlijn van Fugro wordt in de praktijk wel toegepast, ook op tussenboezemkaden.
4.6.3. De Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer (verder: STOWA) heeft na de kadeverschuiving in Wilnis in overleg met de waterschappen begin september 2003 het initiatief genomen tot uitvoering van een onderzoekprogramma. Zij heeft in maart 2005, na tussenrapportages in februari en juni 2004 en januari 2005, haar eindrapport uitgebracht, getiteld ‘Naar een draaiboek voor droogtegevoelige kaden’. In de rapportage staat onder meer dat de kadeverschuiving in Wilnis is gevolgd door de afschuiving van een kade nabij Terbregge, dat in de nazomer van 2003 op ongeveer 50 locaties serieuze vervormingen van veenkaden plaatsvonden en dat op basis van deze gebeurtenissen ‘langdurige droogte’ als belastingssituatie is geïdentificeerd. Het betreft een nieuwe belastingssituatie ten opzichte van de bekende situatie ‘hoog water’ en eventueel ‘extreme neerslag’, aldus de rapportage van STOWA.
4.6.4. TAW heeft bij brieven van 27 oktober 2003 en 10 maart 2004 de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat geïnformeerd over onder meer de kadeverschuiving in Wilnis. In die brieven staat dat TAW bij haar rapportage in 1993 geen rekening heeft gehouden met de inmiddels duidelijk geworden eigenschappen van veen. Door deze eigenschappen gaat het concept ‘bewezen sterkte’ niet op. De sterkte van veenkaden, die in het verleden een gegeven belasting hebben doorstaan, kan tijdelijk of blijvend afnemen door effecten op geometrie en samenstelling in droge periodes zoals die van zomer 2003, aldus TAW.
4.7. Een en ander in onderling verband en samenhang bezien moet er, met het Hoogheemraadschap, van worden uitgegaan dat langdurige droogte tot 26 augustus 2003 niet werd gezien als bedreiging voor de stabiliteit en veiligheid van waterkeringen. Verder moet er met het Hoogheemraadschap van worden uitgegaan dat vanwege de onbekendheid met de belastingssituatie langdurige droogte, vóór de kadeverschuiving in Wilnis geen richtlijnen bestonden voor inspectie van verdroogde kaden en beoordeling van de veiligheid daarvan en dat programma’s van kade-inspectie tot de zomer van 2003 gericht waren op faalverschijnselen gerelateerd aan de situatie hoog water en extreme neerslag. In het licht van hetgeen hiervoor onder 4.6 is overwogen hebben de ingelanden geen concrete feiten of omstandigheden gesteld waaruit kan blijken dat de stand van kennis en techniek vóór de kadeverschuiving in Wilnis zodanig was dat de gevolgen van langdurige droogte, zoals die bij Wilnis zijn opgetreden, wel bekend waren. Zij hebben niet gemotiveerd weerlegd dat, voor zover aandacht werd besteed aan de factor droogte, tot 26 augustus 2003 alleen werd gewezen op de mogelijkheid dat een dijk zou kunnen bezwijken tijdens een periode van regenval en hoge grondwaterstanden ná een periode van droogte en dat eerdere dijkverschuivingen nooit met de belastingssituatie langdurige droogte in verband zijn gebracht.
4.8. De ingelanden hebben gesteld dat de kade bij Wilnis in de jaren tachtig van de vorige eeuw door TAW is afgekeurd. Dat de kade is afgekeurd blijkt ook uit de rapportage van TAW van 1993. Het Hoogheemraadschap heeft in de Nota ‘Groot onderhoud boezemwaterkeringen’ van mei 1999 zelf gewezen op ‘de huidige zorgelijke situatie’ van zijn veendijken. Verder is de kade in augustus 2002 tijdens een periode van hoog water overstroomd op dezelfde plaats als waar hij in 2003 is bezweken. De kade was daar dus lager dan op andere plaatsen. Dit betekent dat het veen was ingeklonken en dat de kade daar onvoldoende massa had. Bovendien was zichtbaar dat de kade slechter en zelfs hol werd.
Y heeft met een stabiliteitsberekening gebaseerd op een natte (zware) kade aangetoond dat deze te licht was. Uit deze berekening blijkt dat ook een natte kade bij maatgevend peil zou kunnen bezwijken, terwijl dat in veel hogere mate geldt voor een droge (lichte) kade, aldus de ingelanden.
4.9. Het Hoogheemraadschap heeft, onder verwijzing naar een daartoe strekkend peilbesluit, onder meer aangevoerd dat zij naar aanleiding van de – ruim vóór de rapportage in 1993 bekende – conclusies van TAW het waterpeil in de tussenboezem in 1983 met ongeveer 20 cm heeft verlaagd, waardoor de tussenboezemkaden minder water hoeven te keren en het veiligheidsniveau in de tussenwaterboezem weer op peil is gebracht. Uit het feit dat de kade in augustus 2002 tijdens en periode van hoog water niet is bezweken kan juist worden afgeleid dat hij bestand was tegen die belastingssituatie. De door Y gemaakte berekening is onjuist en wordt weerlegd door de berekeningen van GeoDelft, aldus het Hoogheemraadschap.
4.10. De ingelanden hebben niet gemotiveerd weersproken dat het Hoogheemraadschap het waterpeil in de tussenboezem in de jaren tachtig van de vorige eeuw met ongeveer 20 cm heeft verlaagd en dat de kade door deze maatregel minder zwaar wordt belast, zodat weer werd voldaan aan de aan TAW ontleende veiligheidsnormen. Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.6 en 4.7 is overwogen, moet ervan worden uitgegaan dat de rapporten uit 1993 en 1999 waarnaar de ingelanden verwijzen alleen betrekking hadden op de belastingssituaties hoog water en extreme neerslag. Vast staat dat zo’n belastingssituatie zich in augustus 2002 heeft voorgedaan en dat de kade toen weliswaar is overstroomd, maar niet is bezweken. In het relatief korte tijdsbestek tussen de overstroming en de kadeverschuiving was dus sprake van ‘bewezen sterkte’ van de kade, een concept waar (overheids)organen zoals het Hoogheemraadschap, gelet op de toenmalige stand van de kennis en techniek, in ieder geval tot 26 augustus 2003 van uit konden gaan. Vast staat dat in 2003 geen sprake is geweest van de belastingssituaties hoog water en extreme neerslag. Ook indien ervan wordt uitgegaan dat het overstromen van de kade in 2002 en het, in tegenstelling tot vroeger, hol staan van de kade betekent dat het veen was ingeklonken en de massa was afgenomen en dat ook overigens bekend was dat veen naarmate de tijd verstrijkt verweert en minder sterk wordt, dan nog heeft te gelden dat de kade in 2002 heeft bewezen te zijn opgewassen tegen de toen bekende belastingssituaties. Nu de kade in 2002 in natte toestand niet is bezweken kan geen doorslaggevende betekenis worden toegekend aan de stelling van de ingelanden dat uit de stabiliteitsberekening van Y blijkt dat de kade in natte toestand niet aan de eisen voldeed. Gesteld noch gebleken is dat de toestand van de kade in augustus 2003 in relevante negatieve zin was gewijzigd ten opzichte van de situatie in augustus 2002.
4.11. Voor zover de ingelanden hebben gesteld dat de kade niet voldeed aan de aan TAW en Fugro ontleende (werk)normen en die stelling tot uitgangspunt wordt genomen, geldt evenzeer dat dit niet betekent dat de kade niet voldeed aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, gelet op de stand van de kennis en techniek in de periode tussen het aanvaarden van die (werk)normen en het bezwijken van de kade.
4.12. Nu de belastingssituatie langdurige droogte bij een normaal waterpeil in de boezem vóór 26 augustus 2003 niet een bekend faalmechanisme was voor de kade, is niet van doorslaggevend belang welke oorzaaktheorie met betrekking tot het bezwijken van de kade de meest aannemelijke is, die van GeoDelft enerzijds of die van Y anderzijds, en evenmin of de droogte in 2003 al dan niet het stempel extreem verdiende. De in dit verband ontwikkelde stellingen van partijen behoeven daarom geen nadere bespreking.
4.13. Alle feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat het Hoogheemraadschap het hiervoor onder 4.5 genoemde vermoeden dat de kade op 26 augustus 2003 is bezweken omdat deze niet voldeed aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, heeft weerlegd.
Dit betekent dat het Hoogheemraadschap niet aansprakelijk is voor het bezwijken van de kade op grond van het bepaalde in artikel 6:174 BW.
4.14. In het kader van de vraag of het Hoogheemraadschap jegens de ingelanden onrechtmatig heeft gehandeld, dient te worden beoordeeld of het Hoogheemraadschap, in aanmerking genomen de concrete omstandigheden van het geval en de verschillende bij zijn beleid betrokken belangen en beperkte middelen, beneden de zorg van een goed beheerder is gebleven.
4.15. Vooropgesteld wordt dat het hiervoor gegeven oordeel en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen omtrent het voldoen van de kade aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, ook in dit verband opgaan. Aan de orde is derhalve de vraag of het Hoogheemraadschap desondanks beneden de zorg van een goed beheerder is gebleven. In dit verband rust de stelplicht en bewijslast op de ingelanden.
4.16. De ingelanden hebben allereerst gesteld dat het Hoogheemraadschap is tekortgeschoten in zijn verplichting tot onderhoud en beheer van de kade. Zij hebben ook in dit verband gewezen op de afkeuring van de kade door TAW en gesteld dat er nadien geen adequate onderhoudsmaatregelen zijn getroffen. De door het Hoogheemraadschap in de loop der tijd getroffen maatregelen hebben de situatie van de kade alleen maar verslechterd. Het verwijderen van de teen van de kade en het aanbrengen van beschoeiing hebben respectievelijk de massa van de kade verminderd en de kade afgescheiden van het water van de Ringvaart waardoor het risico van verdroging toenam, aldus de ingelanden.
4.17. Het Hoogheemraadschap heeft aangevoerd dat hij na de TAW rapportage in 1993 een inventarisatie heeft gemaakt van de noodzakelijke verbeteringen in zijn beheersgebied. Naar aanleiding van die inventarisatie heeft het Hoogheemraadschap besloten om 76 km boezemkade te verhogen in de periode van 1999 tot 2005. Daarvoor was een investering nodig van in totaal NLG 67 miljoen. Ten tijde van de dijkverschuiving bij Wilnis was 40 km boezemkade verbeterd. Het geven van prioriteit aan de verbetering van boezemkaden in zijn beheersgebied was een gerechtvaardigde keuze, omdat, anders dan voor tussenboezemkaden, voor boezemkaden verlaging van het waterpeil geen adequate maatregel is. Het aanbrengen van beschoeiing had tot doel afkalving tegen te gaan en is gebeurd overeenkomstig de toenmalige voorschriften, aldus het Hoogheemraadschap.
4.18. Bij de beoordeling van de vraag of het Hoogheemraadschap is tekortgeschoten in het onderhoud en het beheer van de kade strekt tot uitgangspunt dat in totaal ongeveer 55 km primaire en 837 km secundaire waterkeringen in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap liggen. Het Hoogheemraadschap heeft, omdat er een andere adequate maatregel was voor het beheersen van de veiligheid van tussenboezemkaden en gelet op de aan kadeverbetering verbonden kosten, voorrang gegeven aan het verbeteren van boezemkaden. Niet gebleken is dat deze wijze van prioriteitstelling naar de toenmalige stand van de kennis en techniek en derhalve naar de toen bekende belastingssituaties onaanvaardbare risico’s voor de (tussenboezem)kade te Wilnis met zich bracht. Met name is niet gebleken dat het eventueel bezwijken van de verbeterde en te verbeteren boezemkaden (veel) minder schade teweeg zou brengen dan het eventueel bezwijken van de kade. De rechtbank is dan ook met het Hoogheemraadschap van oordeel dat zijn prioriteitstelling, mede gelet op de omvang van het beheersgebied en de daarin gelegen waterkeringen, gerechtvaardigd was.
Het verwijderen van de teen van de kade en het aanbrengen van beschoeiing door het Hoogheemraadschap heeft in augustus 2002 niet geleid tot het bezwijken van de kade, zodat ook deze argumenten van de ingelanden stranden op het tot 26 augustus 2003 aanvaarde concept ‘bewezen sterkte’. Daarbij komt dat het Hoogheemraadschap onweersproken heeft gesteld dat het aanbrengen van de beschoeiing tot doel had afkalving te voorkomen en is gebeurd overeenkomstig de daarvoor destijds bestaande voorschriften.
4.19. De ingelanden hebben voorts gesteld dat het Hoogheemraadschap wist van de slechte staat waarin de kade verkeerde, zonder dat dit heeft geleid tot verbeteringen. Inwoners van Wilnis hebben het Hoogheemraadschap er op gewezen dat de kade scheuren vertoonde, zand en water lekte en verder was ingezakt dan de omliggende dijken, althans in algemene zin een onveilige indruk maakte. Het Hoogheemraadschap heeft naar aanleiding daarvan niets ondernomen.
De Unie van Waterschappen en de Minister van Binnenlandse Zaken hebben bij brieven van 8 respectievelijk 15 augustus 2003 waarschuwingen in verband met de droogte doen uitgaan. Dit had een extra aanleiding voor het Hoogheemraadschap moeten zijn de kade te controleren en maatregelen te treffen, aldus de ingelanden.
4.20. Het Hoogheemraadschap heeft betwist dat inwoners hebben geklaagd over de toestand van de kade en hij heeft aangevoerd dat na de overstroming van de kade in 2002, tussen de beschoeiing en het fietspad een zogenoemde tuimelkade is aangelegd, bestaande uit een kleilaag van 0,15 à 0,20 meter dikte. Volgens de toen bestaande inzichten bestond geen noodzaak om een dikkere kleilaag aan te brengen. Een dergelijke ingrijpende maatregel kan bovendien weer ongewenste gevolgen hebben, zoals sterke zetting of het veroorzaken van andere faalmechanismen. De door de ingelanden genoemde brieven hadden geen betrekking op het risico van een kadeverschuiving tijdens droogte, aldus het Hoogheemraadschap.
4.21. Ook indien wordt uitgegaan van de juistheid van de stellingen van de ingelanden dat inwoners hebben geklaagd bij het Hoogheemraadschap, dan nog kan dat niet tot het oordeel leiden dat het Hoogheemraadschap beneden de zorg van een goed beheerder is gebleven. Gesteld noch gebleken is dat de inwoners vóór de overstroming van de kade in augustus 2002 hebben geklaagd over de toestand van de kade. Uit de door de ingelanden in dit verband in het geding gebrachte stukken kan worden afgeleid dat, voor zover van klachten sprake is, deze zijn geuit ná de overstroming in augustus 2002. Een en ander betrof de toen bekende belastingssituaties, niet de toen nog onbekende belastingssituatie die zich in augustus 2003 heeft voorgedaan. Zoals hiervoor reeds is overwogen is niet gesteld of gebleken dat de toestand van de kade in augustus 2003 in relevante, negatieve zin was gewijzigd ten opzichte van de situatie in augustus 2002. Ook in dit verband is van belang dat het Hoogheemraadschap in het relatief korte tijdsbestek tussen de overstroming en de kadeverschuiving op grond van de toenmalige stand van de kennis en techniek en met name het toen nog aanvaarde concept ‘bewezen sterkte’, erop mocht vertrouwen dat de kade tegen de toen bekende belastingssituaties was opgewassen en dat hij na de overstroming in augustus 2002 kon volstaan met de aanleg van een tuimelkade.
Ook de verwijzing van de ingelanden naar de inhoud van de brieven van 8 respectievelijk 15 augustus 2003 van de Unie van Waterschappen en de Minister van Binnenlandse Zaken, waarin wordt gewaarschuwd voor de aanhoudende droogte in verband met onder meer de drinkwater- en elektriciteitsvoorziening, waterstanden, waterpeil en de landbouw, kan hun derhalve niet baten. Anders dan de ingelanden hebben gesteld, wordt in de brief van de Unie van Waterschappen overigens niet gewaarschuwd voor het risico van droogte voor dijken.
4.22. Anders dan de ingelanden menen dwingt het enkele feit dat het Hoogheemraadschap ná de kadeverschuiving maatregelen heeft genomen, waaronder het verhogen van (tussen)boezemkaden, in de gegeven omstandigheden niet tot de conclusie dat de handelwijze van het Hoogheemraadschap ten aanzien van de kade vóór de kadeverschuiving onvoldoende was, dan wel dat het treffen van dergelijke maatregelen vóór de kadeverschuiving in het licht van de toen geldende stand van de kennis en techniek was aangewezen.
4.23. De ingelanden hebben tenslotte gesteld dat het Hoogheemraadschap heeft nagelaten de schotbalk in de Ringvaart ter hoogte van de Ir. Enschedeweg te Wilnis te laten zakken, omdat deze in slechte staat verkeerde. Wanneer het Hoogheemraadschap deze schotbalk had laten zakken, was aanzienlijk minder water de woonwijk ingelopen en was de schade minder groot geweest. Ook dit nalaten van het Hoogheemraadschap is onrechtmatig, aldus de ingelanden.
4.24. Tegenover de gemotiveerde betwisting van het Hoogheemraadschap hebben de ingelanden geen concrete feiten en omstandigheden gesteld die tot het oordeel kunnen leiden dat deze schotbalk (noodkering –12) in slechte staat verkeerde. Het feit dat in een brief van 27 mei 2003 van het Hoogheemraadschap aan de gemeente de Ronde Venen over noodkering –12 onder meer is geschreven ‘hier moeten stalen schotten voor gemaakt worden, en tevens moeten de schotbalksponningen opgeknapt worden’ betekent niet dat deze noodkering in slechte staat verkeerde en daardoor niet functioneerde.
Ter onderbouwing van de stelling dat het Hoogheemraadschap na de kadeverschuiving heeft nagelaten noodkering –12 te laten zakken, hebben de ingelanden gewezen op een verslag op internet van het Hoogheemraadschap over de gebeurtenissen na de dijkverschuiving. Dat hierin wordt vermeld dat ‘[e]lders in het gebied [...] de oude onlangs gerestaureerde BWO-keringen (Bescherming Waterstaatswerken in Oorlogstijd) [worden] gesloten om de verbinding met onder andere de Vinkeveense Plassen af te sluiten’, wil niet zeggen dat noodkering – 12 (ook een BWO-kering) na de kadeverschuiving niet is afgesloten. Concrete feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel moeten leiden zijn gesteld, noch gebleken. Deze stelling van de ingelanden wordt dan ook als onvoldoende onderbouwd gepasseerd.
4.25. Een en ander leidt tot de conclusie dat het Hoogheemraadschap niet beneden de zorg van een goed beheerder is gebleven. Van aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad is derhalve geen sprake.
4.26. De ingelanden hebben bij dagvaarding ter onderbouwing van hun vordering nog een beroep gedaan op pseudo-risicoaansprakelijkheid. Na daartegen gevoerd gemotiveerd verweer zijn de ingelanden niet meer ingegaan op deze grondslag. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de ingelanden dit niet meer aan hun vordering ten grondslag leggen, zodat daarop niet behoeft te worden ingegaan.
4.27. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen van de ingelanden moeten worden afgewezen. Het bewijsaanbod van de ingelanden wordt als niet ter zake dienend, dan wel onvoldoende concreet gepasseerd.
4.28. De ingelanden zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van het Hoogheemraadschap worden begroot op:
- vast recht 765,00
- salaris procureur 1.808,00 (4.0 punten× tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 2.573,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt de ingelanden in de proceskosten, aan de zijde van het Hoogheemraadschap tot op heden begroot op EUR 2.573,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. van Harmelen, mr. C. Uriot en mr. P.M. Vos en in het openbaar uitgesproken op 29 november 2006.