ECLI:NL:RBAMS:2006:AY9348

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
330231 / HA RK 06.638
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechters in strafzaak wegens vermeende vooringenomenheid

Op 26 september 2006 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Amsterdam een verzoek tot wraking afgewezen dat was ingediend door de advocaat van een verdachte die wordt beschuldigd van witwassen, valsheid in geschrifte en afpersing. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de veronderstelling dat de rechtbank partijdig was in haar beslissingen, die op 2 augustus 2006 waren genomen. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissingen van de rechtbank niet zo onbegrijpelijk waren dat ze alleen konden worden verklaard door vooringenomenheid. De rechters gaven aan geen behoefte te hebben om persoonlijk te worden gehoord over het verzoek en verwezen naar het proces-verbaal van de zitting van 2 augustus 2006, waarin de motivering van hun beslissingen was vastgelegd.

De wrakingskamer behandelde het verzoek op 12 september 2006, waarbij zowel de raadsman van de verzoeker als de officier van justitie werden gehoord. De raadsman voerde aan dat de rechtbank in eerdere beslissingen een schijn van vooringenomenheid had gewekt, vooral met betrekking tot het Kolbakdossier en de geldstromen die relevant waren voor de zaak. De rechtbank had echter overwogen dat de verzoeken van de raadsman onvoldoende waren onderbouwd en dat de vrees voor vooringenomenheid niet objectief gerechtvaardigd was.

Uiteindelijk concludeerde de wrakingskamer dat er geen feiten of omstandigheden waren die tot een ander oordeel konden leiden, en wees het verzoek af. De beslissing werd genomen in raadkamer, waarbij de rechters hun oordeel baseerden op de inhoud van het dossier en de verklaringen van de betrokken partijen. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Beschikking op het op 4 augustus 2006 ingekomen en onder rekestnummer 350231 / HA RK 06.638 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende in de P.I. Flevoland, locatie Almere te Almere,
verzoeker,
raadsman mr. N.C.J. Meijering, advocaat te Amsterdam.
welk verzoek strekt tot wraking van de leden van de meervoudige strafkamer mrs. K.H.J. Puite, F.J.P. Lock en P.L. van Dijke, hierna te noemen: de rechters.
1. Verloop van de procedure
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van de navolgende stukken:
? het verschonings- althans wrakingsverzoek met bijlagen van 3 augustus 2006;
? een brief van de rechters d.d. 9 augustus 2006;
? het proces-verbaal met bijlagen van de zitting van 2 augustus 2006;
? een brief van de rechters ingekomen op 21 augustus 2006.
Het verzoek is behandeld in raadkamer van 12 september 2006, alwaar de raadsman van verzoeker, en de officier van justitie zijn gehoord.
De raadsman heeft het verzoek nader mondeling toegelicht aan de hand van een door hem overgelegde pleitnota.
De officier heeft zijn standpunt nader toegelicht aan de hand van door hem overgelegde aantekeningen.
Behalve de hiervoor genoemde stukken heeft de wrakingskamer tevens kennis genomen van de door de raadsman ter zitting overgelegde stukken, te weten:
? een proces-verbaal van de zitting van 2 juni 2005;
? een proces-verbaal van de zitting van 17 november 2005;
? een proces-verbaal van de zitting van 11 mei 2006;
? een uitspraak van de rechtbank Rotterdam d.d. 1 september 2006 op een wrakingsverzoek.
De uitspraak is bepaald op 26 september 2006.
2. Het verzoek en de gronden daarvan
Op in het verzoek en ter zitting aan de hand van een overgelegde pleitnota nader toegelichte gronden heeft verzoeker samengevat aangevoerd dat de door de rechtbank genomen tussen-beslissingen van 2 augustus 2006 en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen
-mede tegen de achtergrond van eerder terzake genomen beslissingen- een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat de bij verzoeker ontstane vrees dat de rechters jegens hem een voorin-genomenheid koesteren objectief gerechtvaardigd is. Voor zover nodig wordt hierna nader op de door verzoeker aangevoerde gronden ingegaan.
3. Het verweer van de rechters
De rechters hebben bij monde van hun voorzitter schriftelijk medegedeeld dat geen van hen de behoefte dan wel de noodzaak voelt (persoonlijk) te worden gehoord op het verzoek. Nu het verzoek is gedaan naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank op diverse onderdelen van het in het pleidooi vervatte verzoeken, verwijzen de rechters naar het terzake opgestelde proces-verbaal van de zitting van 2 augustus 2006 waarin onder meer de redengeving en bewoordingen zijn opgenomen die de raadsman aanleiding gaven het wrakingsverzoek in te dienen. De rechters volstaan derhalve met de verwijzing naar de inhoud van het proces-verbaal.
4. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op gronden als in zijn ter zitting overgelegde aantekeningen samengevat op het standpunt dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen.
5. De beoordeling van het verzoek
5.1 Bij de beoordeling van het verzoek stelt de wrakingskamer voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstan-digheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verdachte dienaan-gaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
De beantwoording van de vraag of de door de rechtbank genomen beslissingen juist zijn, staat niet aan de wrakingskamer in het wrakingsincident ter beoordeling. Ter beoordeling staat slechts of de wijze waarop de rechtbank haar beslissingen heeft genomen grond oplevert voor de bij verzoeker levende vrees dat de rechtbank jegens hem een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Daartoe bestaat in beginsel slechts dan aanleiding indien de genomen beslissing of de daaraan ten grondslag gelegde motivering zo onbegrijpelijk is dat redelijkerwijze daarvoor geen andere verklaring mogelijk is dan dat de beslissing is ingegeven door een vooringenomenheid jegens de verdachte.
5.2 Ten aanzien van de beslissingen van de rechtbank op de verzoeken terzake het toevoegen van het Kolbakdossier althans het loopproces-verbaal aan het dossier in de strafzaak tegen [verzoeker] heeft verzoeker samengevat aangevoerd dat de kern van deze verzoeken was gelegen in het feit dat zich voor de Spuistraatzaak relevante stukken in het Kolbakdossier bevinden en dat die stukken -mede gelet op de informatie-uitwisseling die heeft plaatsgevonden tussen het Madras- en het Kolbakteam- beschikbaar diende te komen aan de verdediging en de rechtbank. In de pleitnota is op de pagina’s 14 onderaan en pagina 16 tot en met 19 met vermelding van concrete data, feiten en personen melding gemaakt van stukken en of informatie met betrekking tot betrokkenheid van derden bij het Spuistraat-onderzoek die kennelijk voorhanden zijn bij het openbaar ministerie. Tevens is uitgelegd wat het belang van die stukken is. Gelet op hetgeen door de rechtbank op het verzoek is overwogen ziet de rechtbank kennelijk het belang van de verzochte stukken niet. Hiermee wordt de schijn gewekt dat de rechtbank alleen voor verzoeker belastende stukken van belang acht voor dit strafproces.
5.3 De rechtbank heeft samengevat overwogen dat in het Kolbak-dossier blijkens de mededeling van de officier van justitie geen onderzoek naar de aan verdachte tenlastegelegde feiten loopt en dat niet is gebleken dat [betrokkene], verdachte in het Kolbak-onderzoek ook verdachte is in het Madras-onderzoek of in de naaste toekomst als zodanig zal worden aange-merkt. Dit oordeel van de rechtbank is niet onbegrijpelijk nu door de officier van justitie is verklaard dat wat uit het Kolbakonderzoek relevant is aan het Madras onderzoek wordt toege-voegd en dat [betrokkene] geen verdachte is in de Spuistraat-zaak.
Voorts heeft de rechtbank overwogen dat door de verdediging noch gesteld noch aannemelijk is gemaakt welke concrete stukken uit het Kolbak-onderzoek met name van belang zijn voor het onderhavige onderzoek en om welke reden.
Als stukken zijn door de raadsman genoemd, door getuige [getuige 1] afgelegde verklaringen; door getuige [getuige 2] afgelegde verklaringen (pagina 17 pleitnota); een op 8 augustus 2002 bij het RCIE ingekomen anonieme brief; een intern stuk van het Landelijk Parket; een op 15 juni 2004 bij het Landelijk Parket bezorgde anonieme brief (pagina 18 pleitnota) en overige uit CIE berichten voortvloeiende informatie (pagina 19 pleitnota).
De officier van justitie heeft verklaard dat getuige [getuige 1] is gehoord in diverse onderzoeken waarin zij meer heeft verklaard, maar dat die informatie niet van belang in de zaak Madras is en dus niet is toegevoegd. Hetzelfde geldt voor getuige [getuige 2] en relevante van hem afkomstige informatie met betrekking tot de Madras zaak is toegevoegd in het dossier.
De officier van justitie heeft voorts verklaard niet bekend te zijn met de door de raadsman genoemde brieven, alsmede het interne stuk van het Landelijk Parket en daarover ook niet te beschikken, dat CIE informatie nooit als bewijs kan dienen en dat deze buiten het onderhavige onderzoek valt. Op grond hiervan is het oordeel van de rechtbank, dat het belang van genoemde stukken onvoldoende aannemelijk is gemaakt, niet onbegrijpelijk.
5.4 Ten aanzien van het verzoek om het loopproces-verbaal aan het dossier toe te voegen heeft de rechtbank overwogen dat dit verzoek reeds op de zitting van 11 mei 2006 is geweigerd en daaromtrent geen nieuwe gezichtspunten naar voren zijn gebracht.
Ook dit oordeel is niet onbegrijpelijk nu door de officier van justitie is aangevoerd dat de verklaring van getuige [getuige 3] die uit het dossier is gehouden ziet op een aangifte ter zake van bedreiging van deze getuige en de rol van de verdachte bij deze bedreiging niet is vastgesteld en daarom deze verklaring niet aan het dossier is toegevoegd.
Dit alles brengt mee dat het niet onbegrijpelijk is dat de rechtbank heeft overwogen dat de verzoeken van de raadsman op een fishing expedition lijken en dat de vrees van vooringe-no-menheid van de rechtbank, die verzoeker stelt te hebben op grond van de motivering van de afwijzing van zijn verzoeken, niet objectief gerechtvaardigd is.
5.5 Ten aanzien van het verzoek alle overige bij het OM aanwezige en nog niet ingebrachte stukken aan het dossier toe te voegen heeft de rechtbank overwogen dat door de raadsman onvoldoende is aangegeven welke stukken het verzoek betreft, zodat dit verzoek onvoldoende helder omschreven is en dit verzoek om die reden lijkt op een fishing-expedition. De raadsman heeft aangevoerd dat de officier van justitie heeft erkend dat er sprake is van andere lijnen ten aanzien van andere verdachten. De raadsman verwijst naar hetgeen daaromtrent blijkens het proces-verbaal door de officier van justitie is gesteld en is van mening dat de rechtbank teveel meegaat in de door de officier van justitie gevolgde gedachtegang dat eerst de zaak van verzoeker moet worden afgehandeld en lijnen ten aanzien van andere verdachten en personen op een later moment aan de orde kunnen komen.
5.6 De wrakingskamer acht dit oordeel van de rechtbank niet onbegrijpelijk. Tijdens de behan-deling van het wrakingsverzoek heeft de officier van justitie verklaard zich niet te her-kennen in de door de raadsman gegeven weergave van zijn standpunt betreffende de eventuele betrok-kenheid van derden en heeft verwezen naar hetgeen daaromtrent staat vermeld in het proces-verbaal van de zitting van 2 augustus 2006. Blijkens het proces-verbaal heeft de officier van justitie verklaard dat andere lijnen ten aanzien van andere verdachten / personen op een later tijdstip aan de orde kunnen komen. Dit is niet hetzelfde als een erkenning dat sprake is van andere lijnen ten aan zien van andere verdachten. Naar het oordeel van de wrakingskamer mocht nu het verzoek voorts in hoge mate onbepaald was de rechtbank overwegen zoals zij heeft gedaan zonder blijk te geven van voorin-genomen-heid jegens verzoeker.
5.7 Ten aanzien van de geldstromen heeft verzoeker samengevat aangevoerd dat de officier van justitie op vragen met betrekking tot de geldstromen ter zitting van 2 augustus 2006 heeft verklaard dat alle relevante informatie die het onderzoek heeft opgeleverd in het dossier is gevoegd. Lezing van het dossier en zoals uitgebreid geïllustreerd in de pleitnota leert dat zulks simpelweg niet juist is. Als vaststaand kan worden aangenomen dat er minimaal een miljoen gulden in het strafdossier [verzoeker] niet in kaart is gebracht. Ondanks het belang dat het openbaar ministerie hecht aan het in beeld brengen van de geldstromen, blijft 1 miljoen in het duister en zal deze wat de officier betreft duister blijven.
In deze eenzijdige belichting van de zaak kan de rechtbank zich gelet op haar overwegingen op het verzoek blijkbaar vinden. De rechtbank acht het feit dat het openbaar ministerie alleen de stroom van gelden richting verzoeker in kaart heeft gebracht voldoende en alleen daarmee al is de schijn van vooringenomenheid gegeven.
5.8 De wrakingskamer overweegt daaromtrent als volgt. In het procesdossier bevindt zich een proces-verbaal met betrekking tot de geldstromen van en naar de verdachte. De rechtbank heeft haar oordeel dat de geldstromen voldoende in kaart zijn gebracht op dit proces-verbaal moeten gronden. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk, aangezien het verzoek van de raadsman betreffende aanvullende financiële stukken geen betrekking heeft op de geldstromen van en naar de ver-dachte, maar juist op geldstromen van en naar [getuige 3] en mogelijk anderen.
De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat zonder nadere onderbouwing niet valt in te zien waarom er financiële stukken aan het dossier zouden moeten worden toegevoegd. Ook dat is niet onbegrijpelijk, aangezien de officier van justitie ter zitting heeft verklaard:
- dat alle relevante informatie die het onderzoek naar de geldstromen heeft opgeleverd in het dossier is gevoegd,
- dat [getuige 3] heeft verklaard over het geld dat op zijn rekening is gestort en de doorstroming van dat geld,
- dat [getuige 3] nog steeds verdachte is en
- dat er nog een strafrechtelijk financieel onderzoek loopt naar [getuige 3].
Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat de stukken die aan het dossier zouden moeten worden toegevoegd door de verdediging onvoldoende zijn gespecificeerd. Als stukken zijn door de raads-man genoemd alle processen-verbaal die zijn opgesteld naar aanleiding van het onderzoek dat is ingesteld naar de geldstromen en alle onderliggende stukken, te weten de administratie van [getuige 3] en zijn creditcardgegevens. Gelet op het feit dat de officier van justitie heeft verklaard dat alle relevante informatie die het onderzoek naar de geldstromen heeft opgeleverd in het dossier is gevoegd, is het oordeel van de rechtbank, dat de genoemde stukken onvoldoende concreet zijn, niet onbegrijpelijk. Dit brengt mee dat ook op dit punt de vrees van voorin-geno-men-heid van de rechtbank, die verzoeker stelt te hebben op grond van de motivering van de afwijzing van zijn verzoeken, niet objectief gerechtvaardigd is.
6. Nu geen feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden zijn gesteld, dient het wrakingsverzoek als ongegrond te worden afgewezen.
7. Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.
B E S L I S S I N G :
De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Aldus op 26 september 2006 in raadkamer gegeven door mrs. G.H. Marcus, M. van Hees en Y.A.A.G. de Vries, leden van genoemde kamer in tegen-woor-dig-heid van F.C.H. Krieger als grif-fier.