ECLI:NL:RBAMS:2006:AY8704

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/441823-06
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitlokking van diefstal met fatale gevolgen voor slachtoffer

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 september 2006 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan het uitlokken van een diefstal. De verdachte heeft aan een vriend verteld dat er bij haar oma een grote som geld, dure schilderijen en wapens te halen waren. Dit leidde tot een gewelddadige inbraak in de woning van de oma van de verdachte, waarbij de oma overleed als gevolg van een hartstilstand. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk gelegenheid, middelen en inlichtingen heeft verschaft om de diefstal te plegen. De rechtbank oordeelde dat het verweten gronddelict een voltooide diefstal betreft en dat de verdachte strafbaar is. De officier van justitie had een werkstraf van 200 uren geëist, wat de rechtbank passend achtte gezien de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan. De rechtbank heeft rekening gehouden met het feit dat de verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest en dat zij uiteindelijk openheid van zaken heeft gegeven. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 22b, 22c, 47 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/441823-06
Datum uitspraak: 19 september 2006
op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, 5e meervoudige strafkamer B, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het [adres]
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
5 september 2006.
1. Telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd, nadat deze ter terechtzitting van 5 september 2006 is gewijzigd, dat:
[medeverdachte1] en/of [medeverda[medeverdachte2] en/of [medeverdachte3] op of omstreeks 28 december
2005 te Amsterdam tezamen en in vereniging, althans alleen, met het oogmerk
van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning (perceel [adres] heeft/hebben weggenomen een geldbedrag van ongeveer 400 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte1]en/of [medeverdachte2] en/of [medeverdachte3] en/of aan verdachte,
welk feit zij, verdachte in of omstreeks de periode van 1 juli 2005 tot en met
28 december 2005 te Lelystad en/of elders in Nederland, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft
uitgelokt en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 1
juli 2005 tot en met 28 december 2005 te Lelystad en/of elders in Nederland
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door tegen [medeverdachte4] (die deze informatie vervolgens heeft doorgegeven aan voornoemde [medeverdachte1]) te zeggen dat er bij [slachtoffer] een grote
som geld (enveloppen met geld), dure schilderijen en wapens te halen vielen
en/of 'als iemand een grote klapper wil maken, dan moet hij daar maar eens
gaan kijken' en/of door (desgevraagd) tegen die [medeverdachte4] te zeggen dat [slachtoffer] in [adres] woonde;
Subsidiair:
[medeverdachte1] en/of [medeverdachte2] en/of [medeverdachte3] op of omstreeks 28 december
2005 te Amsterdam ter uitvoering van het door hun/hem voorgenomen misdrijf om
tezamen en in vereniging, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toeëigening in/uit een woning (perceel [adres] weg te nemen
geld en/of goederen van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan
[slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan die
[medeverdachte1] en/of [medeverdachte2] en/of [medeverdachte3] en/of aan verdachte,
- naar de woning van die [slachtoffer] (perceel [adres]) is/zijn toegegaan en/of
- bij die woning heeft/hebben aangebeld en/of
- zich heeft/hebben uitgegeven voor krantenjongen en/of
- die woning is/zijn binnengegaan en/of
- die woning heeft/hebben doorzocht,
welk feit zij, verdachte in of omstreeks de periode van 1 juli 2005 tot en met
28 december 2005 te Lelystad en/of elders in Nederland, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft
uitgelokt en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 1
juli 2005 tot en met 28 december 2005 te Lelystad en/of elders in Nederland
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door tegen [medeverdachte4] (die deze informatie vervolgens heeft doorgegeven aan voornoemde [medeverdachte1]) te zeggen dat er bij [slachtoffer] een grote
som geld (enveloppen met geld), dure schilderijen en wapens te halen vielen
en/of 'als iemand een grote klapper wil maken, dan moet hij daar maar eens
gaan kijken' en/of door (desgevraagd) tegen die [medeverdachte4] te zeggen dat [slachtoffer] in [adres] woonde;
2. Voorvragen
3. Waardering van het bewijs
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
(1 primair)
[medeverdachte1] en/of [medeverdachte2] en [medeverdachte3] op 28 december 2005 te Amsterdam tezamen en in vereniging, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een woning (perceel [adres] hebben weggenomen een geldbedrag, toebehorende aan [slachtoffer], welk feit zij, verdachte in de periode van 1 juli 2005 tot en met 28 december 2005 te Lelystad, opzettelijk heeft uitgelokt door tegen [medeverdachte4] (die deze informatie vervolgens heeft doorgegeven aan voornoemde [medeverdachte1]) te zeggen dat er bij [slachtoffer] een grote som geld (enveloppen met geld), dure schilderijen en wapens te halen vielen en 'als iemand een grote klapper wil maken, dan moet hij daar maar eens gaan kijken' en door (desgevraagd) tegen die [medeverdachte4] te zeggen dat [slachtoffer] in [adres] woonde.
Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank is van oordeel dat het verweten gronddelict een voltooide diefstal betreft en overweegt daartoe het volgende:
[medeverdachte1] heeft bij hoog en bij laag betwist dat er door hem of door een van zijn mededaders geld uit de woning zou zijn weggenomen.
Volgens de familieleden van het slachtoffer echter, had het slachtoffer kort voor de overval weliswaar niet veel, maar op zijn minst genomen twee tot driehonderd Euro in huis.
Geld dat het slachtoffer bewaarde in een geldkistje in de kast op de gang van de desbetreffende woning. Na de overval heeft een familielid nog 20 Euro in de woning aangetroffen en nader onderzoek door de politie heeft uitgewezen dat er verder geen geld meer in de woning aanwezig was.
Gegeven verder de –in onderling verband en samenhang beziene- omstandigheden dat
- [medeverdachte1] verklaard heeft het latere slachtoffer bij het aanbellen aan de voordeur gezegd te hebben dat er krantenjongens aan de deur stonden, waarop het latere slachtoffer een korte minuut wegbleef alvorens de deur te openen;
- het enkele dagen voor de jaarwisseling was en krantenbezorgers rond die dagen plegen aan te bellen voor het in ontvangst nemen van een tip;
-de politie ter plaatse onder het lichaam van het slachtoffer een geopende lege portemonnaie en verder in de gang van de woning een los euro muntstuk aantrof;
- tijdens een busrit door een agent in burger is opgevangen een gesprek tussen een vriend van een van de verdachten en een inzittende van die bus –kennelijk betrekking hebbend op onderhavig delict- en onder meer inhoudende “dat die sukkels maar 410 Euro hebben meegenomen”;
-deze vriend van een van de medeverdachten – [getuige1] als getuige door de politie gehoord, verklaard heeft dat geldbedrag uit de “vriendenkring” te hebben vernomen,
houdt de rechtbank het erop dat er uit de woning enig geldbedrag door [medeverdachte1] en/of zijn medeverdachten is weggenomen.
4. Het bewijs
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straf
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem bewezengeachte feit zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 200 uren.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de op te leggen straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan uitlokking van een diefstal, door aan een vriend te vertellen dat er bij haar oma een grote som geld, dure schilderijen en wapens te halen waren en dat als iemand een klapper wilde maken hij maar eens bij haar oma moest gaan kijken en tevens door die vriend (een aanduiding van) het adres van haar oma te geven.
Gebleken is dat deze informatie heeft geleid tot de diefstal met geweld door anderen in de woning van de oma van verdachte, terwijl dit feit de dood van haar oma (als gevolg van een hartstilstand) ten gevolge heeft gehad.
Deze fatale gevolgen worden niet aan verdachte toegerekend, nu uit de bewijsmiddelen volgt dat het opzet van verdachte was gericht op het uitlokken van een inbraak in de woning van haar oma, op een moment dat haar oma niet thuis zou zijn.
Niettemin is de rechtbank van oordeel dat het gedrag van verdachte haar sterk valt te verwijten.
Een diefstal uit een woning heeft doorgaans verstrekkende gevolgen voor de slachtoffers daarvan. Een woning is immers bij uitstek de plaats waar men zich veilig dient te wanen, en dat geldt temeer voor een alleenstaande, hoogbejaarde vrouw, van wie het bekend was dat zij de straat nauwelijks meer op durfde en dus extra aan (de veiligheid van) haar woning was gebonden.
Verdachte heeft hier op geen enkele manier bij stilgestaan, noch heeft zij stilgestaan bij de mogelijkheid dat de gegeven inlichtingen anderen aanleiding zouden kunnen geven tot het plegen van een diefstal met geweld.
De rechtbank houdt rekening met het feit dat verdachte, zij het schoorvoetend, uiteindelijk opening van zaken heeft gegeven, oprecht blijk heeft gegeven van inzicht in het strafwaardige van haar handelen en dat zij niet eerder met justitie in aanraking is geweest.
Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een straf zoals door de officier van justitie werd gevorderd, passend en geboden is.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22b, 22c, 47 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
9. Beslissing
Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk uitlokken van diefstal, gepleegd door twee of meer
verenigde personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 200 (tweehonderd) uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 100 (honderd) uren, met bevel dat de tijd die door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Beveelt dat verdachte de aanwijzingen en opdrachten opvolgt die haar in het kader van de tenuitvoerlegging van de taakstraf door of namens de reclassering worden gegeven.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D. van den Brink, voorzitter,
mrs. H.J. Bunjes en J.G. Sillevis Smitt, rechters,
in tegenwoordigheid van J.H. Zandbergen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 september 2006.