ECLI:NL:RBAMS:2006:AY8465

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/3842, 06/3844, 063909, 06/3911
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van aanleg- en sloopvergunning voor stadskantoor Hilversum

Op 30 augustus 2006 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de aanleg- en sloopvergunning voor het stadskantoor aan de Oude Enghweg in Hilversum. De rechtbank heeft de beroepen van de verzoekers, waaronder de Bewonersvereniging Raadhuis en Omgeving, gedeeltelijk gegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekers niet ontvankelijk zijn in hun beroepen tegen de handhaving van de verlening van de aanleg- en sloopvergunning, maar heeft de overige beroepen gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De gemeente Hilversum is opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, rekening houdend met de overwegingen van de rechtbank.

De rechtbank heeft de besluiten tot het verlenen van de bouw-, sloop- en aanlegvergunning geschorst tot zes weken na de bekendmaking van het nieuwe besluit op bezwaar. Tevens is de gemeente Hilversum veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de verzoekers, tot een bedrag van € 644, en dient de gemeente het door de verzoekers betaalde griffierecht van € 282 te vergoeden. De uitspraak is gedaan in het kader van voorlopige voorzieningen en betreft de vergunningen voor de vernieuwbouw van het pand aan de Oude Enghweg 23 tot stadskantoor.

De rechtbank heeft in haar overwegingen onder andere ingegaan op de argumenten van de verzoekers met betrekking tot de welstandscriteria en de motivering van het bestreden besluit. De rechter heeft geoordeeld dat de welstandscommissie onvoldoende heeft onderbouwd dat het bouwplan voldoet aan de algemene welstandscriteria en dat de motivering van het bestreden besluit op dit punt niet toereikend is. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
Voorlopige voorzieningen
UITSPRAAK
in de gedingen met reg.nrs. AWB 06/3842, 06/3844, 06/3909 en 06/3911 WRO
tussen
[verzoekers], allen wonende te Hilversum,
de Bewonersvereniging Raadhuis en Omgeving, gevestigd te Hilversum,
vertegenwoordigd door G. Knap en G.F. van der Linde,
verzoekers,
en
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Hilversum, verweerder, vertegenwoordigd door mr. K.D. Meersma.
1. PROCESVERLOOP
De voorzieningenrechter (hierna: de rechter) heeft op 26 en 27 juli 2006 verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening ontvangen. Deze verzoeken hangen samen met beroepschriften gericht tegen het besluit van verweerder van 16 juni 2006.
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 17 augustus 2006.
2. OVERWEGINGEN
De rechter acht nader onderzoek niet nodig en zal dan ook op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Abw) onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaken.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de verlening van een bouw-, sloop- en aanlegvergunning gehandhaafd. De vergunningen hebben betrekking op de vernieuwbouw van het pand Oude Enghweg 23 tot stadskantoor.
De rechter stelt allereerst vast dat niet gebleken is dat [verzoekers] bezwaar hebben gemaakt tegen de verlening van de sloop- en de aanlegvergunning. De beroepen van deze verzoekers worden dan ook niet-ontvankelijk verklaard voorzover deze zijn gericht tegen de handhaving van de sloop- en de aanlegvergunning. De met deze beroepen samenhangende verzoeken worden als gevolg daarvan afgewezen.
Met betrekking tot de bouwvergunning overweegt de rechter als volgt.
Verzoekers hebben aangevoerd dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd nu verweerder daarin niet heeft aangegeven de ontheffing van de in de Bouwverordening opgenomen parkeernorm in stand te houden. De rechter verbindt aan deze omissie geen gevolgen nu uit het bestreden besluit in samenhang met het advies van de bezwaarschriftencommissie duidelijk blijkt dat verweerder deze ontheffing handhaaft.
Verzoekers hebben aangevoerd dat het bestreden besluit is gebaseerd op een ondeugdelijk advies van de welstandscommissie. De welstandscommissie heeft ten onrechte niet getoetst aan de gebiedsgerichte criteria en heeft de keuze voor een toetsing aan de algemene criteria onvoldoende onderbouwd. Uit het advies blijkt onvoldoende dat het bouwplan voldoet aan de algemene criteria en aan de criteria neergelegd in hoofdstuk 7 van de welstandsnota.
De rechter verwerpt het standpunt van verzoekers dat verweerder het bouwplan ten onrechte heeft getoetst aan de algemene criteria en niet aan de gebiedsgerichte criteria.
Verweerder heeft in de welstandsnota aangegeven dat in bijzondere situaties het nodig kan zijn terug te grijpen op de ook aan de gebiedsgerichte criteria ten grondslag liggende algemene welstandscriteria. De rechter acht het niet onredelijk om bij het formuleren van welstandscriteria de mogelijkheid te scheppen in bijzondere situaties een andere toets aan te leggen dan de standaardtoets en daarvoor globalere criteria vast te stellen.
Verweerder heeft zich bovendien in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er sprake is van een bijzondere situatie. De locatie van het toekomstige stadskantoor, gelegen tussen een beschermd ensemble van villawoningen aan de Oude Enghweg en het raadhuis ontworpen door Dudok, heeft verweerder gebracht tot de in de ogen van de rechter niet onbegrijpelijke keuze om met het oog op het behoud van de eigen identiteit en uitstraling van zowel het raadhuis als de villa’s niet aan te sluiten bij het raadhuis en de villa’s, maar een daarmee contrasterend gebouw te realiseren. Een toetsing aan de gebiedsgerichte criteria is tegen de achtergrond van deze keuze te beperkend nu deze criteria nopen tot een villa-achtig gebouw hetgeen verweerder nu juist wil vermijden met het oog op de functie van het gebouw als stadskantoor en met het oog op de ruimtelijke relatie tussen het toekomstige stadskantoor en het raadhuis van Dudok. Verweerder heeft in de welstandsnota een naar het oordeel van de rechter niet limitatieve opsomming van voorbeelden van bijzondere situaties gegeven, zodat verweerder niet gebonden is aan de in de nota genoemde bijzondere situaties. Het argument van verzoekers dat de bijzondere omstandigheden alleen gelegen mogen zijn in het bouwplan zelf en niet in zijn relatie tot de omgeving onderschrijft de rechter niet. Zowel de gebiedsgerichte als de algemene welstandscriteria voorzien immers in een toetsing van de relatie van het gebouw tot zijn omgeving. Niet valt dan ook in te zien waarom verweerder bij zijn oordeel dat er sprake is van een bijzondere situatie niet de omgeving van het te realiseren gebouw mag betrekken.
Verweerder heeft dit oordeel summier onderbouwd door te verwijzen naar het advies van de welstandscommissie van 23 maart 2006 waarin de commissie summier ingaat op de bijzondere positie van het te realiseren gebouw door zijn ligging ten opzichte van het raadhuis van Dudok enerzijds en de omringende villa’s anderzijds. Gelet op de nadere toelichting van verweerder in zijn verweerschrift en ter zitting is de rechter echter van oordeel dat de motivering van het bestreden besluit op dit punt, hoewel summier kenbaar, wel toereikend is. De omstandigheid dat de commissie de keuze voor de algemene welstandscriteria, naar het oordeel van de rechter ten onrechte, tevens baseert op de reeds aanwezige strijdigheid van het bestaande gebouw met de gebiedsgerichte criteria doet aan het voorgaande niet af.
Het hanteren van de globaal geformuleerde algemene welstandscriteria acht de rechter op zich niet onaanvaardbaar. Wel stelt het hanteren van globale criteria extra eisen aan de motivering van het advies en het daarop gebaseerde besluit temeer nu hantering van deze globale criteria aan de orde is in bijzondere situaties.
De rechter onderschrijft het standpunt van verzoekers dat uit het advies onvoldoende blijkt dat het bouwplan voldoet aan de algemene criteria. Uit het advies van de welstandscommissie van 23 maart 2006 leidt de rechter af dat bij de toetsing aan de algemene welstandscriteria leidend is geweest de vraag of het te realiseren gebouw meer aan deze criteria voldoet dan het bestaande gebouw. De welstandscommissie heeft deze vraag bevestigend beantwoord. Leidend dient echter te zijn de vraag of het te realiseren gebouw op zich voldoet aan de algemene welstandscriteria. Uit het welstandsadvies blijkt naar het oordeel van de rechter onvoldoende dat deze vraag bevestigend dient te worden beantwoord. Een bevestigend antwoord volgt niet zonder meer uit het enkele oordeel van de welstandscommissie dat het te realiseren gebouw meer voldoet aan de algemene criteria dan het bestaande gebouw. Ook anderszins geeft het advies er onvoldoende blijk van de juiste vraag te hebben beantwoord. Het standpunt van verweerder dat het te realiseren gebouw voldoet aan de algemene welstandscriteria kan dan ook niet worden gebaseerd op het welstandsadvies nu in dit advies niet de juiste toets is gehanteerd. Ook is dit standpunt niet op andere wijze voldoende onderbouwd. Daar komt bij dat het advies geen blijk geeft van het hanteren van ‘hogere eisen’ zoals door de welstandsnota als stelregel wordt voorgeschreven bij de toetsing aan algemene welstandscriteria in bijzondere situaties. Tenslotte is de rechter van oordeel dat uit het advies onvoldoende blijkt hoe de toetsing aan de criteria van hoofdstuk 7 van de welstandsnota, die zien op plannen binnen de invloedssfeer van monumenten, heeft plaatsgevonden.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb voorzover daarbij de bouwvergunning is gehandhaafd.
De rechter overweegt in aanvulling op het voorgaande dat verweerder in de nieuwe beslissing op bezwaar helderheid kan verschaffen over de passage in het advies van de bezwaarschriftencommissie waarin de commissie oordeelt dat verweerder zich heeft kunnen baseren op het oorspronkelijke welstandsadvies zoals aangevuld op 23 maart 2006. Deze opheldering is aangewezen nu de welstandscommissie in het advies van 23 maart 2006 verweerder heeft verzocht de onderbouwing van dit advies in de plaats te stellen van het oorspronkelijke advies van de welstandscommissie.
Met betrekking tot de aanleg- en sloopvergunning overweegt de rechter als volgt.
De grief van verzoekers dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende is ingegaan op de door hen aangevoerde bezwaren tegen de aanleg- en sloopvergunning treft doel. Noch in het advies van de welstandscommissie noch in het advies van de bezwaarschriftencommissie noch in het bestreden besluit zelf wordt voldoende ingegaan op hetgeen verzoekers in bezwaar hebben aangevoerd. Het bestreden besluit is dan ook in strijd met artikel 7:12 van de Awb voorzover daarbij de aanleg- en sloopvergunning is gehandhaafd.
De rechter ziet in het voorgaande aanleiding de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen en de verleende vergunningen te schorsen tot 6 weken na het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar.
De rechter ziet tevens aanleiding te bepalen dat verweerder het griffierecht vergoedt alsmede de proceskosten van [verzoekers]. Voor het overige is niet gebleken van kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
De rechter beslist als volgt.
3. BESLISSING
De voorzieningenrechter:
- verklaart de beroepen van [verzoekers] niet ontvankelijk voorzover deze zijn gericht tegen het handhaven van de verlening van de aanleg- en sloopvergunning en wijst de met deze beroepen samenhangende verzoeken af;
- verklaart de overige beroepen gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen de rechter heeft overwogen;
- wijst de met de gegrond verklaarde beroepen samenhangende verzoeken toe;
- schorst de besluiten tot het verlenen van de bouw-, sloop- en aanlegvergunning tot 6 weken na het bekendmaken van het nieuwe besluit op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers [verzoekers] tot een bedrag van € 644,-- (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door de gemeente Hilversum aan deze verzoekers;
- bepaalt dat de gemeente Hilversum het door verzoekers [verzoekers] betaalde griffierecht van € 282,-- aan hen vergoedt;
- bepaalt dat de gemeente Hilversum het door de overige verzoekers betaalde griffierecht van € 282,-- aan hen vergoedt.
Deze uitspraak is gewezen op 30 augustus 2006 door mr. H.P. Kijlstra, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. H.E. Torsing, griffier,
en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
de griffier, de voorzieningenrechter,
Tegen de uitspraak in de hoofdzaken (06/3844 en 06/3911) kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te 's Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
DOC: B