Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
meervoudige kamer
in de gedingen met de reg.nrs.:
AWB 06/685 BESLU, AWB 06/688 BESLU, AWB 06/690 BESLU, AWB 06/693 BESLU, AWB 06/696 BESLU en AWB 06/698 BESLU
de Stichting Wijkopbouworgaan d’Oude Stadt (hierna: het Wijkcentrum),
de Vereniging Rust Roest (hierna: de Bewonersvereniging),
beide gevestigd te Amsterdam, eisers sub A,
en
[eiser B 1 t/m B4]
allen wonende te [woonplaats], eisers sub B,
gezamenlijk aangeduid als eisers,
allen vertegenwoordigd door gemachtigde P. Commandeur,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. J.C. Smit.
Tevens heeft als partij aan het geding deelgenomen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ‘DeltaForte B.V.’,
gevestigd te Amsterdam,
vertegenwoordigd door mr. D. Damsma en N. van Hoeven.
De rechtbank heeft op 2 februari 2006 beroepschriften van eisers ontvangen gericht tegen een zestal besluiten van verweerder van 22 december 2005 (hierna: de bestreden besluiten).
Het onderzoek is gesloten ter zitting van de meervoudige kamer van 8 juni 2006.
DeltaForte B.V. (een dochteronderneming van de Algemene Woningbouwvereniging (AWV) en de Woningstichting Rochdale) heeft bij brief van 30 juni 2005 bij verweerder de stadsvernieuwingsstatus aangevraagd voor – onder meer – de woningen aan de [adressen panden], omdat de AWV voornemens is deze woningen grondig te renoveren. Eisers sub B zijn aldaar woonachtig.
Bij primair besluit van 19 juli 2005 heeft verweerder de peildatum voor genoemde woningen vastgesteld op 1 juli 2005. De start van de werkzaamheden staat gepland op 4 september 2006, aldus verweerder.
Eisers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft de bezwaren van eisers sub A niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij volgens verweerder geen belanghebbende zijn in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De bezwaren van eisers sub B zijn ongegrond verklaard. Hierbij is, kort samengevat, het volgende overwogen. Met het vaststellen van een peildatum wordt alleen besloten dat de bewoners die willen verhuizen de status krijgen van stadsvernieuwingskandidaat. Met behulp van deze status kunnen zij met voorrang in aanmerking komen voor vervangende woonruimte. Het is dan ook een begunstigende beschikking voor de bewoners. De AWV is verder verantwoordelijk voor (de informatievoorziening met betrekking tot) de renovatie. De peildatum is vastgesteld op 1 juli 2005. Eisers zijn hiervan op 27 juli 2005 op de hoogte gebracht. Eerst op 4 september 2006 beginnen de renovatie-werkzaamheden. Eisers sub B zijn door het peildatumbesluit niet in hun belangen geschaad. Een en ander is conform de Amsterdamse Kaderafspraken voor sociale plannen bij sloop en renovatie 2002-2007 (hierna: Kaderafspraken), aldus verweerder.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld en een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is door de voorzieningrechter bij uitspraak van 6 april 2006 afgewezen.
Eisers hebben in beroep, beknopt weergegeven, aangevoerd dat zij in volstrekte onzekerheid verkeren omtrent hun woonsituatie, terwijl op 1 juli 2006 de peildatum niet meer van kracht zal zijn. Eisers vrezen dat zij, na het toekennen van de stadsvernieuwingsstatus en het verstrijken van de termijn van één jaar na de peildatum, door de verhuurder geen vervangende woonruimte krijgen aangeboden, dan wel dat het ongebruikt laten verstrijken van de stadsvernieuwingsstatus hen in een civiele procedure kan worden tegengeworpen. Zij hebben in dit verband gewezen op een aan hen gerichte brief van de AWV van 28 oktober 2005 waarin onder meer staat: “Werkt u niet mee aan het verkrijgen van de stadsvernieuwingsstatus dan is dat voor uw rekening en risico”. Eisers hebben geen gebruik gemaakt van hun stadsvernieuwingsstatus, omdat zij in beginsel niet willen verhuizen. Of er voor de verhuurder klemmende bouwkundige en financiële belangen zijn die ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigen, is volgens eisers op dit moment nog onduidelijk. Zij stellen verder in strijd met de Kaderafspraken niet bij de plannen betrokken te zijn geweest.
Ten aanzien van de niet-ontvankelijkverklaring van eisers sub A overweegt de rechtbank het volgende.
Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb bepaalt dat onder belanghebbende wordt verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
Uit de statuten van de Bewonersvereniging blijkt dat zij zich ten doel hebben gesteld: het behoud van de woningen van het cluster Rust voor de huidige huurders tegen een betaalbare huur; het behoud van de woningen van het cluster Rust binnen de sociale sector; de onderhandelingspositie van huurders van woningen /bedrijfsruimten van het cluster Rust te versterken. Blijkens de statuten van het Wijkcentrum heeft deze ten doel het behartigen van bevorderen van het woon- en leefklimaat; het bevorderen en verbeteren van sociaal-culturele activiteiten en voorzieningen, alsmede de werk- en leefsituatie (...).
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eisers sub A geen belanghebbenden zijn in de zin van artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) moet het bij belangen van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Awb gaan om een aan de statutaire doelstelling ontleend collectief belang, dat door een besluit direct wordt of dreigt te worden aangetast, waarbij het belang los kan worden gezien van dat van individuele leden, en waarvan de behartiging de trekken dient te vertonen van behartiging van bovenindividuele belangen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 20 juli 2005, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder LJN: AT9632). De rechtbank is van oordeel dat de behartiging van de gezamenlijke (woon)belangen van de bewoners aan de [adressen panden] geen bovenindividuele trekken vertoont. Niet kan worden gezegd dat eisers sub A, gelet op hun statuten, door het peildatumbesluit rechtstreeks en direct in hun belangen zijn getroffen.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat verweerder bij de bestreden besluiten terecht eisers sub A in hun bezwaren niet-ontvankelijk heeft verklaard. De beroepen van eisers sub A zijn derhalve ongegrond.
Ten aanzien van de beroepen van eisers sub B overweegt de rechtbank als volgt.
Artikel 2.4.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Huisvestingsverordening 2003 van de gemeente Amsterdam bepaalt dat Burgemeester en Wethouders een voorrangsverklaring kunnen verlenen aan stadsvernieuwingskandidaten.
Ingevolge het vierde lid van dit artikel wijzen Burgemeester en Wethouders complexen aan waar huishoudens stadsvernieuwingskandidaat kunnen worden.
In het vijfde lid van dit artikel is bepaald dat Burgemeester en Wethouders voor de op grond van het vierde lid aangewezen complexen een peildatum vaststellen.
In de uitspraak van 28 juli 2004 (LJN: AQ5720) heeft de ABRvS geoordeeld dat de vaststelling van een peildatum als hier aan de orde een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
Tussen de gemeente Amsterdam, de Amsterdamse stadsdelen, de Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties en de Huurdersvereniging Amsterdam zijn in het kader van stadsvernieuwing de Kaderafspraken gemaakt.
In de Kaderafspraken staat (onder punt 2.1.1) dat de peildatum aldus wordt gekozen dat de bewoners tenminste één jaar de tijd hebben voor het zoeken naar vervangende woonruimte. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de peildatum in beginsel wordt vastgesteld voor de duur van één jaar.
De rechtbank overweegt allereerst dat, gelet op het toetsingskader, verweerder over een grote mate van beleidsvrijheid beschikt. Immers, de bepalingen en afspraken hiervoor genoemd bevatten niet dan wel nauwelijks aanknopingspunten voor de beantwoording van de vraag welke feiten en of belangen verweerder in zijn besluitvorming dient te betrekken.
De rechtbank komt, gelet op het voorgaande, dan ook een zeer marginale toetsing toe, die pleegt te geschieden aan de hand van het criterium of aan het eerdere besluit dusdanige gebreken kleven dan wel of zich dusdanige omstandigheden hebben voorgedaan dat het bestuursorgaan in alle redelijkheid niet had mogen weigeren het eerdere besluit ongedaan te maken.
Alvorens de in geding zijnde peildatum vast te stellen heeft verweerder beoordeeld of er sprake is van een reëel voornemen tot renovatie van de betreffende woningen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich daarmee niet een te beperkte toets opgelegd. Ter zitting is namens verweerder bevestigd dat er concrete plannen zijn voor de renovatie van de woningen. Zo heeft de AWV plannen om in ieder geval in september 2006 aan te vangen met renovatiewerkzaamheden. Van de zijde van eisers sub B is vorenstaande niet dan wel onvoldoende bestreden. De rechtbank heeft dan ook geen reden te twijfelen aan het door verweerder ingenomen standpunt.
Met betrekking tot de grief van eisers sub B dat verweerder eerst op 19 juli 2005 de peildatum heeft vastgesteld op 1 juli 2005, overweegt de rechtbank dat dit niet kan leiden tot het oordeel dat het besluit daarmee onrechtmatig is. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eisers hierdoor niet dan wel niet onevenredig in hun belangen zijn geschaad, gelet op de termijn van één jaar tussen de datum waarop dit peildatumbesluit aan eisers sub B is bekendgemaakt en de voorgenomen aanvang van de renovatiewerkzaamheden.
De argumenten van eisers sub B dat zij vrezen dat de verhuurder hen geen vervangende woonruimte meer hoeft aan te bieden na het toekennen van de stadsvernieuwingsstatus en het verstrijken van de termijn van één jaar na de peildatum, dan wel dat het ongebruikt laten verstrijken van de stadsvernieuwingsstatus hun in een civiele procedure kan worden tegengeworpen, kunnen niet leiden tot het oordeel dat het peildatumbesluit onrechtmatig is. De rechtbank is van oordeel dat deze grieven vallen buiten het toetsingskader van het onderhavige geschil.
De belangen van eisers erin bestaande, dat zij hun voorrangsstatus willen uitstellen totdat er duidelijkheid bestaat over hun wens al dan niet te verhuizen, hoefde verweerder evenmin mee te wegen bij het nemen van het peildatumbesluit. Ook de omstandigheid dat er al dan niet een civiele procedure aanhangig is, valt buiten het toetsingskader. Het is de eigen keuze van eisers om wel of niet gebruik te maken van de stadsvernieuwingsstatus. De omstandigheid dat eisers hun keuze om al dan niet te verhuizen willen uitstellen, kan niet aan verweerder worden tegengeworpen. Evenmin kan aan verweerder in dit verband worden tegengeworpen dat eisers klachten hebben in verband met de waarborgen in de Kaderafspraken en de verantwoordelijkheid van de gemeente dienaangaande.
Ook de omstandigheid dat eisers onzekerheid ervaren ten gevolge van de renovatieplannen is niet een argument dat aan verweerder kan worden tegengeworpen. Van verweerder kan niet worden gevergd dat de peildatum eerst wordt vastgesteld indien alle plannen voor honderd procent zijn geconcretiseerd en er absolute zekerheid omtrent de gang van zaken bestaat.
Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de bestreden besluiten in rechte kunnen standhouden en dat de beroepen ongegrond zijn. Hetgeen eisers overigens hebben aangevoerd kan niet leiden tot een ander oordeel.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.
verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 7 september 2006 2006 door mr. J.J. Bade, voorzitter en mrs. L.H. Waller en T. van Muijden, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Nubé-Harteveld, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrecht van de Raad van State te Den Haag.
Afschrift verzonden op:
DOC: B