ECLI:NL:RBAMS:2006:AY7898
Rechtbank Amsterdam
- Kort geding
- J.A.J. Peeters
- Rechtspraak.nl
Beëindiging huurovereenkomst in kort geding met betrekking tot tijdelijk gebruik van woonruimte
In deze zaak, die diende voor de voorzieningenrechter in kort geding van de Rechtbank Amsterdam, vorderden eisers, [eiser 1] en [eiser 2], dat gedaagde, [gedaagde], werd veroordeeld om het appartement dat hij huurde, leeg en ontruimd te verlaten. De huurovereenkomst was aangegaan voor een periode van 12 maanden, met een einddatum van 31 maart 2006. Echter, gedaagde bleef na deze datum in het appartement wonen en betaalde de huur tijdig. Eisers stelden dat de huurovereenkomst van korte duur was en dat gedaagde het appartement uiterlijk op 1 september 2006 moest verlaten, omdat het appartement inmiddels was verkocht. Gedaagde had echter aangegeven niet te zullen ontruimen en de huurovereenkomst op te zeggen tegen 30 september 2006.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de huurovereenkomst niet automatisch was geëindigd op 1 april 2006, omdat gedaagde met instemming van eisers in het appartement bleef wonen. Dit leidde tot een verlenging van de huurovereenkomst voor onbepaalde tijd, wat niet verenigbaar was met de aard van de huurovereenkomst als een overeenkomst van korte duur. De rechter concludeerde dat de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot huur van woonruimte van toepassing waren, en dat gedaagde niet had ingestemd met de opzegging van de huurovereenkomst. Daarom werd de vordering van eisers afgewezen en werden zij veroordeeld in de kosten van het geding.
De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken in huurovereenkomsten, vooral wanneer het gaat om tijdelijke huur en de gevolgen van het voortduren van het gebruik van het gehuurde.