5.3. Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet het geval.
De bekendmaking door de politie van de losgeldeis van 300 kilo cocaïne vond plaats op een moment waarop er veel media-aandacht was voor de ontvoering. De vele vragen die deze losgeldeis bij de journalisten opriep werden op de dag van bekendmaking door de politie noch door de familie A beantwoord. Evenmin was bekend wanneer er meer duidelijkheid zou worden verschaft. Hoezeer er ook begrip kan worden opgebracht voor het feit dat en waarom er geen verdere mededelingen werden gedaan, evenzeer is begrijpelijk dat de onbeantwoorde vragen in de media tot speculaties omtrent de achtergrond van de losgeldeis hebben geleid. Die speculaties vallen in beginsel binnen de grenzen van de persvrijheid, al kan men over de wenselijkheid van dit soort berichtgeving (door A niet zonder reden aangeduid als “hijgerige journalistiek”) van mening verschillen. Daarom kan niet worden gezegd dat het zonder meer onrechtmatig is van ANP c.s. dat zij in de berichtgeving van 15 en 16 september 2005 zijn ingegaan op de achtergrond van de losgeldeis. Voor ANP c.s., als “feeder” van andere media, geldt geen andere, zwaardere maatstaf met betrekking tot de uitingsvrijheid dan voor de overige media. De wijze waarop de media de berichtgeving van ANP c.s. overnemen valt niet onder de verantwoordelijkheid van ANP, zodat diens berichten naar dezelfde normen moeten worden beoordeeld als de uitingen van de andere media die op de berichten van ANP zijn gegrond.
Bij de wijze waarop ANP c.s. in de berichten op de ANP-feed zijn ingegaan op de achtergrond van de losgeldeis zijn de grenzen van de zorgvuldigheid om de volgende redenen niet overschreden.
Vooropgesteld wordt dat de berichten van ANP op de ANP-feed bedoeld zijn voor en gelezen worden door de Nederlandse media. Daarom kan ervan worden uitgegaan dat de lezer van een bericht over een bepaald onderwerp, dit bericht leest in samenhang met de overige berichten op de ANP-feed over dat onderwerp. Dit brengt mee dat de berichten over de ontvoering van D in onderling verband en samenhang moeten worden beschouwd, waaronder de berichten van 15 en 16 september 2005.
Aldus blijkt dat volgens ANP bronnen binnen de politie die zich met de bestrijding van drugshandel bezighouden, van mening zijn dat de ontvoering van D gezien de aard van de losgeldeis bijna wel zeker te maken moet hebben met enige betrokkenheid van de familie bij drugshandel.
Anders dan A stelt houden de berichten niet in dat het een (zo goed als vaststaand) feit is dat de familie betrokken is bij drugshandel. De berichtgeving is voldoende genuanceerd om duidelijk te maken aan de lezer dat ANP de betrokkenheid van de familie bij drugshandel niet als feit, maar als speculatie presenteert. Er is dan ook geen sprake van een beschuldiging van de zijde van ANP c.s. jegens (de familie) A.
Aan te nemen valt dat er politiefunctionarissen zijn die zich met de bestrijding van drugshandel bezighouden en die de mening zijn toegedaan zoals in de berichten van de ANP-feed verwoord. Het ligt immers voor de hand dat ontvoeringen waarbij een losgeld in drugs wordt geëist, veelal in het circuit van de drugshandel plaatsvinden waarbij zowel de kring van daders als die van slachtoffers betrokken zijn bij die drugshandel. In de stellingen van A vindt de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om nadere bewijslevering daarvan nodig te achten. Het feit dat ANP c.s. de identiteit van de politiefunctionarissen niet hebben prijsgegeven is in dit verband dan ook niet relevant, evenmin als de stelling van A dat de genoemde bronnen niet bevoegd waren om aan de pers mededelingen te doen.
Gelet op de grote mediabelangstelling voor de ontvoering is het niet onzorgvuldig van ANP c.s. dat er geen andere bronnen zijn geraadpleegd alvorens tot het plaatsen op de ANP-feed over te gaan. Er was immers een duidelijke actualiteitswaarde die spoedige plaatsing rechtvaardigde. Voorts kan uit het over en weer gestelde worden afgeleid dat F als woordvoerder van de familie A de bewuste middag slecht telefonisch bereikbaar was. Onder die omstandigheid kan niet worden geoordeeld dat ANP c.s. in onvoldoende mate uitvoering hebben gegeven aan het beginsel van hoor en wederhoor.
Kort na het plaatsen van de gewraakte berichten en het vervolgens uitbrengen van persberichten door de politie en de familie A, waarin de betrokkenheid van de familie A bij drugshandel is ontkend –dit was in de middag van 16 september 2005– heeft ANP daar diezelfde middag op haar feed bekendheid aan gegeven.
In het licht van al deze omstandigheden dient het belang van ANP c.s. bij uitingsvrijheid in dit geval zwaarder te wegen dan het belang van A bij bescherming van zijn eer en goede naam.
5.4. Het voorgaande brengt met zich dat de vorderingen van A zullen worden afgewezen, waarbij A als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten zal worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van ANP c.s. worden begroot op:
- vast recht 2.200,00
- salaris procureur 2.842,00 (2,0 punten × tarief EUR 1.421,00)
Totaal EUR 5.042,00