Parketnummer: 13/527327-05
Datum uitspraak: 27 juli 2006
van de rechtbank Amsterdam, achtste meervoudige strafkamer D, in de strafzaak tegen
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres],
gedetineerd in het Huis van Bewaring “De Blokhuispoort” te Leeuwarden.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 20 april 2006 en 13 juli 2006.
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding, waarvan een kopie als bijlage aan dit vonnis is gehecht. De in die dagvaarding vermelde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat de dagvaarding met betrekking tot het onder 2 telaste gelegde nietig moet worden verklaard, aangezien niet duidelijk is op welke TomToms en/of mobiele telefoons en/of computers en/of andere goederen de tenlastelegging ziet zodat op dit punt geen verdediging kan worden gevoerd.
De rechtbank overweegt te dien aanzien het volgende.
Verdachte heeft er blijk van gegeven te weten waar de telastelegging op doelt.
Immers, verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij op 13 december 2005 ter plaatse heeft gezien dat een medeverdachte een ruit van een busje heeft ingeslagen. Naar aanleiding hiervan moest of kon verdachte weten dat de verkregen goederen van diefstal afkomstig waren.
De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de raadsman.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1 telastegelegde:
in de periode van 1 december 2005 tot en met 10 januari 2006 te Amsterdam,
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit -naast verdachte- [medeverdachte 1],
[medeverdachte 2], [medeverdachte 3], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5], [medeverdachte 6], [medeverdachte 7] en andere
nog onbekend gebleven personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen
van misdrijven, namelijk (telkens) het plegen van (gekwalificeerde)
diefstallen en/of het schuldig maken aan schuld- en/of opzetheling, waarbij
de deelneming van verdachte onder meer bestond uit het voorhanden hebben
en/of aanbieden aan en/of afnemen van gestolen goederen van andere leden van
de organisatie, het ter beschikking stellen van telefoons, het onderhouden van telefonische en persoonlijke contacten met andere leden van de organisatie, het geven van inlichtingen en opdrachten en aanwijzingen aan andere leden van de organisatie;
ten aanzien van het onder 2 telastegelegde:
in de periode van 10 december 2005 tot en met 10 januari 2006 te Amsterdam,
in elk geval in Nederland, een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van
opzetheling, immers heeft hij, verdachte, op meerdere tijdstippen omstreeks
voornoemde periode meerdere TomToms en mobiele telefoons en computers
en andere goederen voorhanden gehad en overgedragen, terwijl hij ten
tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van voornoemde goederen wist
dat het door diefstal verkregen goederen betrof;
ten aanzien van het onder 3 telastegelegde:
op meerdere tijdstippen in de periode van 5 januari 2006 tot en met 6 januari 2006 te Beverwijk tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening uit drie auto's (respectievelijk een Kia met kenteken [kenteken 1] en een Renault met kenteken [kenteken 2] en een Opel Astra met kenteken [kenteken 3]) heeft weggenomen
drie invalidenparkeerkaarten op naam van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], toebehorende aan respectievelijk [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], waarbij
verdachte en zijn mededaders de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door een raam van voornoemde auto's in te slaan;
ten aanzien van het onder 4 telastegelegde:
op 10 januari 2006 te Amsterdam wapens van categorie II, te weten 2 busjes pepperspray en
2 busjes traangas voorhanden heeft gehad;
ten aanzien van het onder 5 telastegelegde:
op 10 januari 2006 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 194 pillen bevattende MDMA en 7,34 gram MDMA;
ten aanzien van het onder 6 telastegelegde:
op 10 januari 2006 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 307,2 gram van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd hasjiesj.
Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.
Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Bewijsoverweging ten aanzien van de onder 1 bewezenverklaarde deelname aan een criminele organisatie.
De raadsman heeft ter zitting - kort samengevat - zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een ‘criminele organisatie’ zoals bedoeld in artikel 140 Wetboek van Strafrecht.
Zijns inziens is er geen sprake van een gestructureerd samenwerkingsverband in de zin van een bepaalde organisatiegraad.
Met betrekking tot de deelname van verdachte aan een criminele organisatie stelt de raadsman zich op het standpunt dat daar eveneens onvoldoende bewijs voor is.
Daarbij stelt de raadsman dat geen bewijs in het dossier voorhanden is met betrekking tot de ten laste gelegde strafverzwarende omstandigheid, inhoudende dat verdachte de criminele organisatie waarvan hij deel zou hebben uitgemaakt, heeft opgericht of daaraan leiding heeft gegeven.
De rechtbank acht de onder 1 telastegelegde deelname aan een criminele organisatie wel bewezen en overweegt hiertoe als volgt.
Van een criminele organisatie is sprake indien er binnen een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband tussen minimaal twee mensen doelbewust criminele activiteiten worden ontplooid. Om strafbaar te zijn wegens het deelnemen aan een dergelijke organisatie moet vast komen te staan dat verdachte behoort tot de organisatie en dat verdachte aandeel heeft in dan wel ondersteuning biedt aan de criminele activiteiten van de organisatie.
Verdachte moet zowel de opzet hebben gehad op de deelnemingshandelingen als op het criminele oogmerk van de organisatie.
Uit de tapgesprekken, de verhoren van verschillende verdachten en betrokkenen en de processen-verbaal van inbeslagneming die zich bevinden in het dossier blijkt dat er sprake is geweest van een criminele organisatie. Immers, uit de aard en inhoud van de gevoerde getapte gesprekken tussen (onder meer) verdachte ([verdachte]), [medeverdachte 7],
[medeverdachte 5], [medeverdachte 4], [medeverdachte 3], [medeverdacht[medeverdachte 8]chte 8], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1], de inhoud van de afgelegde verklaringen en de aard van de bij huiszoekingen inbeslaggenomen goederen blijkt dat een groep mensen, bestaande uit onder meer de bovengenoemde personen, zich op grote schaal schuldig maakt aan vermogensdelicten
(diefstal en heling), met doel winst te behalen. Dat er sprake is van gestructureerde en duurzame samenwerking blijkt uit het feit dat er diefstallen werden gepleegd in wisselende combinaties, dat de buitgemaakte goederen min of meer standaard werden afgezet bij verdachte, al dan niet via tussenkomst van een van de genoemde personen, waarbij geldt dat verdachte de anderen soms ook aanstuurt. De onderlinge samenwerking blijkt ook uit de uitwisseling van werktuigen met behulp waarvan de diefstallen werden gepleegd, het elkaar geven van tips en het waarschuwen voor de politie. De intensiteit waarmee binnen de telastegelegde periode onderling werd gebeld en de inhoud van die gesprekken, dragen alleen maar bij aan deze conclusie. Het is de rechtbank opgevallen dat de structuur van de organisatie niet strikt hiërarchisch georganiseerd was, maar dat verdachte wel degelijk veelal een aansturende functie had, waarbij hij met name contact had met [medeverdachte 8] en
[medeverdachte 7] als tussenpersonen. Dit vormt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om van leiderschap van de organisatie bij verdachte te kunnen spreken zodat verdachte van dat strafverzwarende bestanddeel zal worden vrijgesproken.
De deelname van verdachte aan deze organisatie acht de rechtbank ook bewezen en wel gelet op de bewezenverklaring van de onder 2, 3, 4, 5 en 6 telastegelegde feiten alsmede gelet op de hierboven genoemde bewijsmiddelen. Hieruit blijkt dat verdachte behoort tot de organisatie en aandeel heeft in de criminele activiteiten van de organisatie. Verdachte heeft bovendien geweten dat hij deelnam aan de criminele activiteiten van de organisatie. Immers, uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte veelvuldig contact had met [medeverdachte 7] over
(het regelen van) diverse goederen en de (ver)koop daarvan, van welke goederen de criminele herkomst soms ook expliciet in de gesprekken wordt benoemd. Voorts heeft verdachte op 13 december 2005 zelf gezien dat één van de medeverdachten een autokraak pleegde.
Bewijsoverweging ten aanzien van de onder 3 bewezenverklaarde gekwalificeerde diefstal
De verdediging heeft ter terechtzitting gevraagd om verdachte vrij te spreken ten aanzien van het onder 3 telastegelegde. Daartoe is aangevoerd dat uit de getapte telefoongesprekken en uit het enkel aantreffen van de invalidenkaarten in de woning van verdachte niet kan worden afgeleid dat verdachte heeft deelgenomen aan deze autokraken.
De rechtbank acht de onder 3 telastegelegde diefstal wel bewezen en overweegt hiertoe als volgt. Uit de bewijsmiddelen in het zaaksdossier 27 leidt de rechtbank af dat verdachte met
[medeverdachte 7], [medeverdachte 8] en [medeverdachte 4] een aantal auto’s heeft opengebroken, onder andere in Beverwijk, waarbij genoemde parkeerkaarten zijn gestolen. Vaststaat in ieder geval dat [medeverdachte 7] zich in de vroege ochtend van 6 januari 2006 met [medeverdachte 4] en [medeverdachte 8] bevond bij de sporthal, waar verdachte toen naartoe reed. Eveneens staat vast dat [medeverdachte 7] kort daarna tegen [betrokkene] vertelt dat hij die nacht met verdachte was gaan horzelen. Op grond van de inhoud voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank feit 3 wettig en overtuigend bewezen.
Het verweer wordt verworpen.
5. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straf en maatregelen
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 bewezengeachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van voorarrest.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft gedurende een zekere periode zich schuldig gemaakt aan het plegen van strafbare feiten. Hij maakte deel uit van een criminele organisatie die zich bezighield met vermogensdelicten. Goederen werden op grote schaal gestolen en vervolgens verhandeld.
Het aandeel van verdachte bestond daarbij voornamelijk in het beheren van aanbieders en afnemers van gestolen goederen. Mede als gevolg van dit handelen van verdachte is er veel schade en hinder ontstaan voor de getroffenen. De context waarbinnen deze diefstallen plaatsvonden hebben maatschappelijk voor veel onrust gezorgd.
Daarnaast heeft verdachte in zijn woning verdovende middelen, pepperspray en traangas voorhanden gehad.
De rechtbank heeft kennis genomen van het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister waaruit blijkt dat verdachte een geruime tijd niet met justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank acht niet voldoende aangetoond dat verdachte een leidende rol in de criminele organisatie heeft vervuld. In die omstandigheid en gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, ziet de rechtbank aanleiding om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2], van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 3 bewezengeachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 58,-- (ACHTENVIJFTIG EURO). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 2] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 3], van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 3 bewezengeachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 68,-- (ACHTENZESTIG EURO). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 3] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1], van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 3 bewezengeachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 151,-- (HONDERDENÉÉNENVIJFTIG EURO). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, zoals aangegeven onder de punten 2, 3, 64, 65, 66, 67, 68, 69, 70, 71, 72 en 106 op de aan dit vonnis als bijlage 3 aangehechte kopie van de beslaglijst, dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen het onder 2 bewezengeachte is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a (oud), 14b(oud), 14c, 36b, 36c, 36d, 36f, 57, 140, 311 en 417 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 (oud) van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Een gewoonte maken van het opzettelijk inruilen of in pand nemen of verbergen van door misdrijf verkregen voorwerpen.
ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, meermalen gepleegd.
ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie II.
ten aanzien van het onder 5 bewezenverklaarde:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
ten aanzien van het onder 6 bewezenverklaarde:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 6 maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2], wonende op het adres
[adres] toe tot een bedrag van € 58,-- (ACHTENVIJFTIG EURO).
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 2] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen,
behoudens voorzover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 2], te betalen de som van € 58,-- (ACHTENVIJFTIG EURO), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 dag, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3], wonende op het adres [adres] toe tot een bedrag van € 68,-- (ACHTENZESTIG EURO).
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 3] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen,
behoudens voorzover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 3], te betalen de som van € 68,-- (ACHTENZESTIG EURO), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 dag, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1], wonende op het adres [adres] toe tot een bedrag van € 151,-- (HONDERDENÉÉNENVIJFTIG EURO).
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen,
behoudens voorzover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 1], te betalen de som van € 151,-- (HONDERDENÉÉNENVIJFTIG EURO), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 3 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, zoals aangegeven onder de punten 2, 3, 64, 65, 66, 67, 68, 69, 70, 71, 72 en 106 aan dit vonnis als bijlage 3 aangehechte kopie van de beslaglijst.
Gelast de teruggave aan de rechthebbende van de inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, zoals aangegeven op de onder de punten 1, 4 tot en met 63, 73 tot en met 105 en 107 tot en met 123 aan dit vonnis als bijlage 3 aangehechte kopie van de beslaglijst.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en A.J.H.D. van Nass- van Vollenhoven, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.C. Hofstra, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 juli 2006.