ECLI:NL:RBAMS:2006:AY5998

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13.529016-05
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van opzet-/schuldheling van eigenaar van terrein waar gestolen auto’s in zeecontainers werden geladen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 juli 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van opzetheling en schuldheling. De tenlastelegging betrof het verwerven en voorhanden hebben van gestolen voertuigen in de periode van 8 december 2005 tot en met 9 januari 2006, waarbij de verdachte zou hebben samengewerkt met anderen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op meerdere zittingen, waarbij getuigen en medeverdachten zijn gehoord.

De rechtbank heeft in haar overwegingen gekeken naar de verklaringen van medeverdachten en getuigen. Een belangrijke getuige, medeverdachte 1, heeft wisselend verklaard over de betrokkenheid van de verdachte bij de gestolen voertuigen. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van de gestolen auto’s op zijn terrein. De verklaringen van getuigen waren inconsistent en boden geen solide basis voor de beschuldiging.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kon worden geacht de ten laste gelegde feiten te hebben gepleegd. De verdachte is vrijgesproken van alle beschuldigingen. Daarnaast heeft de rechtbank besloten dat het in beslag genomen geldbedrag van € 355,00 aan de verdachte moet worden teruggegeven. Dit vonnis is uitgesproken in aanwezigheid van de griffiers en is openbaar gemaakt op de zitting van 27 juli 2006.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer : 13.529016-05
Datum uitspraak: 27 juli 2006
OP TEGENSPRAAK
VONNIS van de Rechtbank Amsterdam, Meervoudige Kamer voor Strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955,
wonende te [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 april 2006 en de terechtzitting van 4 juli 2006, 6 juli 2006, 10 juli 2006 en 13 juli 2006.
De rechtbank heeft kennisgenomen van
- de vordering van de officier van justitie, die ertoe strekt dat de rechtbank
- verdachte zal vrijspreken van hetgeen primair, voor zover dit betreft de gewoonte- en opzetheling, aan hem is ten laste gelegd;
- de onder primair ten laste gelegde schuldheling zal bewezen verklaren
- de verdachte zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen vervangende hechtenis;
- het onder de verdachte in beslaggenomen geld zal verbeurd verklaren
- hetgeen door de verdachte en mr. P. Figge (namens mr. E.J. van Gils), raadsvrouw van de verdachte, naar voren is gebracht.
1. TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat
primair
hij op enige tijdstippen in de periode van 8 december 2005 tot en met 9 januari 2006, te Utrecht en/of Nieuwegein en/of De Meern, althans (telkens) op een of meer plaatsen in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van opzetheling, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s):
- op enig tijdstip in de periode van 6 januari 2006 tot en met 9 januari 2006 op een of meer van voormelde plaatsen een auto, merk AUDI, type A6, kenteken [kenteken], en/of;
(zaaksdossier 34)
- op enig tijdstip in de periode van 10 december 2005 tot en met 9 januari 2006, op een of meer van voormelde plaatsen een auto, merk Mercedes Benz, type E270 CDI, kenteken [kenteken] en/of;
(zaaksdossier 35)
- op enig tijdstip in de periode van 10 december 2005 tot en met 9 januari 2006, op een of meer van voormelde plaatsen een auto, merk AUDI, type A4 Avant, kenteken [kenteken] en/of;
(zaaksdossier 36)
- op enig tijdstip in de periode van 8 december 2005 tot en met 9 januari 2006, op een of meer van voormelde plaatsen een auto, merk Mercedes Benz, type S 320 CDI, kenteken [kenteken];
(zaaksdossier 37)
(heeft) verworven en/of voorhanden (heeft) gehad, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van die voertuig(en) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het door diefstal, in elk geval door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
subsidiair
hij op enige tijdstippen in de periode van 8 december 2005 tot en met 9 januari 2006, te Utrecht en/of Nieuwegein en/of De Meern, althans (telkens) op een of meer plaatsen in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- op enig tijdstip in de periode van 6 januari 2006 tot en met 9 januari 2006 op een of meer van voormelde plaatsen een auto, merk AUDI, type A6, kenteken [kenteken], en/of;
(zaaksdossier 34)
- op enig tijdstip in de periode van 10 december 2005 tot en met 9 januari 2006, op een of meer van voormelde plaatsen een auto, merk Mercedes Benz, type E270 CDI, kenteken [kenteken] en/of;
(zaaksdossier 35)
- op enig tijdstip in de periode van 10 december 2005 tot en met 9 januari 2006, op een of meer van voormelde plaatsen een auto, merk AUDI, type A4 Avant, kenteken [kenteken] en/of;
(zaaksdossier 36)
- op enig tijdstip in de periode van 8 december 2005 tot en met 9 januari 2006, op een of meer van voormelde plaatsen een auto, merk Mercedes Benz, type S 320 CDI, kenteken [kenteken];
(zaaksdossier 37)
opzettelijk dat/die door diefstal, in ieder geval door misdrijf, verkregen voertuig(en) uit winstbejag voorhanden (heeft) gehad.
2. VRIJSPRAAK
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen primair en subsidiair aan de verdachte is ten laste gelegd.
De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Met betrekking tot de door de officier van justitie gepresenteerde bewijsmiddelen overweegt de rechtbank het volgende.
Medeverdachte [medeverdachte 1], die volgens verdachte enkele malen een container op zijn terrein heeft geplaatst, heeft op verschillende momenten verklaard over hetgeen verdachte wist over de auto’s die in de containers werden geplaatst.
Op 19 januari 2006 zegt [medeverdachte 1] bij de politie dat hij samen met [bijnaam], zijn zakenvriend, bij verdachte thuis was en toen tegen hem heeft gezegd dat zij van plan waren auto’s zonder papieren in de container te plaatsen. Uit het proces-verbaal van verhoor blijkt niet dat [medeverdachte 1] heeft verklaard wanneer hij dat tegen verdachte heeft gezegd. Maar, nu elke aanwijzing in het dossier ontbreekt dat [medeverdachte 1] op andere momenten dan de avond van 8 januari 2006 samen met [medeverdachte 2] bij verdachte thuis is geweest, is het waarschijnlijk dat [medeverdachte 1] bedoelt dat hij dit tegen verdachte heeft gezegd op die avond.
Tijdens dit verhoor zegt [medeverdachte 1] voorts dat hij niet weet of verdachte vaker heeft gezien dat er auto’s in de containers, die [medeverdachte 1] op het terrein had staan, werden geplaatst.
In zijn verklaring bij de politie van 16 maart 2006 zegt [medeverdachte 1], bij verdachte ook wel bekend als [bijnaam], dat verdachte erbij stond op het moment dat de Mercedes S320 (zaak 37) in de container werd gereden. Op 9 februari 2006 heeft [medeverdachte 1] echter nog bij de politie verklaard dat verdachte daar niet bij was.
Ter terechtzitting is [medeverdachte 1] op verzoek van de verdediging als getuige gehoord. Daarbij heeft hij verklaard niet tegen verdachte te hebben gezegd dat het om gestolen auto’s ging. Overigens heeft hij zich beroepen op zijn verschoningsrecht.
Uit het voorgaande dient geconcludeerd te worden dat [medeverdachte 1] sterk wisselend heeft verklaard over de betrokkenheid van verdachte bij de Mercedes S320 (zaak 37), zodanig dat aan diens verklaring met betrekking tot deze auto geen waarde kan worden gehecht.
Ten aanzien van de auto’s van zaken 34, 35 en 36 heeft [medeverdachte 1] zijn verklaring dat hij gezegd heeft dat hiervoor geen papieren waren, niet herroepen.
Getuige [getuige 1], die verklaart een aantal malen als chauffeur in een gestolen auto te hebben gereden, onder meer in opdracht van [medeverdachte 1], zegt over de betrokkenheid van verdachte het volgende.
Op 1 februari 2006 zegt hij bij de politie dat hij een keer ’s middags met de heftruck een auto in een container heeft geladen en dat verdachte daarbij stond.
Bij de rechter-commissaris verklaart [getuige 1] op 12 juni 2006 dat de auto’s ’s nachts werden gebracht en dat hij daarbij verdachte wel eens heeft gezien. Verder maakt hij in dit verhoor melding van een keer waarop verdachte erbij heeft gestaan als een auto een container werd ingereden.
Naar het oordeel van de rechtbank wijst [getuige 1] in deze verklaringen op verschillende momenten waarop verdachte aanwezig is geweest bij het afleveren van auto’s op zijn terrein, maar de inhoud van deze verklaringen is steeds anders waardoor niet één of meer concrete momenten kunnen worden gedestilleerd waarover de getuige consistent verklaart en waarvan mag worden aangenomen dat verdachte op die momenten heeft kunnen waarnemen dat de omstandigheden verdacht waren.
Voorts verklaart [getuige 1] op 1 februari 2006 bij de politie dat verdachte hem wel eens heeft gezegd dat de politie eerder ladingen zou hebben weggehaald. Dit blijkt niet uit het dossier. Naar het oordeel van de rechtbank zou het voor de hand liggen dat, indien dit inderdaad zou zijn gebeurd, de officier van justitie deze informatie aan het dossier had toegevoegd. Dit betekent tevens dat de overige opmerkingen van [getuige 1] hem over wat verdachte tegen hem zou hebben gezegd (“het is linke soep”, en dergelijke) met grote behoedzaamheid dienen te worden beoordeeld.
Voorts stelt de rechtbank vast dat de overige belastende verklaringen in het dossier betrekking hebben op wat de getuigen of medeverdachten van anderen hebben gehoord.
Dit geldt voor de verklaring van [medeverdachte 3] die van [medeverdachte 4] heeft gehoord dat de eigenaar wist wat er gaande was op zijn terrein. [medeverdachte 4] zelf heeft dit in zijn verhoren niet bevestigd.
Aan de verklaring van [medeverdachte 5] dat hij van een Afrikaan (niet te beoordelen is van welke) heeft gehoord dat twee mannen die een hondje uitlieten “van alles op de hoogte waren”, kan evenmin veel waarde toegekend nu verdachte ter terechtzitting niet heeft bevestigd dat hij met zijn vriend de hond op enig moment in de avond van 8 januari 2006 heeft uitgelaten en overigens de verklaring zeer onbepaald is.
Dat verdachte voorafgaand aan de politie-inval wetenschap droeg omtrent de aanwezigheid van gestolen auto’s kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid uit de omstandigheid dat verdachte na die inval een daarbij niet opgemerkte gestolen auto buiten zijn terrein heeft geplaatst.
Verdachte heeft hieromtrent verklaard dat hij zich eerst na de inval realiseerde dat [medeverdachte 1] nog een container in gebruik had en toen hij daarin inderdaad een auto aantrof deze daarop in een opwelling en zonder daar goed over na te denken buiten zijn terrein heeft geplaatst. De hierboven besproken verklaringen missen de bewijskracht om deze verklaring van verdachte te ontzenuwen.
In het dossier zijn ook overigens geen bewijsmiddelen voorhanden op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de gestolen auto’s op zijn terrein aanwezig waren.
Nu tot slot verdachte het hem te laste gelegde heeft ontkend, dient hij op grond van hetgeen hiervoor is overwogen te worden vrijgesproken van alle feiten die hem zijn te laste gelegd.
3. BESLISSING OMTRENT IN BESLAG GENOMEN VOORWERPEN
De rechtbank is van oordeel dat het in beslag genomen geld kan worden teruggeven aan verdachte. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken, dat deze als rechthebbende kan worden aangemerkt.
4. BESLISSING
De rechtbank:
? Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
? Gelast de teruggave aan de verdachte van € 355,00.
? Heft op het reeds geschorste bevel voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.J. Dondorp, voorzitter,
mr. R.M. Steinhaus en mr. P. van Steijnen, rechters,
in tegenwoordigheid van drs. A. Helder en R. van der Vecht, griffiers, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 juli 2006.