ECLI:NL:RBAMS:2006:AY5406

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/527305-05
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan een criminele organisatie en beschadiging van eigendom

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 juli 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die deel uitmaakte van een criminele organisatie. Deze organisatie opereerde op en rondom het Maasplein in Amsterdam-Zuid en was voornamelijk gericht op financieel gewin door middel van diefstal en heling van waardevolle goederen, zoals computerapparatuur en navigatiesystemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks dat hij niet direct betrokken was bij de gepleegde diefstallen, wel degelijk deel uitmaakte van de organisatie en deze ondersteunde door inbrekerswerktuigen te regelen en contact te onderhouden met andere leden van de organisatie. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor zijn deelname aan de criminele organisatie, zoals omschreven in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht.

Daarnaast is de verdachte ook veroordeeld voor het opzettelijk en wederrechtelijk beschadigen van een muur van een cel van de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden die aan de verdachte zijn telastegelegd zorgvuldig gewogen en heeft geconcludeerd dat de verdachte strafbaar is. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de rol van de verdachte binnen de organisatie. De rechtbank heeft een jeugddetentie van vier maanden opgelegd, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder toezicht van Bureau Jeugdzorg en een verbod om zich in bepaalde gebieden op te houden.

De rechtbank heeft ook de rapportages van deskundigen in overweging genomen, die hebben geadviseerd om de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. De rechtbank heeft de verdachte de kans gegeven om zich te rehabiliteren, rekening houdend met zijn blanco strafblad en de tijd die hij al in voorarrest heeft doorgebracht. De uitspraak is gedaan in het openbaar en is ondertekend door de rechters.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/527305-05
Datum uitspraak: 31 juli 2006
op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988, ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het [adres], en aldaar verblijvende.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 juli 2006.
1. Telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding, waarvan een kopie als bijlage aan dit vonnis is gehecht. De in die dagvaarding vermelde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
2. Voorvragen
3. Waardering van het bewijs
3.1. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder feit 1 is telastegelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
3.2 Criminele organisatie (feit 2)
Voor het bestaan van een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat er sprake is van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen, dat tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Volgens de rechtbank is aan voornoemd vereiste voldaan.
Alleen al op grond van de aanzienlijke hoeveelheid en de frequentie van de tapgesprekken die zijn gevoerd tussen de verdachten in het onderzoek en die bijna zonder uitzondering betrekking hebben op het plegen van (auto)inbraken en het (ver)kopen van gestolen goederen, kan worden vastgesteld dat er gedurende enige tijd – in de periode van 1 december 2005 tot en met 10 januari 2006 – een intensieve samenwerking bestond gericht op het plegen van misdrijven. Ook uit de verklaringen van de verdachten en de getuigen [getuige1] en [getuige2] blijkt van een dergelijke samenwerking. Het merendeel van de verdachten is bewijsbaar betrokken bij het daadwerkelijk plegen van diefstallen en /of helen van goederen gedurende voornoemde periode. In de organisatie was een zekere structuur zichtbaar. De verdachte [medeverdachte1] vervulde een leidende rol in het geheel; zo gaf hij onder meer opdracht tot diefstallen en inbraken en fungeerde hij vaak als afnemer van de gestolen goederen. De overige verdachten waren derhalve de uitvoerders, pleegden de delicten vaak samen in wisselende samenstelling, hielden elkaar op de hoogte van te plegen of gepleegde delicten en kwamen op afgesproken, min of meer vaste, plaatsen samen, waren elkaar behulpzaam en deelden inbrekerswerktuigen.
Van deelname aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 in de zin van die bepaling is slechts dan sprake, indien de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk. Deelneming aan de misdrijven waarop het oogmerk van de organisatie is verricht is niet nodig. Voor deelneming in de zin van voormeld artikel is voldoende dat betrokkene in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven en hij dit oogmerk op enigerlei wijze ondersteunt. Voor verdachte geldt dat hij niet heeft deelgenomen aan de misdrijven die concreet aan zijn medeverdachten telaste zijn gelegd. Uit de vele telefoongesprekken met de medeverdachten over te plegen dan wel gepleegde diefstallen en de buit daarvan blijkt dat verdachte wel wetenschap heeft gehad van het oogmerk van de organisatie. Bovendien had verdachte rond de telefonisch besproken diefstallen ontmoetingen met (enkele van) zijn medeverdachten, zoals blijkt uit de tapgesprekken en de verklaring van [medeverdachte2] en ondersteunde hij de organisatie door inbrekerswerktuigen voor de medeverdachten te regelen. Derhalve kan bewezen worden verklaard dat verdachte heeft deelgenomen aan de criminele organisatie.
Overigens overweegt de rechtbank dat ten aanzien van de in de telastelegging genoemde medeverdachten [medeverdachte3] en [medeverdachte4] geen bewezenverklaring kan worden uitgesproken, nu hun zaken nog bij de rechtbank aanhangig zijn.
3.3. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 2:
in de periode van 01 december 2005 tot en met 10 januari 2006 te Amsterdam heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit - naast verdachte - [medeverdachte5], [medeverdachte6], [medeverdachte7], [medeverdachte8] en [medeverdachte1] welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk (gekwalificeerde) diefstallen en schuld- en/of opzetheling, waarbij de deelneming van verdachte onder meer bestond uit het onderhouden van telefonische en persoonlijke contacten met andere leden van de organisatie, het geven van inlichtingen en aanwijzingen aan andere leden van de organisatie, het voldoen aan verzoeken van andere leden van de organisatie en het bewaren en ter beschikking stellen van een of meerdere kraspennen;
ten aanzien van feit 3:
in de periode van 10 januari 2006 tot en met 13 januari 2006 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een muur van een cel, toebehorende aan Regiopolitie Amsterdam-Amstelland, D4, heeft beschadigd door op voornoemde muur te schrijven: "Side zuid is de baas".
Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
4. Het bewijs
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straf
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder bewezengeachte feiten 2 en 3 zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 233 dagen met aftrek van het voorarrest en voorts tot een voorwaardelijke maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel) met een proeftijd van twee jaren en met als bijzondere voorwaarden verplicht reclasseringstoezicht inclusief de Intensieve Traject begeleiding, het volgen van een behandeling bij De Bascule en een Maaspleinverbod.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft deel uitgemaakt van een criminele organisatie. De organisatie opereerde op en rondom het Maasplein in Amsterdam-Zuid en was hoofdzakelijk uit op geldelijk gewin door middel van het stelen en helen van waardevolle goederen zoals computerapparatuur en navigatiesystemen. De vele slachtoffers zijn door deze organisatie gedupeerd: zij hebben hiervan overlast ondervonden en financiële schade geleden. Onder de slachtoffers en de overige bewoners in de genoemde buurt heeft veel onrust geheerst door de aanwezigheid en activiteiten van deze criminele “bende”. Bovendien houdt verdachte, door te opereren in het wereldje van dieven en helers, de handel van illegale goederen en de daarmee gepaard gaande criminaliteit in gang. Het gaat om ernstige feiten die gevoelens van onveiligheid in de samenleving veroorzaken.
De klinisch & forensisch psycholoog prof. dr. J.J. Baneke en de kinder- en jeugdpsychiater R.H. Korthals Altes hebben respectievelijk op 17 mei 2006 en 20 juni 2006 over verdachte gerapporteerd. De deskundigen komen – ten aanzien van het onder feit 2 telastegelegde – onder meer tot de volgende conclusies. Bij verdachte is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en van een ziekelijke stoornis, i.c. van een stagnatie en scheefgroei in de ontwikkeling waardoor hij op zijn 18e jaar een nog erg kinderlijke persoonlijkheid heeft. Voorts is sprake van een gedragsstoornis met impulsieve en oppositionele trekken, in mindere mate met antisociale trekken. De gewetensontwikkeling en het vermogen tot empathie lijken erg beperkt, hetgeen in combinatie met het voorgaande de kans op de ontwikkeling van een antisociale persoonlijkheidsstoornis of verwante stoornissen vergroot. Geadviseerd wordt verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. Er is een verhoogde kans op recidive. Het advies luidt een behandeling bij De Derde Oever in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Gezien de wachttijd voor dagbehandeling bij De Derde Oever kan gestart worden met een deeltijdbehandeling, hetgeen ook de voorkeur verdient in verband met de mogelijkheid tot continuering van zijn huidige scholingstraject mits verdachte zich aan de afspraken kan houden.
Ter terechtzitting heeft de psychiater Korthals Altes het advies gehandhaafd en nog toegevoegd dat de inschatting van de kans op recidive voornamelijk gebaseerd is op het onder feit 2 telastegelegde en dat het feit dat verdachte zal worden vrijgesproken van feit 1 het advies niet beïnvloedt.
Mevr. A. Perini, jeugdreclasseerder van Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam heeft ter zitting verklaard dat Intensieve Traject Begeleiding en behandeling bij De Derde Oever voor verdachte in ieder geval noodzakelijk zijn.
De rechtbank onderschrijft het belang van behandeling en begeleiding van verdachte. Nu verdachte een blanco strafblad heeft en verdachte gelet op de bewezen verklaarde feiten reeds een (te) lang voorarrest heeft ondergaan, ziet de rechtbank echter geen aanleiding om aan verdachte een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen en volstaat een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie met na te noemen bijzondere voorwaarden.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77gg, 140 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
9. Beslissing
Verklaart het onder feit 1 telastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 2:
Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
ten aanzien van feit 3:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort beschadigen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart [verdachte] daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 4 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 2 maanden, van deze jeugddetentie niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Tevens kan de tenuitvoerlegging worden gelast indien veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat veroordeelde zich (onverwijld) stelt en dat hij gedurende de proeftijd blijft onder toezicht en leiding van Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam en zich gedurende die proeftijd gedraagt naar de door of namens die instelling te geven aanwijzingen, zolang deze instelling dat noodzakelijk oordeelt, ook indien dat inhoudt het volgen van een behandeling bij De Bascule / De Derde Oever. Geeft aan genoemde instelling opdracht veroordeelde bij de naleving van die aanwijzingen hulp en steun te verlenen;
2. dat veroordeelde het programma van Intensieve Traject Begeleiding van Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam volgt;
3. een Maaspleinverbod inhoudende dat veroordeelde zich tot 1 november 2006, anders dan op aantoonbaar geval van doorreis, niet mag ophouden:
- in de Maasstraat tussen de perceelnummers 50 tot en met 112 aan de even zijde, en tussen de perceelnummers 55 tot en met 97 aan de oneven zijde van de straat;
- in de Geleenstraat, tussen de kruisingen met de Maasstraat en de Molenbeekstraat.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
1.00 STK Fototoestel, CANON fotocamera, acces 2576 (2726803)
Heft op het – geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J.C. van Kamp, voorzitter,
mrs. A.M.I. van der Does en A.P. van der Linden, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Bernsen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 juli 2006.
De jongste rechter is buiten staat te tekenen.