ECLI:NL:RBAMS:2006:AX9014

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 03-5751
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Subsidievaststelling en rechtsgeldigheid van subsidieverlening in het kader van het Europees Sociaal Fonds

In deze zaak gaat het om een geschil tussen Computerij Onderwijs B.V. (eiseres) en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (verweerder) over de subsidievaststelling van een project gefinancierd uit het Europees Sociaal Fonds (ESF). De arbeidsvoorzieningsorganisatie, thans ministerie van Sociale Zaken, had in 1998 en 1999 subsidie verleend aan de gemeente Amsterdam voor het project van eiseres. In 2002 heeft het ministerie de subsidie echter substantieel lager vastgesteld, wat door verweerder als definitief subsidiebedrag aan eiseres is doorgegeven. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard. Hierop heeft eiseres beroep ingesteld.

De rechtbank Amsterdam heeft vastgesteld dat de Subsidietitel van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing is op de relatie tussen eiseres en verweerder. De rechtbank oordeelt dat verweerder geen besluit tot verlening van subsidie heeft genomen voordat de subsidie lager werd vastgesteld. Dit betekent dat het subsidievaststellingsbesluit is gebaseerd op een onjuiste wettelijke grondslag, aangezien artikel 4:46, tweede lid, Awb alleen van toepassing is als er sprake is van een eerdere subsidieverlening.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en verklaart het beroep gegrond. Verweerder wordt veroordeeld in de proceskosten van eiseres en moet het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van een correcte procedure bij subsidieverlening en -vaststelling, en bevestigt dat zonder een formele subsidieverlening, de lagere vaststelling niet rechtsgeldig kan zijn.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 03 - 5751
uitspraak van de meervoudige kamer van 12 juni 2006
in de zaak van:
Computerij Onderwijs B.V.,
gevestigd te Zwolle,
eiseres,
gemachtigde: mr. C.N.J. Kortmann, advocaat te Amsterdam,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,
verweerder.
gemachtigden: mrs. N.J.M. de Munnik en M. Gideonse, advocaten te Rotterdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 december 2002 heeft verweerder het definitieve subsidiebedrag voor het scholingsproject "Computerijsterrenproject" van eiseres vastgesteld op € 31.485,08 en dit bedrag verrekenend met het reeds uitbetaalde voorschot van € 56.687,08. Voorts heeft verweerder het teveel betaalde bedrag van € 25.202,05 van eiseres teruggevorderd.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 21 januari 2003 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 22 oktober 2003 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 2 december 2003, aangevuld bij brief van 3 februari 2004, beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 13 april 2006, alwaar eiseres zich heeft doen vertegenwoordigen door haar gemachtigde, voornoemd, en verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. Gideonse, voornoemd, voornoemd, en P. Koeree, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
2. Overwegingen
2.1 De Sociale Dienst van de gemeente Amsterdam heeft op 30 december 1997 bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie een aanvraag ingediend voor het verkrijgen van een subsidie uit het Europees Sociaal Fonds (ESF) ten behoeve van het Computerijsterrenproject, welke door eiseres zou worden uitgevoerd.
2.2 Bij besluit van 30 juni 1998 heeft de Arbeidsvoorzieningsorganisatie aan verweerder meegedeeld dat hij voor dit project in aanmerking komt voor een subsidie uit het ESF van maximaal f 754.305,--. Verweerder heeft dit besluit doorgezonden aan eiseres bij brief van 7 juli 1998. Bij besluit van 23 april 1999 heeft de Arbeidsvoorzieningsorganisatie dit besluit herzien en de Sociale Dienst van de gemeente Amsterdam (voor de jaren 1998 en 1999) een subsidie van maximaal
f 840.543,-- in aanmerking gebracht.
2.3 Bij brief van 11 mei 2001 heeft eiseres verweerder verzocht om betaling van een nog openstaande vordering.
2.4 Bij besluit van 4 juli 2002 heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, met ingang van 1 januari 2002 bevoegd tot het nemen van subsidiebesluiten in het kader van de ESF-subsidieregelingen, de ESF-subsidie ten behoeve van eiseres vastgesteld op ? 31.485,08 en het verschil met de betaalde voorschotten, zijnde een bedrag van ? 139.659,26, van verweerder teruggevorderd. Tegen dit besluit heeft verweerder beroep aangetekend, hetgeen heeft geleid tot de uitspraak van deze rechtbank van 17 november 2004 (reg.nr. 03/486 WET), waarbij het beroep ongegrond is verklaard. Verweerder heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
2.5 Eiseres heeft gesteld dat sprake is van subsidievaststelling zonder voorafgaande subsidieverlening. In de doorgeleide brief van 7 juni 1998 is geen beschikking tot subsidieverlening te lezen. Artikel 4:43 Algemene wet bestuursrecht (Awb) voorziet weliswaar in de mogelijkheid om een subsidievaststellingsbeschikking te nemen zonder dat daar een beschikking tot subsidieverlening aan vooraf is gegaan, echter, zowel in het primaire als in het bestreden besluit ontbreekt een concrete aanduiding van de gesubsidieerde activiteiten. Het besluit is hierdoor ondeugdelijke gemotiveerd en komt voor vernietiging in aanmerking. Dat de verplichtingen van de aanvrager van de ESF-subsidie op enig moment zouden zijn overgedragen aan eiseres, zoals verweerder lijkt te veronderstellen, is niet gestoeld op enige rechtshandeling. Voorts heeft eiseres gesteld dat de verplichtingen niet alsnog achteraf kunnen worden opgelegd. Eiseres heeft verder betoogd dat haar niet kan worden tegengeworpen dat zij niet heeft voldaan aan haar niet bekende verplichtingen. Met betrekking tot het besluit tot terugvordering heeft eiseres gesteld dat dit onredelijk is, nu zij aan haar verplichtingen tegenover verweerder heeft voldaan.
2.6 In het verweerschrift heeft verweerder gesteld dat met het doorzenden van het besluit van 30 juni 1998 van Arbeidsvoorzieningsorganisatie door verweerder aan eiseres subsidie is verleend. Voorts wijst verweerder op de "Vaststelling bijzondere subsidieverordening inzake subsidies uit het ESF ten behoeve van particuliere instellingen", waarin is bepaald dat aan het toekennen van ESF-subsidies dezelfde voorwaarden dienen te worden verbonden als gesteld door de minister. Door de ESF-beschikkingen door te zenden aan eiseres zijn de bij ESF behorende verplichtingen opgelegd, aldus verweerder. Het standpunt dat achteraf subsidievoorwaarden zijn opgelegd is dan ook niet juist. Daarnaast heeft verweerder gesteld dat artikel 4:43 Awb de mogelijkheid biedt tot subsidievaststelling over te gaan zonder dat daaraan voorafgaand subsidieverlening heeft plaats gevonden. Verder heeft verweerder gewezen op de rapportage van 25 januari 2002 van de minister waaruit zou blijken dat de projectadministratie op een aantal punten als ondeugdelijk is aangemerkt. Met betrekking tot de van eiseres teruggevorderde subsidie merkt verweerder op dat het enkele feit dat eiseres niet aan de voorwaarden die aan de subsidie waren verbonden heeft voldaan, voldoende grondslag is om tot terugvordering over te gaan.
2.7 De rechtbank overweegt als volgt.
2.8 Ingevolge artikel 4:21, eerste lid, Awb wordt onder subsidie verstaan: de aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten. Gelet op deze definitie is naar het oordeel van de rechtbank sprake van subsidie. Tussen partijen is ook niet in geschil dat de aanspraak van eiseres op financiële middelen van verweerder als subsidie moet worden aangemerkt en dat sprake is van een subsidieverhouding tussen verweerder en eiseres. Dit betekent dat titel 4.2 (Subsidies) van de Awb van toepassing is.
2.9 Ingevolge artikel 4:29 Awb kan, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, voorafgaand aan een subsidievaststelling een beschikking omtrent subsidieverlening worden gegeven, indien een aanvraag daartoe is ingediend voor de afloop van de activiteit of het tijdvak waarvoor de subsidie wordt gevraagd. De vraag is of de beschikking omtrent subsidieverlening van 30 juni 1998 van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie aan verweerder, welk besluit op 7 juli 1998 is doorgezonden aan eiseres, kan worden aangemerkt als een besluit van verweerder tot het verlenen van subsidie aan eiseres. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Daartoe wordt als volgt overwogen.
2.10 Artikel 1:3, tweede lid, Awb bepaalt dat onder beschikking wordt verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan. Het eerste lid van dit artikel bepaalt dat onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. De beschikking van 30 juni 1998 van de Arbeidsvoorziening aan verweerder, waarbij subsidie aan verweerder wordt verleend, heeft zowel naar zijn vorm als inhoud slechts rechtsgevolgen in de (subsidie)verhouding tussen de Arbeidsvoorziening en verweerder. Het enkele doorzenden door verweerder van deze -van een ander bestuursorgaan afkomstige- beschikking kan niet als een (subsidieverlenings)beschikking aan eiseres worden aangemerkt. Ook het begeleidend schrijven van 7 juli 1998 van een medewerkster van de Sociale Dienst Amsterdam waarmee de beschikking van 30 juni 1998 is doorgeleid aan eiseres heeft niet een zodanig karakter. Daarin wordt immers niet meer vermeld dan dat het besluit van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie en een ESF-bord wordt toegezonden.
2.11 De stelling dat sprake is van een overeenkomst tussen verweerder en eiseres over het door eiseres voorgestelde project en de uit te betalen voorschotten, welke overeenkomst geconverteerd dient te worden naar een subsidieverleningsbeschikking maakt het voorgaande niet anders. Zoals hiervoor is overwogen is in de Awb neergelegd dat subsidies slechts bij beschikking kunnen worden verstrekt. De wetgever heeft welbewust het verlenen van subsidies bij overeenkomst - zoals in het verleden wel mogelijk was - uitgesloten, omdat dit een doorkruising van het systeem van de subsidietitel oplevert. Gezien het bepaalde in artikel 4:36 Awb kan slechts de uitvoering van de beschikking tot subsidieverlening door middel van een overeenkomst worden vastgelegd. Het converteren van een overeenkomst (voor zover deze al tussen partijen zou bestaan) naar een subsidieverleningsbeschikking is derhalve niet aan de orde.
2.12 Uit het voorgaande volgt dat verweerder ten aanzien van eiseres geen beschikking omtrent subsidieverlening heeft genomen. Wel is verweerder op 10 december 2002 overgegaan tot subsidievaststelling, waarbij onder meer de subsidie lager is vastgesteld. Deze beschikking is gehandhaafd bij het bestreden besluit. Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit ten onrechte gebaseerd op artikel 4:46, tweede lid, Awb. Dit artikel heeft immers betrekking op het lager vaststellen van subsidie ten opzichte van de subsidieverleningsbeschikking. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen is van een beschikking tot subsidieverlening geen sprake geweest, zodat artikel 4:46 Awb toepassing mist.
2.13 Nu het bestreden besluit gebaseerd is op een onjuiste wettelijke grondslag zal het worden vernietigd wegens strijd met artikel 4:46 Awb. Het beroep is derhalve gegrond.
2.14 Verweerder zal op de hierna te vermelden wijze worden veroordeeld in de door eiseres gemaakte proceskosten. Voorts zal verweerder worden gelast het door eiseres betaalde griffierecht aan haar te vergoeden.
3.Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam in de door eiseres gemaakte proceskosten tot
een bedrag van in totaal € 644,--, welk bedrag de gemeente Amsterdam aan haar dient te betalen;
3.4 gelast dat de gemeente Amsterdam het door eiseres betaalde griffierecht van € 232,-- aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Medze, voorzitter van de meervoudige kamer, en mrs. F.F.W. Brouwer en A.P.W. Duijkersloot, rechters, en op 12 juni 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.