ECLI:NL:RBAMS:2006:AX8609

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/4456
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschiktheid voor eigen werk als loodsmedewerker en intrekking WAO-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 mei 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J.J. Kaldenbach van FNV Bondgenoten, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder. Eiser had in 1998 een bedrijfsongeval gehad waarbij een heftruck over zijn voet was gereden, wat leidde tot zijn uitval als loodsmedewerker. Eiser ontving een WAO-uitkering, maar deze werd per 1 juni 2004 ingetrokken door verweerder, die stelde dat eiser minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Eiser was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de processtukken en de rapporten van de bezwaarverzekeringsarts R.M. Hulst beoordeeld. De bezwaarverzekeringsarts had in zijn rapporten twijfels geuit over de duurzaamheid van de geschiktheid van eiser voor zijn eigen werk, ondanks dat er geen objectieve redenen waren om hem ongeschikt te achten. De rechtbank concludeerde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom eiser per 1 juni 2004 ongeschikt zou zijn voor zijn werk als loodsmedewerker, vooral gezien de medische rapporten die aantoonden dat de belastbaarheid van eisers voet in 2004 niet anders was dan voor de uitval in 1998.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de werkgever tegen het besluit van 30 april 2004. Eiser had ook verzocht om schadevergoeding, maar dit verzoek werd afgewezen omdat het niet onderbouwd was. De rechtbank veroordeelde verweerder tot betaling van de proceskosten van eiser, begroot op € 644, en bepaalde dat het UWV het door eiser betaalde griffierecht van € 37 aan hem moest vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Arnhem
Registratienummer: AWB 05/4456
Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[eiser],
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. J.J. Kaldenbach,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 10 februari 2005, uitgereikt door het UWV te Haarlem.
2. Procesverloop
Bij besluit van 30 april 2004 heeft verweerder de WAO-uitkering van eiser, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%, per 1 juni 2004 ingetrokken omdat eiser per die datum minder dan 15% arbeidsongeschikt is.
De werkgever van eiser, KLM Cargo, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser per 1 juni 2004 vastgesteld op 15 tot 25%.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
De werkgever van eiser is door de rechtbank in de gelegenheid gesteld om als partij aan het geding deel te nemen, maar heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 18 april 2006. Namens eiser is aldaar verschenen zijn gemachtigde mr. J.J. Kaldenbach, werkzaam bij FNV Bondgenoten te Amsterdam. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door F. Meijer, werkzaam bij het UWV, kantoor Amsterdam.
3. Overwegingen
Eiser is in 1998 uitgevallen voor zijn werk als loodsmedewerker omdat een heftruck over zijn voet was gereden. Eiser heeft nadien andere werkzaamheden verricht bij zijn eigen werkgever. Bij besluit van 30 april 2004 heeft verweerder de WAO-uitkering van eiser ingetrokken omdat eiser volgens verweerder per 1 juni 2004 in staat was zijn eigen werk van loodsmedewerker te verrichten. De werkgever van eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat eiser per 1 juni 2004 níet in staat was om zijn eigen werk te verrichten, maar dat hij wel in staat was om passende werkzaamheden te verrichten en daarmee een zodanig inkomen te verdienen dat hij voor 15 tot 25% arbeidsongeschikt moet worden aangemerkt.
In de onderhavige procedure is in geschil of eiser per 1 juni 2004 geschikt was voor zijn eigen werk als loodsmedewerker.
Van belang zijn de rapporten van de bezwaarverzekeringsarts R.M. Hulst van 22 oktober 2004 en 31 januari 2005. Uit het rapport van 22 oktober 2004 begrijpt de rechtbank dat er op zichzelf geen redenen zijn om eiser ongeschikt te achten voor zijn eigen werk, maar dat de bezwaarverzekeringsarts twijfels heeft aan de duurzaamheid vanwege de voorgeschiedenis (namelijk het verzuimverleden) van eiser.
De rechtbank gaat er van uit dat eiser tot het moment van uitval in 1998 geschikt was voor zijn werk als loodsmedewerker, ondanks zijn verzuimverleden op dat moment. De reden van uitval waren voetklachten ten gevolge van een bedrijfsongeval. In bezwaar heeft eiser brieven overgelegd van zijn huisarts C.A.M. Pel van 12 juli 2004 en van zijn orthopaedisch chirurg H.C. Doets van 27 augustus 2004. De strekking van deze brieven is dat de voet volledig hersteld is. De rechtbank begrijpt daaruit dat de belastbaarheid van eisers voet in 2004 niet anders was dan voor de uitval in 1998. Indien het verzuimverleden van eiser in 1998 geen reden was om hem ongeschikt te achten voor zijn werk als loodsmedewerker, valt zonder nadere motivering niet in te zien dat, bij een gelijke belastbaarheid van de voet, ditzelfde verzuimverleden in 2004 wel reden zou moeten zijn om hem ongeschikt te achten voor dat werk.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft waarom, ondanks hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de brieven van de huisarts en de orthopaedisch chirurg en het verzuimverleden, eiser per 1 juni 2004 ongeschikt zou zijn voor zijn eigen werk als loodsmedewerker.
Het beroep is gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de werkgever tegen het besluit van 30 april 2004 met inachtneming van deze uitspraak.
Eiser heeft verzocht om verweerder te veroordelen tot betaling van schadevergoeding. Dit verzoek is op geen enkele wijze onderbouwd en dient te worden afgewezen.
De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 644 aan kosten van rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de werkgever tegen het besluit van 30 april 2004 met inachtneming van deze uitspraak;
- wijst af het verzoek om verweerder te veroordelen tot betaling van schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644 en wijst het UWV aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;
- bepaalt dat het UWV het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 37 aan hem vergoedt.
Aldus gegeven door mr. D.J. Post, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.G.J. Litjens, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2006.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: