RECHTBANK AMSTERDAM, nevenzittingsplaats Haarlem
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/6611
Uitspraakdatum: 31 mei 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X,
wonende te Z, eiser,
gemachtigde: mr. A
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft bij beschikking van 31 januari 2005 krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet woz) de waarde van de onroerende zaak gelegen aan de a-straat 1 te Z (hierna: de woning) voor het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006 en naar waardepeildatum 1 januari 2003 vastgesteld op een bedrag van € 192.000 (hierna: de woz-waarde). Tevens heeft verweerder aan eiser voor het jaar 2005 een gecombineerde aanslag opgelegd inhoudende aanslagen Onroerende-zaakbelasting, Afvalstoffenheffing, Ingezetenenomslag en Verontreinigingsheffing oppervlaktewateren.
Eiser heeft hiertegen bij brief van 1 maart 2005 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft bij uitspraak van 26 oktober 2005 het bezwaar van eiser met betrekking tot de woz-waarde ongegrond verklaard en de beschikking gehandhaafd. Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar bij brief van 23 november 2005 beroep ingesteld.
Verweerder heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan eiser. In de nadere ingezonden stukken van verweerder, door de rechtbank ontvangen op 5 april 2006, heeft verweerder geconcludeerd tot een lagere woz-waarde van € 178.000.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2006 te Haarlem.
Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder zijn verschenen mr. B, C en D. Eiser heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan verweerder.
2.1. Eiser is gebruiker van de onroerende zaak gelegen aan de a-straat 1 te Z (hierna: de woning). Het betreft een gestapelde woning met een berging/box, gebouwd rond 1900 met een woningoppervlakte van circa 66 m².
2.2. Verweerder heeft tegelijkertijd met de gecombineerde aanslag en kennisgeving waardebeschikking d.d. 31 januari 2005 een taxatieverslag van de onderhavige woning overgelegd, waarin de waarde van de woning per 1 januari 2003 werd bepaald op € 192.000. Verweerder heeft de waarde bepaald door middel van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn en heeft daarbij voor de woning de volgende vergelijkingsobjecten gehanteerd:
Straat en huisnummer
Bijge-
bouwen Oppervlakte
woning Bouwjaar Woz-waarde Verkoopprijs Verkoopdatum
a-straat 2 - 89 m² 1900 € 237.500 € 195.000 09-09-2002
a-straat 3 Berging/box 68 m² 1900 € 193.500 € 220.000 08-04-2003
a-straat 4 Berging/box 68 m² 1900 € 193.500 € 220.000 16-04-2003
3. Geschil en standpunten van partijen
In geschil is of verweerder de woz-waarde van de in geding zijnde woning al dan niet te hoog heeft vastgesteld.
Eiser is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. Verweerder is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en herroeping van de beschikkingen. Verweerder concludeert in zijn aanvulling op zijn eerder ingediend verweerschrift tot een woz-waarde van € 178.000 en gegrondverklaring van het beroep. Met betrekking tot aanslagen onroerende-zaakbelasting, afvalstoffenheffing, ingezetenenomslag en verontreinigingsheffing oppervlaktewateren 2005 concludeert verweerder tot het niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Verweerder heeft gesteld dat eiser niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn beroep voorzover dat beroep is gericht tegen de aanslagen onroerende-zaakbelasting, afvalstoffenheffing, ingezetenenomslag en verontreinigingsheffing oppervlaktewateren. De uitspraak op bezwaar had enkel en alleen betrekking op de waardevaststelling ingevolge de Wet woz zodat alleen hiertegen beroep openstond. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
4.2.1. Artikel 30, tweede lid, van de Wet woz bepaalt dat een bezwaarschrift tegen een beschikking die is bekengemaakt en verenigd in één geschrift met een aanslag onroerende-zaakbelastingen (hierna: OZB-aanslag), zoals bedoeld in artikel 24, negende lid, wordt geacht mede te zijn gericht tegen die aanslag, tenzij uit het bezwaarschrift het tegendeel blijkt.
4.2.2. Ingevolge het derde lid van artikel 30 van de Wet woz wordt een bezwaarschrift tegen een OZB-aanslag die is bekengemaakt en verenigd in één geschrift met een in artikel 22, eerste lid, artikel 25, eerste lid, of artikel 29a, eerste lid, bedoelde beschikking, zoals bedoeld in artikel 24, negende lid, geacht mede te zijn gericht tegen die beschikking, tenzij uit het bezwaarschrift het tegendeel blijkt.
4.2.3. In het vierde lid van artikel 30 van de Wet woz is bepaald dat indien de in het tweede of derde lid bedoelde fictie toepassing vindt, de in artikel 1, tweede lid, bedoelde gemeenteambtenaar in de plaats treedt van de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar wat betreft de OZB-aanslag. In afwijking in zoverre van het eerste lid in samenhang met artikel 25, zevende lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, vervat deze gemeenteambtenaar de uitspraak op het bezwaar tegen de in het tweede of derde lid bedoelde beschikking en de uitspraak op het bezwaar tegen de in het tweede of derde lid bedoelde OZB-aanslag in één geschrift.
4.2.4. De hierboven vermelde bepalingen zijn in werking getreden op 1 januari 2005.
4.3. Door eiser is uitdrukkelijk en gemotiveerd bezwaar gemaakt tegen alle op de gecombineerde aanslag 2005 vermelde aanslagen. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 26 oktober 2005 alleen het bezwaar tegen de woz-waarde behandeld en ongegrond verklaard.
4.4. Vorenbedoelde wettelijke bepalingen moeten naar het oordeel van de rechtbank zo worden uitgelegd dat de gemeenteambtenaar één uitspraak op bezwaar dient te doen indien de OZB-aanslag en de beschikking inzake de woz-waarde in één geschrift bekend worden gemaakt. Nu hiervan in casu geen sprake is kan de uitspraak van verweerder van 26 oktober 2005 derhalve niet in stand blijven. De rechtbank vindt aanleiding om zelf in de zaak te voorzien nu eiser ter zitting heeft aangegeven dat de woz-waarde niet langer meer in geschil is. De rechtbank stelt de woz-waarde conform het standpunt van partijen vast op € 178.000. De aanslag onroerende-zaakbelasting met betrekking tot het gebruikersdeel wordt door de rechtbank vastgesteld op een bedrag van € 89,70 ((€ 178.000 / € 2.268) * 1,15 = € 89,70).
4.5. Genoemde wettelijk bepalingen van artikel 30 van de Wet woz gelden echter niet met betrekking tot de eveneens op het aanslagbiljet opgenomen aanslagen afvalstoffenheffing, ingezetenenomslag en verontreinigingsheffing oppervlaktewateren. Na het aanhangig maken van het beroep door eiser tegen de gecombineerde aanslag 2005 heeft verweerder echter alsnog op 18 april 2006 uitspraak op bezwaar gedaan, waarin tegemoet is gekomen aan het bezwaar van eiser ten aanzien van vorengenoemde aanslagen. De voor de vaststelling van de hoogte van de gemeentelijke heffingen gehanteerde tarieven zijn hierbij vastgesteld naar een éénpersoons-huishouden. Ter zitting is echter gebleken dat verweerder met betrekking tot de aanslagen ingezetenenomslag en verontreinigingsheffing oppervlaktewateren abusievelijk de tarieven voor het jaar 2006 heeft gebruikt in plaats van de tarieven voor het jaar 2005.
4.6. Tussen partijen zijn vervolgens ter zitting ten aanzien van de aanslagen ingezetenenomslag en verontreinigingsheffing oppervlaktewateren de volgende tarieven voor het jaar 2005 komen vast te staan:
Aanslagnummer soort heffing tarief
51390534 Ingezetenenomslag € 30,79
51422747 Verontreinigingsheffing oppervlaktewateren € 55,80
De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen. Met betrekking tot de aanslag Afvalstoffenheffing is tussen partijen niet meer in geschil dat de verschuldigde belasting € 225,72 bedraagt.
4.6. Gelet op het vorenstaande is het beroep gericht tegen de gecombineerde aanslag 2005 gegrond.
De rechtbank vindt aan-lei-ding verweerder te veroordelen in de kos-ten die eiser in verband met de behande-ling van het beroep redelij-kerwijs heeft moeten maken. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht komen daarvoor in het onderhavige geval in aanmerking de reiskosten per tweede klasse van het openbaar vervoer die eiser heeft moeten maken om de zitting te kunnen bijwonen. De rechtbank stelt deze vast op een bedrag van € 8,90. Nu eiser heeft aangegeven geen onbetaald verlof te hoeven opnemen teneinde de zitting bij te kunnen wonen, komt hij niet in aanmerking voor vergoeding van verletkosten.
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar van 26 oktober 2005 en 18 april 2006;
- vermindert de vastgestelde waarde tot € 178.000 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- vermindert de aanslag onroerende-zaakbelasting naar een bedrag van € 89,70 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- stelt de aanslag Ingezetenenomslag (51390534) vast op € 30,79;
- stelt de aanslag Verontreinigingsheffing oppervlaktewateren (51422747) vast op € 55,80;
- stelt de aanslag Afvalstoffenheffing vast op een bedrag van € 225,72;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 8,90, en wijst de gemeente aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan eiser dient te voldoen;
- gelast dat de gemeente het door eiser betaalde griffierecht van € 37 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 31 mei 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.J. Roke, in tegenwoordigheid van mr. E.J.E.M. Anderluh-Vanherck, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.