ECLI:NL:RBAMS:2006:AX2026

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
13.497.096-2006
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering aan Duitsland toegestaan zonder aanvullende garantie voor omzetting voorwaardelijke straf

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 april 2006 uitspraak gedaan over de overlevering van een opgeëiste persoon aan Duitsland. De rechtbank oordeelde dat de overlevering toegestaan kon worden, ondanks het ontbreken van een aanvullende garantie zoals bedoeld in artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). De opgeëiste persoon was geboren in 1973 en had geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. Hij was op dat moment gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting “De Geniepoort” te Alphen aan den Rijn. De rechtbank stelde vast dat het Europees aanhoudingsbevel (EAB) voldeed aan de vereisten van de OLW, waaronder het bestaan van een aanhoudingsbevel of een andere voor tenuitvoerlegging vatbare rechterlijke beslissing.

De rechtbank behandelde de vordering van de officier van justitie, die op 6 februari 2006 was ingediend, en die betrekking had op een arrestatiebevel van het Openbaar Ministerie (Staatsanwaltschaft) Halle. Dit arrestatiebevel was gebaseerd op een vonnis van het Amtsgericht Halle-Saalkreis van 28 januari 1997, waarbij de opgeëiste persoon was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaar en 6 maanden, waarvan 415 dagen voorwaardelijk waren opgelegd. De verdediging voerde aan dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was geweest bij de zitting waar de voorwaardelijke straf was omgezet in een onvoorwaardelijke straf, en dat dit een verzetgarantie vereiste. De rechtbank verwierp dit verweer, omdat het vonnis van 27 augustus 2003 niet als een verstekvonnis kon worden aangemerkt.

De rechtbank concludeerde dat aan alle eisen van de OLW was voldaan en dat de overlevering kon plaatsvinden. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, en werd uitgesproken tijdens een openbare zitting. De rechtbank benadrukte dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstaat, conform artikel 29, tweede lid, van de OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.497.096-2006
RK nummer: 06/696
Datum uitspraak: 14 april 2006
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 6 februari 2006 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 20 juni 2005 door de officier van justitie (Staatsanwältin) van het Openbaar Ministerie (Staatsanwaltschaft) Halle. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gede-tineerd in de Penitentiaire Inrichting “De Geniepoort” te Alphen aan den Rijn,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 31 maart 2006. Daarbij zijn de offi-cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. P.H.A. de Boer, advocaat te Rotterdam gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Duitse taal.
De rechtbank heeft op die zitting de termijn genoemd in artikel 22, lid 1 OLW op grond van het bepaalde in artikel 22, lid 3 van de Overleveringswet met 30 dagen verlengd. De reden daarvoor is gelegen in de omstandigheid dat het zittingsrooster van de rechtbank dusdanig overbelast is dat zij niet binnen de termijn van 60 dagen uitspraak zal kunnen doen.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een arrestatiebevel (Vollstreckungshaftbefehl) van het Openbaar Ministerie (Staatsanwaltschaft) Halle van 7 november 2003 ten grondslag. Dit arrestatiebevel heeft betrekking op het vonnis van het Amtsgericht Halle-Saalkreis van 28 januari 1997, waarbij de opgeëiste persoon is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaar en 6 maanden. Van deze straf zijn 415 dagen na het uitzitten van tweederde van die straf voorwaardelijk opgelegd.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging op het grondgebied van de uitvaardigende staat van een vrijheidsstraf voor de duur van 415 dagen nu de voorwaardelijke vrijheidsstraf die aan de opgeëiste persoon is opgelegd bij voornoemd vonnis van 28 januari 1997 door het besluit van het Landgericht Halle van 27 augustus 2003 is herroepen.
Dit vonnis betreft zes feiten zoals deze zijn omschreven in een door de griffier gewaarmerkte en als bijlage aan deze uitspraak gehechte fotokopie van onderdeel e) van het EAB.
De raadsman heeft aanhouding van de behandeling verzocht nu het hiervoor genoemde besluit van het Amtsgericht Halle van 27 augustus 2003 niet bij het stukken van het EAB is gevoegd.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat het ontbreken van dit stuk geen consequenties heeft voor de beoordeling van de toelaatbaarheid van het EAB.
Artikel 2, tweede lid, onder c, schrijft voor dat het EAB in ieder geval het bestaan van een aanhoudingsbevel of een andere voor tenuitvoerlegging vatbare gelijkwaardige rechterlijke beslissing dient te vermelden. Daar is in het onderhavige geval aan voldaan.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn, dat hij niet de Nederlandse, maar de Duitse nationaliteit heeft.
4. Strafbaarheid
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Uitgaande van het recht van de uitvaardigende lidstaat - zoals daarvan blijkt uit de bij het EAB gevoegde wettelijke bepalingen - heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen.
De feiten vallen onder nummer [18] op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
Georganiseerde of gewapende diefstal
Op deze feiten is bovendien naar het recht van Duitsland telkens een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5. Onschuldverweer
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen.
Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan deze feiten, is niet gebleken.
6. Verweren
De raadsman heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon niet aanwezig is geweest bij de zitting waarbij de omzetting van de voorwaardelijke straf heeft plaatsgevonden. De opgeëiste persoon was zelf in de veronderstelling dat dit strafrestant niet verder ten uitvoer gelegd kon worden.
Nu deze straf buiten zijn aanwezigheid aan hem is opgelegd dient de overlevering niet te worden toegestaan.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt, voor zover de raadsman heeft betoogd dat de overlevering niet kan worden toegestaan omdat geen aanvullende garantie als bedoeld in artikel 12 OLW is gegeven, dat een dergelijke verzetgarantie niet aan de orde is, nu het bepaalde in artikel 12 OLW geen betrekking heeft op een omzetting van een voorwaardelijke straf in een onvoorwaardelijke straf.
De rechtbank overweegt als volgt:
Uit het EAB en de onderliggende stukken is niet gebleken dat de opgeeiste persoon aanwezig is geweest bij, dan wel in kennis is gesteld van de behandeling ter zitting die heeft geleid tot het besluit van 27 augustus 2003, waarin de voorwaardelijke vrijheidsstraf van 415 dagen is omgezet in een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van dezelfde duur.
De vraag is of voornoemd besluit kan worden aangemerkt als een verstekvonnis zoals bedoeld in artikel 12 OLW en of een verzetgarantie moet worden afgegeven. De rechtbank is - met de officier van justitie - van oordeel dat een dergelijke verzetgarantie in het onderhavige geval niet door de uitvaardigende justitiële autoriteit afgegeven behoeft te worden en overweegt daartoe als volgt.
Nu de wetgever in het kader van de overleveringswet geen nadere invulling geeft aan het begrip verstekvonnis is de rechtbank van oordeel dat dit begrip moet worden ingevuld naar de maatstaven die in de Nederlandse rechtspraak in het kader van het Uitleveringsrecht worden aangelegd. Uit recente jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 10-12-2002, LJN AE9641) blijkt dat het begrip verstekvonnis ziet op het vonnis waarbij de straf of maatregel is opgelegd waarvan de tenuitvoerlegging wordt gevraagd (in casu het - op tegenspraak - gewezen vonnis van het vonnis van het Amtsgericht Halle-Saalkreis van 28 januari 1997). Als zodanig valt niet aan te merken het door de raadsman in zijn verweer bedoelde besluit tot herroeping van het Amtsgericht Halle van 27 augustus 2003, dat uitsluitend betrekking heeft op de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf welke reeds eerder op 28 januari 1997 aan de opgeëiste persoon was opgelegd. Het is voor de tenuitvoerlegging van het restant van die veroordeling waarvoor thans de overlevering wordt verzocht. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
6. Slotsom
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
7. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikelen 2, 5 en 7 van de OLW.
8. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de officier van justitie (Staatsanwältin) van het Openbaar Ministerie (Staatsanwaltschaft) Halle ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende staat wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzit-ter,
mrs. M.E. Leijten en J.L. Hillenius, rech-ters,
in tegenwoordigheid van mr. A.B. Boukema, grif-fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 14 april 2006.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.