ECLI:NL:RBAMS:2006:AX2010

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
13.497.058-2006
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering aan België op basis van onvoldoende garanties

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 april 2006 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon aan België. De vordering was ingediend door de officier van justitie op 14 februari 2006, naar aanleiding van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 31 januari 2006 was uitgevaardigd door de Advocaat-generaal bij het Parket generaal Hof van beroep Antwerpen. De opgeëiste persoon, geboren in 1972 en thans gedetineerd in het Huis van Bewaring “Almere Binnen”, was veroordeeld tot een vrijheidsstraf van vijf jaar voor deelname aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon feitelijk kennis heeft gekregen van het tegen hem gewezen verstekvonnis, waardoor de termijn voor verzet is verstreken. De verdediging heeft aangevoerd dat de garantie van de Belgische autoriteiten, dat verzet nog mogelijk is, onvoldoende is. De rechtbank oordeelt dat de opgeëiste persoon niet in persoon was gedagvaard en dat de garantie zoals bedoeld in artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) vereist is voordat overlevering kan plaatsvinden.

De rechtbank concludeert dat de opgeëiste persoon niet aan de eisen van artikel 12 OLW voldoet, omdat de verzettermijn inmiddels is verstreken. Hierdoor is de mededeling in het EAB dat verzet nog mogelijk is niet meer van toepassing. De rechtbank weigert de overlevering en heft het bevel tot gevangenhouding op, omdat er geen effectief verzet meer mogelijk is. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de rechters in de openbare zitting aanwezig waren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.497.058-2006
RK nummer: 06/644
Datum uitspraak: 6 april 2006
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 14 februari 2006 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 31 januari 2006 door de Advocaat generaal bij het Parket generaal Hof van beroep Antwerpen, België. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
als verblijfplaats opgevend: [adres]
thans gede-tineerd in het Huis van Bewaring “Almere Binnen” te Almere,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 31 maart 2006. Daarbij zijn de offi-cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Arabische taal.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een arrest van het Hof van Beroep te Antwerpen, 7e kamer van 7 november 2002 ten grondslag.
Het EAB houdt het verzoek in om uitlevering ten behoeve van de tenuitvoerlegging op het grondgebied van de uitvaardigende staat van een vrijheidsstraf voor de duur van 5 jaar.
Het Hof van Beroep heeft deze vrijheidsstraf bij voornoemd arrest van 7 november 2002 aan de opgeëiste persoon opgelegd.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB en in de nadere uiteenzetting van de feiten, waarvan door de griffier gewaarmerkte fotokopieën als bijlagen aan deze uitspraak zijn gehecht.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn, dat hij niet de Nederlandse, maar de Marokkaanse nationaliteit heeft.
4. Strafbaarheid
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Uitgaande van het recht van de uitvaardigende lidstaat - zoals daarvan blijkt uit de bij het EAB gevoegde wettelijke bepalingen - heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen.
De feiten vallen onder nummers [1 en 5] op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
Deelneming aan een criminele organisatie
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Op deze feiten is bovendien naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5. Onschuldverweer
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen.
Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan deze feiten, is niet gebleken.
6. Garantie als bedoeld in artikel 12 OLW
De raadsman heeft ter zitting een beroep gedaan op de weigeringsgrond van artikel 12 OLW en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De opgeëiste persoon is, door in de overleveringsprocedure kennis te krijgen van het tegen hem gewezen arrest, tevens feitelijk op de hoogte geraakt van de betekening daarvan aan de Procureur des Konings. Het desbetreffende arrest is bij het begin van de overleveringsprocedure in februari 2006 door de verdediging van de opgeëiste persoon opgevraagd. In de kantlijn van het arrest wordt ten aanzien van de opgeëiste persoon melding gemaakt van de betekening aan de Procureur des Konings op 11 december 2002. De feitelijke kennisneming door de opgeëiste persoon van de betekening heeft plaatsgevonden, zodat hoogst waarschijnlijk de verzetmogelijkheid is verstreken nu voor de Belgische Strafwet reeds het kennis krijgen van de betekening voldoende is om de verzettermijn te doen gaan lopen. De overlevering dient te worden geweigerd.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de mededeling in onderdeeel d) van het EAB, dat verzet nog mogelijk is, voldoende garantie geeft dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering in de gelegenheid zal worden gesteld om een nieuw proces te verzoeken en aanwezig te zijn op de terechtzitting. Op deze mededeling moet worden vertrouwd.
De rechtbank overweegt als volgt.
Noch uit het EAB noch uit de mededelingen ter zitting kan worden afgeleid dat betrokkene in persoon werd gedagvaard dan wel in persoon kennis had van de datum van zittingen in eerste instantie en in hoger beroep bij het Hof van Beroep te Antwerpen.
Uitgaande van deze omstandigheid is de rechtbank van oordeel dat een garantie als bedoeld in artikel 12 OLW vereist is alvorens de overlevering kan worden toegestaan.
De Belgische justitiële autoriteiten hebben in onderdeel d) van het EAB de volgende garantie gegeven:
“Verzet is nog mogelijk”
Deze garantie acht de rechtbank gelet op het navolgende onvoldoende.
Het is de rechtbank bekend dat naar Belgisch recht de bijzondere verzettermijn (vijftien dagen) gaat lopen vanaf het moment dat de veroordeelde kennis heeft gekregen van de betekening van het verstekvonnis aan de Procureur des Konings.
De rechtbank verwijst in dit verband naar de bevindingen en beoordeling door de Hoge Raad in de uitspraken, gepubliceerd onder LJN AT6197 en AT6200.
Uit de genoemde arresten van de Hoge Raad valt af te leiden dat de verzetstermijn ook is gaan lopen indien de veroordeelde in de uitleveringsprocedure kennis van die betekening krijgt.
Dit is naar het oordeel van de rechtbank in overleveringszaken niet anders.
Nu de advocaat van de opgeëiste persoon voornoemd arrest van 7 november 2002, met daarin de mededeling omtrent de betekening aan de Procureur des Konings, blijkens de daarop geplaatste stempel heeft ontvangen op 1 februari 2006 en de opgeëiste persoon heeft verklaard kort daarna dat arrest te hebben ontvangen en feitelijk kennis te hebben genomen van de inhoud van dat arrest en van de betekening, moet het ervoor worden gehouden dat de verzettermijn kort na 1 februari 2006 is gaan lopen en dat de termijn van 15 dagen inmiddels is verlopen.
Gelet op deze informatie staat naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast dat daardoor geen –effectief – verzet meer mogelijk is en het arrest inmiddels in kracht van gewijsde is gegaan. De opgeëiste persoon heeft desgevraagd verklaard geen gebruik te hebben gemaakt van de mogelijkheid in verzet te gaan, omdat hem door een door hem geraadpleegde Belgische advocaat was verteld dat verzet niet meer mogelijk was en dat ook overigens niet is gebleken dat het de opgeëiste persoon kan worden verweten dat deze mogelijkheid ongebruikt is gebleven.
Door deze gang van zaken is de mededeling in het EAB dat verzet nog mogelijk is achterhaald en komt de rechtbank tot de conclusie dat de gegeven garantie inmiddels onvoldoende is.
7. Slotsom
Nu is vastgesteld dat niet aan de eisen die artikel 12 OLW stelt is voldaan, dient de overlevering niet te worden toegestaan.
De rechtbank zal het bevel gevangenhouding van de opgeëiste persoon opheffen.
8. Beslissing
WEIGERT de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Advocaat generaal bij het Parket generaal Hof van Beroep Antwerpen, België.
HEFT OP het bevel gevangenhouding die in het kader van de overlevering is bevolen.
Aldus gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzit-ter,
mrs. M.E. Leijten en J.L. Hillenius, rech-ters,
in tegenwoordigheid van mr. A.B. Boukema, grif-fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 6 april 2006.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.