Parketnummer: 13/421951-05
Datum uitspraak: 28 maart 2006
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen:
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres],
gedetineerd in het Huis van Bewaring "Havenstraat" te Amsterdam.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 maart 2006.
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding, waarvan een kopie als bijlage aan dit vonnis is gehecht. De in die dagvaarding vermelde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
3. Waardering van het bewijs.
3.1. Vrijspraak van het onder 1. primair en 1. subsidiair telastegelegde.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 1. primair en
1. subsidiair is telastegelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
Verdachte ontkent het feit te hebben begaan. Weliswaar komt het signalement dat de aangeefster geeft van haar aanrander nagenoeg overeen met dat van verdachte, vertoont de auto die de aanrander volgens de aangeefster had gelijkenissen met de auto van verdachte en is bij verdachte een zwarte leren broek aangetroffen waarvan het kruis is verwijderd zodat die broek gelijkenis vertoont met de zwarte leren broek waarover de aangeefster tegenover de rechter-commissaris verklaart, desalniettemin is de rechtbank niet overtuigd geraakt dat het verdachte was die dit feit heeft begaan. De rechtbank acht daarbij doorslaggevend dat de beschrijving die de aangeefster geeft van de leren broek van haar aanrander, te weten dat die broek zowel het kruis als de billen bloot liet, te veel afwijkt van de leren broek die bij verdachte is aangetroffen en waaraan alleen aan de voorkant het kruis ontbreekt, zodat bij het dragen van die broek de billen bedekt zijn, om overtuigd te raken van het feit dat het hier om dezelfde broek moet gaan, temeer daar is nagelaten de broek die bij verdachte is aangetroffen aan de aangeefster te tonen met de vraag of zij die broek herkent. Daar komt nog bij dat de aangeefster via een Oslo-confrontatie met verdachte is geconfronteerd en bij die confrontatie een ander dan verdachte heeft aangewezen als degene die haar lastig had gevallen.
3.2. Vrijspraak van het onder 2. primair en 2. subsidiair telastegelegde.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 2. primair en
2. subsidiair is telastegelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
De aangeefster van feit 2. is in een periode van ongeveer 2 maanden 5 keer benaderd en lastiggevallen door een man. De eerste keer was in de nacht van 09 op 10 september 2005 en is onder 2. telastegelegd. Verdachte ontkent die nacht bij het slachtoffer geweest te zijn. De aangeefster heeft verklaard dat de man die haar in die nacht heeft benaderd lichtgetint is en met een Roemeens accent spreekt. Verdachte is niet lichtgetint en spreekt zonder Roemeens accent. Daarnaast heeft de aangeefster tegenover de rechter-commissaris verklaard dat zij bij de spiegelconfrontatie op het politiebureau de haar getoonde man niet met zekerheid herkende van de eerste keer, maar wel met zekerheid van de derde, vierde en vijfde keer dat zij was benaderd en lastiggevallen door een man.
3.3. Vrijspraak van het onder 3. telastegelegde.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 3. is telastegelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt hierbij dat verdachte slechts gekleed in een handdoek op de aangeefster is afgerend, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank geen bedreiging met verkrachting of feitelijke aanranding van de eerbaarheid oplevert. De bedreiging moet van dien aard zijn en onder zodanige omstandigheden zijn gedaan, dat deze in het algemeen geschikt is bij de bedreigde de redelijke vrees op te wekken dat zij zal worden verkracht of dat haar eerbaarheid feitelijk zal worden aangerand. Gelet op de gedragingen van verdachte en op de overige omstandigheden waaronder het gebeurde heeft plaatsgevonden, is hiervan geen sprake.
3.4. Vrijspraak van het onder 6. primair telastegelegde.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 6. primair is telastegelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
De rechtbank overweegt dat het van achteren naderen van de aangeefster en zich in haar bijzijn aftrekken geen handelingen zijn waarvan gezegd kan worden dat die in het algemeen geschikt zijn bij de aangeefster de redelijke vrees op te wekken dat zij zal worden verkracht of dat haar eerbaarheid feitelijk zal worden aangerand. De aangeefster in casu was volgens haar eigen verklaring niet bang maar wel boos.
3.5. Vrijspraak van het onder 7. primair en 7. subsidiair telastegelegde.
De rechtbank acht met de officier van justitie en de verdediging niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 7. primair en 7. subsidiair is telastegelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte,
ten aanzien van het onder 4. primair telastegelegde,
op 25 september 2005 te 04:00 uur te Amsterdam, in een flat op de [straat 1], [slachtoffer 1] heeft bedreigd met verkrachting, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend, zulks terwijl die [slachtoffer 1] zich met hem, verdachte, in een lift bevond en zulks terwijl hij, verdachte, naakt was tegen die [slachtoffer 1] gezegd: 'Wat heb je mooie borsten' en 'Zal ik hem stijf laten worden' en aan zijn, verdachtes, geslachtsdeel getrokken en zijn, verdachtes, voet bij het verlaten van de lift tussen de liftdeur gehouden,
ten aanzien van het onder 5. primair telastegelegde,
in de periode van 01 juli 2005 tot en met 10 augustus 2005 en op 22 oktober 2005, in de nachtelijke uren, te Amsterdam, op het [plein], [slachtoffer 2] heeft bedreigd met verkrachting respectievelijk met feitelijke aanranding van de eerbaarheid, immers is verdachte opzettelijk dreigend
- in de periode van 01 juli 2005 tot en met 10 augustus 2005 met die [slachtoffer 2] een lift van haar flat binnengegaan, zulks terwijl hij, verdachte, slechts gekleed was in een badjas, en heeft hij, verdachte, opzettelijk aan zijn penis getrokken, en toen die [slachtoffer 2] uit de lift stapte, die [slachtoffer 2] achterna gelopen, zulks terwijl hij, verdachte, op dat moment aan zijn, verdachtes, penis trok, en tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd: 'Zal ik je naar bed brengen'
en
- op 22 oktober 2005 naar die [slachtoffer 2], in de hal richting de lift van de flat waar die [slachtoffer 2] woonachtig was, toegelopen, zulks terwijl hij, verdachte, slechts een handdoek droeg, en heeft hij, verdachte, tegen die [slachtoffer 2] gezegd: 'Je bent een mooie vrouw',
ten aanzien van het onder 6. subsidiair telastegelegde,
op 13 november 2005 te Amsterdam zich opzettelijk oneerbaar op een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten op de [straat 2], met ontbloot geslachtsdeel heeft bevonden en met zijn, verdachtes, hand om zijn ontblote geslachtsdeel heen- en weergaande bewegingen heeft gemaakt,
en
op een niet openbare plaats, te weten in een portiek van een pand gelegen aan de [straat 2], met ontbloot geslachtdeel heeft bevonden, terwijl daarbij een ander, genaamd [slachtoffer 3], haars ondanks tegenwoordig was,
ten aanzien van het onder 8. telastegelegde,
op tijdstippen in de periode van 19 maart 2005 tot en met 04 december 2005 te Amsterdam en te Amstelveen, meermalen, telkens zich opzettelijk oneerbaar op hieronder te noemen plaatsen, voor het openbaar verkeer bestemd, en op niet openbare, hieronder te noemen, plaatsen, telkens met ontbloot geslachtsdeel heeft bevonden, te weten
- op 27 mei 2005 op de [flat], in een flat, te Amstelveen, met betrekking tot aangeefster [slachtoffer 4],
en
- op 28 juli 2005 op de [flat], in een flat, te Amstelveen, met betrekking tot aangeefster [slachtoffer 5],
en
- op 12 augustus 2005 op de [flat], in een flat, te Amstelveen, met betrekking tot aangeefster [slachtoffer 6],
en
- op 30 oktober 2005 en op 04 november 2005 op de [straat 3] te Amsterdam met betrekking tot aangeefster [slachtoffer 7],
en
- op 04 december 2005 op de [straat 4] en op de [straat 5] te Amsterdam, met betrekking tot melder [slachtoffer 8],
en
- op 04 december 2005 op de [straat 6] te Amsterdam, met betrekking tot melder [slachtoffer 9],
terwijl daarbij die [slachtoffer 4], respectievelijk die [slachtoffer 5], respectievelijk die [slachtoffer 6], telkens huns ondanks aanwezig waren,
ten aanzien van het onder 9. telastegelegde,
op tijdstippen op 11 juni 2005 te Amsterdam zich telkens opzettelijk oneerbaar op een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten de [straat 7], de [straat 8] en de [straat 9], met ontbloot geslachtsdeel heeft bevonden en met zijn hand om zijn ontblote geslachtsdeel heen- en weergaande bewegingen heeft gemaakt,
ten aanzien van het onder 10. telastegelegde,
op 06 mei 2005 te Amsterdam zich opzettelijk oneerbaar op een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten de [straat 10], met ontbloot geslachtsdeel heeft bevonden en met zijn hand om zijn ontblote geslachtsdeel heen- en weergaande bewegingen heeft gemaakt.
Voor zover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. Nadere bewijsoverweging ten aanzien van het onder 4. primair en onder 5. primair telastegelegde.
De rechtbank is van oordeel dat de feitelijke handelingen van verdachte ten overstaan van
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op 25 september 2005 respectievelijk in juli/augustus 2005, gelet op de omstandigheden waaronder die zijn begaan, te weten gedurende de nacht, op een eenzame plek (in een lift), onder toevoeging van seksueel getinte opmerkingen, terwijl verdachte nagenoeg naakt was en aan zijn penis trok, opzettelijk dreigend zijn geweest.
In aanmerking wordt daarbij genomen dat verdachte ervan op de hoogte was dat hij zijn slachtoffers angst aanjoeg. Daarnaast is een dergelijk handelen onder die omstandigheden in het algemeen geschikt om de redelijke vrees voor verkrachting of feitelijke aanranding van de eerbaarheid op te wekken.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte op 22 oktober 2005 slechts gekleed in een handdoek tegen de aangeefster heeft gezegd dat zij een mooie vrouw is. De rechtbank acht dit in het onderhavige geval opzettelijk dreigend nu de aangeefster eerder in de periode van 01 juli 2005 tot en met 10 augustus 2005 was bedreigd door verdachte. De aangeefster herkende op 22 oktober 2005 verdachte als de man die haar eerder had bedreigd. De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden gezegd kan worden dat de bedreiging heeft plaatsgevonden onder zodanige omstandigheden, dat deze in het algemeen geschikt is bij een bedreigde in dezelfde situatie als de aangeefster de redelijke vrees op te wekken dat haar eerbaarheid feitelijk zal worden aangerand. Gelet hierop acht de rechtbank bewezen dat verdachte door zijn handelen de aangeefster heeft bedreigd met feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
6. De strafbaarheid van de feiten.
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straffen en de maatregel.
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten 1. primair, 2. primair, 3, 4. primair, 5. primair, 6. subsidiair, 8, met uitzondering van het laatste gedachtenstreepje betreffende aangeefster [slachtoffer 9], 9. en 10, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 15 (vijftien) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren, met de bijzondere voorwaarden dat verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van de Reclassering Nederland, ook als dat inhoudt dat verdachte intramusculaire medicatie zal gebruiken en dat hij zich onder behandeling bij De Waag stelt.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft op zeer veel momenten in 2005, naar eigen schatting ongeveer 400 maal, ter bevrediging van zijn seksuele behoefte, vrouwen benaderd, terwijl hij naakt was of slechts gekleed in een handdoek of badjas, en in hun bijzijn gemasturbeerd. Hij deed dit in de nachtelijke uren en zijn slachtoffers waren veelal jonge vrouwen die thuiskwamen na een avondje stappen.
Veelvuldig zocht verdacht de confrontatie met zijn slachtoffers in de lift van het flatgebouw waar het slachtoffer woonde. Verdachte glipte dan net voordat de deur zich sloot naar binnen. Ook schrok verdachte er niet voor terug om met een smoes zijn slachtoffer te bewegen de deur naar de lifthal te openen. Terwijl hij masturbeerde voegde hij de vrouwen seksueel getinte opmerkingen toe zoals 'wat heb je mooie borsten', 'zal ik je naar bed brengen' en 'zal ik hem stijf laten worden'. De vrouwen realiseerden zich op dat moment dat zij geen kant op konden. Zij vreesden ook dat verdachte het zou laten aankomen op een lichamelijke confrontatie en dat zij het niet van verdachte zouden kunnen winnen. Verdachte heeft die vrouwen op deze wijze in een zeer bedreigende situatie gebracht. De vrouwen hebben momenten van grote angst voor aanranding of verkrachting meegemaakt. Verdachte heeft zich bij al deze gevallen laten leiden door zijn eigen seksuele gevoelens en in het geheel geen rekening gehouden met de gevolgen van zijn gedragingen voor de slachtoffers. Naast de angst om aangerand of verkracht te worden, hebben de confrontaties psychische en emotionele gevolgen gehad. Verdachtes handelen heeft voor de slachtoffers grote gevolgen gehad, variërend van voortdurend op haar hoede zijn, angstig om haar heen kijken en na het stappen niet meer alleen naar huis durven.
In veel andere gevallen heeft verdachte vrouwen op straat of vanuit de bosjes geconfronteerd met zijn ontblote penis. Verdachte hield daarbij zijn penis in zijn hand hield en masturbeerde bijna altijd. Sommige vrouwen zijn meermalen met verdachte geconfronteerd geweest, waardoor zij het gevoel kregen dat verdachte het op hen gemunt had.
Ook in deze gevallen heeft verdachte alleen aan zichzelf gedacht en is hij voorbijgegaan aan het feit dat zijn gedrag in strijd is met de algemene eerbaarheid en dat hij zijn slachtoffers in hun schaamtegevoelens heeft gekwetst.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met een verdachte betreffend Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 08 december 2005, waaruit blijkt dat verdachte zich eerder heeft schuldig gemaakt aan zedendelicten.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging voorts rekening gehouden met het Pro Justitia Rapport van 06 maart 2006, opgesteld door psychiater E.A.M. Schouten, waaruit blijkt dat verdachte een man is met hyperseksualiteit, exhibitionisme en een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken. Verdachte kan als licht verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd. De psychiater omschrijft verdachte verder als een gladde prater met een opgeblazen gevoel van eigenwaarde, die pathologisch liegt, manipulerend gedrag vertoont, een gebrek aan schuldgevoel, empathie en emotionele diepgang heeft en al gedragsproblemen heeft sinds jonge leeftijd. De psychiater ziet drie mogelijke behandelopties. De eerste behandeloptie is een opname voor enkele maanden in de Forensisch Psychiatrische Kliniek te Assen op de afdeling voor zedendelinquenten en toediening van intramusculaire libidoremmende medicatie, met een nazorgtraject van minstens 5 jaar bij De Waag met continuering van de medicatie en met reclasseringstoezicht tijdens die 5 jaar. De tweede behandeloptie is ambulante behandeling bij De Waag middels therapie gericht op recidivepreventie van zedendelicten en het toedienen van intramusculaire libidoremmende medicatie. De derde behandeloptie is ambulante behandeling bij De Waag en het toedienen van orale libidoremmende medicatie.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging tevens rekening gehouden met het Pro Justitia Rapport van 01 maart 2006, opgesteld door psycholoog M.C.J. Nieuwenhuisen, waaruit blijkt dat verdachte lijdende is aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, diagnostisch te omschrijven als een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken, en daarnaast aan een ziekelijke stoornis te omschrijven als exhibitionisme. Diagnostisch is er sprake van een persoonlijkheidsstoornis die zich uit in het niet in staat zijn zich ter conformeren aan de maatschappelijke normen en waarden, impulsiviteit, onverschilligheid over de veiligheid van anderen en oneerlijkheid. Verder is er sprake van een buitensporige behoefte aan bewondering, een gebrek aan empathie en het misbruik maken van de (zwakke) positie van een ander. De psycholoog geeft de rechtbank in overweging verdachte te beschouwen als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar. De psycholoog geeft de rechtbank verder in overweging bij een voorwaardelijke straf als bijzondere voorwaarde te stellen dat verdachte zich onder toezicht van de Reclassering Nederland ter behandeling laat opnemen in de Forensisch Psychiatrische Kliniek te Assen, afdeling zedendelinquenten. Dit gezien het eerder mislukken van een ambulante behandeling en de zwaarwegende eis dat medicatietrouw moet worden ontwikkeld. De rechtbank neemt het advies verdachte te beschouwen als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar over.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, alsmede op het feit dat de rechtbank in tegenstelling tot de officier van justitie feit 1. primair, feit 2. primair en feit 3 niet bewezen acht, aanleiding bestaat om bij de straftoemeting naar beneden af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 6] en de schadevergoedings-maatregel.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 6], van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 8. bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank waardeert deze schade op een bedrag van EUR 150,- (honderdvijftig euro).
De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 6] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften.
De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a (oud), 14b (oud), 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 239 en 285 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1. primair, 1. subsidiair, 2. primair, 2. subsidiair, 3, 6. primair, 7. primair en 7. subsidiair telastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 4. primair, 5. primair, 6. subsidiair, 8, 9. en 10. telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.6. is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders onder 4. primair, 5. primair,
6. subsidiair, 8, 9. en 10. is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 4. primair:
Bedreiging met verkrachting.
Ten aanzien van feit 5. primair:
Bedreiging met verkrachting
bedreiging met feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Ten aanzien van feit 6. subsidiair en feit 8:
Schennis van de eerbaarheid op een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, meermalen gepleegd,
schennis van de eerbaarheid op een niet openbare plaats, terwijl een ander daarbij zijns ondanks tegenwoordig is, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van de feiten 9. en 10:
Schennis van de eerbaarheid op een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 8 (acht) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 3 (drie) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Tevens kan de tenuitvoerlegging worden gelast indien veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet naleeft, dat hij gedurende de proeftijd blijft onder toezicht en leiding van de Reclassering Nederland en zich gedurende die proeftijd gedraagt naar de door of namens die instelling te geven aanwijzingen, zolang deze instelling dat noodzakelijk oordeelt, ook als dit inhoudt:
- opname in de Forensisch Psychiatrische Kliniek te Assen op de afdeling voor zedendelinquenten en toediening van intramusculaire libidoremmende medicatie, met een nazorgtraject bij De Waag, of een andere door de Reclassering aan te wijzen instantie, met continuering van de medicatie,
- ambulante behandeling bij De Waag, of een andere door de Reclassering aan te wijzen instantie, met therapie gericht op recidivepreventie van zedendelicten en het toedienen van intramusculaire libidoremmende medicatie,
- ambulante behandeling bij De Waag, of een andere door de Reclassering aan te wijzen instantie, en het toedienen van orale libidoremmende medicatie.
Veroordeelt verdachte voorts tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 (honderdtwintig) dagen.
Beveelt dat verdachte de aanwijzingen en opdrachten opvolgt die hem in het kader van de tenuitvoerlegging van de taakstraf door of namens de reclassering worden gegeven.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6], wonende op het adres [adres] toe tot een bedrag van EUR 150,- (honderdvijftig euro).
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 6] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 6], te betalen de som van EUR 150,- (honderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 3 (drie) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
- een leren broek zonder kruis, kleur zwart,
- een handdoek, kleur blauw.
Beveelt de gevangenneming van verdachte ten aanzien van de feiten 4. primair en 5. primair, welke beslissing afzonderlijk is geminuteerd.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,
mrs. B.E. Mildner en J.T.H. Zimmerman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. Hirzalla, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 maart 2006.