vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
zaaknummer / rolnummer: 312253 / HA ZA 05-931
(ED)
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HILLEN & ROOSEN BV,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
procureur mr. D. Schipper,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DE DELTA EILANDEN BV,
gevestigd te Gemeente Kemperland
gedaagde,
procureur mr. J. Elte.
Partijen zullen hierna Hillen & Roosen en Delta Eilanden genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met bewijsstukken
- een extract uit de minuten berustende ter griffie van de rechtbank, waaruit blijkt dat Hillen & Roosen is bevolen bij akte de getuigen te vermelden die zij kan doen horen ter staving van haar eis
- een akte aanvulling dagvaarding aan de zijde van Hillen & Roosen,
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek
- de pleidooien en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
Partijen hebben op 6 juli 2001 een aannemingsovereenkomst gesloten waarbij Delta Eilanden aan Hillen & Roosen heeft opgedragen een nieuwbouwproject te Goes te realiseren.
Tussen partijen is een geschil ontstaan omtrent de inhoud en uitvoering van deze aannemingsovereenkomst. Kort gezegd kwam dit geschil erop neer dat Hillen & Roosen Delta eilanden verweet dat de door Delta Eilanden aan Hillen & Roosen geleverde werktekeningen van slechte kwaliteit en niet tijdig geleverd waren. Op grond van een arbitraal beding in de aannemingsovereenkomst is de berechting van dit geschil opgedragen aan de Raad van Arbitrage voor de Bouw (hierna ook: de Raad van Arbitrage). Hillen & Roosen vorderde in het door haar bij de Raad van Arbitrage aanhangig gemaakte spoedgeschil– kort gezegd en voor zover van belang – een verklaring voor recht dat Delta Eilanden was tekortgeschoten, verlenging van de overeengekomen bouwtijd en een schadevergoeding ter hoogte van € 1.482.009,-.
Op 16 oktober 2002 heeft de Raad van Arbitrage vonnis gewezen en – kort gezegd – de verklaring voor recht gedeeltelijk toegewezen en de vordering voor het overige afgewezen, danwel Hillen & Roosen daarin niet-ontvankelijk verklaard.
Hillen & Roosen is tegen dit arbitrale vonnis in hoger beroep gegaan. Op 11 november 2004 heeft de Raad van Arbitrage (tussen-)vonnis in hoger beroep gewezen (met geschilnummer 70.740). De appelarbiters hebben, kort gezegd en voor zover van belang, het arbitrale vonnis in eerste aanleg vernietigd, de gevorderde verklaring voor recht (gedeeltelijk) toegewezen en Delta Eilanden veroordeeld een bedrag van € 107.972,00 aan Hillen & Roosen te betalen. In dit vonnis in hoger beroep overwogen de appelarbiters onder meer het volgende:
“6. Als overweging vooraf merken appèlarbiters het volgende op. Het geschil tussen partijen heeft betrekking op de kwaliteit van het tekenwerk en de vraag of opdrachtgeefster zich voldoende aan de terzake gemaakte afspraken heeft gehouden. In maart 2001 hebben partijen daarover afspraken gemaakt, blijkens het tekeningenbehoefteschema (pr 65) en een werkprocedure afgesproken. Bij het tekenen van de overeenkomst in juli 2001 was de uitwerking van ontwerpen en tekeningen, die opdrachtgeefster [Delta Eilanden – Rechtbank] op zich had genomen, nog summier en nog niet voltooid. Desondanks is aanneemster [Hillen & Roosen – Rechtbank] de overeenkomst aangegaan en heeft zij ontwerp, bestek en tekeningen geaccepteerd zoals ze waren, inclusief de daarin inherent nog niet opgeloste vragen en problemen. Dit brengt arbiters tot het oordeel dat er ten aanzien van de voortgang van het tekenwerk na 6 juli 2001 sprake was van een gedeelde verantwoordelijkheid, die aan beide zijden vroeg om een niet-afwachtende houding.
(...)
8.3. Dit alles brengt appèlarbiters tot het oordeel dat opdrachtgeefster over de periode na 22 oktober 2001, geen verwijt treft. Aanneemster had zich toen dermate geïnvolveerd bij ontwerp, constructie en uitvoering van de kap, dat aan opdrachtgeefster geen (gebrek aan) initiatief meer kan worden toegerekend.
(...)
9. Aanneemster kan zich, naar het oordeel van appèlarbiters, alleen beklagen over tekortschieten van opdrachtgeefster (en/of haar bouwkundige) over de periode die verstreek tussen 17 september 2001 en 22 oktober 2001. Dat is een periode van vijf weken. Gezien hetgeen hiervoor (onder nr. 6) werd overwogen, omvattende kort gezegd een na 6 juli 2001 aangegane gedeelde verantwoordelijkheid voor het voltooien van het ontwerp- en tekenwerk, komen appèlarbiters in billijkheid tot het oordeel dat van die vertragingsperiode van 5 weken drie weken aan opdrachtgeefster moeten worden toegerekend (...)”
De vordering
Hillen & Roosen vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, het arbitrale vonnis van de Raad van Arbitrage voor de Bouw inzake het geschil tussen Hillen & Roosen en Delta Eilanden d.d. 11 november 2004 te vernietigen, met veroordeling van Delta Eilanden in de kosten van het geding.
Hillen & Roosen legt aan haar vordering het volgende ten grondslag.
Het verweer van Delta Eilanden in de arbitragezaak is gebaseerd op de stellingen dat (i) de geleverde tekeningen wel degelijk voldeden aan de eisen die een aannemer daaraan mag stellen en (ii) dat de niet-tijdige levering van de tekeningen niet tot vertraging had geleid.
De appelarbiters hebben de vorderingen van Hillen & Roosen afgewezen op een door de appelarbiters zelf aangevoerde rechtsgrond, te weten de gedeelde verantwoordelijkheid van partijen ten aanzien van het tekenwerk. Dat er een “gedeelde verantwoordelijkheid” bestond op grond van het feit dat Hillen & Roosen de overeenkomst is aangegaan en zij ontwerp, bestek en tekeningen had geaccepteerd zoals ze waren, is echter in de procedure niet door partijen of de arbiters aan de orde gesteld. Het begrip “gedeelde verantwoordelijkheid”, zoals gehanteerd door de appelarbiters, is dan ook geen onderwerp van debat geweest.
Als de appelarbiters dit onderwerp aan de orde hadden gesteld, had Hillen & Roosen het verweer kunnen voeren dat – kort gezegd –sprake was van een traditionele aannemingsovereenkomst, op grond waarvan Delta Eilanden de volledige verantwoordelijkheid voor het aanleveren van de tekeningen droeg. Hillen & Roosen heeft juist niet de stand van zaken ten aanzien van de tekeningen geaccepteerd, maar met een tekeningenbehoefteschema expliciet aangegeven wanneer zij welke tekening van Delta Eilanden verlangde.
Het fundamentele beginsel van hoor- en wederhoor verplicht een arbiter om partijen in de gelegenheid te stellen om zich uit te laten over een voorgenomen aanvulling van de rechtsgronden voordat vonnis wordt gewezen. Nu de appelarbiters dit hebben nagelaten is sprake van een verrassingsbeslissing, hetgeen in strijd is met de eisen van een goede procesorde. Het arbitrale vonnis in hoger beroep is dan ook vatbaar voor vernietiging op grond van artikel 1065 onder e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
Het verweer
Delta Eilanden bestrijdt de vordering en voert het volgende aan.
In de eerste plaats betoogt Delta Eilanden dat Hillen & Roosen geen belang heeft bij haar vordering. Uit het vonnis van de appelarbiters blijkt dat de gedeelde verantwoordelijkheid slechts wordt aangenomen ten aanzien van de periode van 17 september 2001 tot 22 oktober 2001. Hillen & Roosen stelt echter, aldus Delta Eilanden, in die periode geen schade te hebben geleden.
Voorts betwist Delta Eilanden dat sprake is van een verrassingsbeslissing. De “gedeelde verantwoordelijkheid” is weliswaar niet zo genoemd maar inhoudelijk zowel in eerste aanleg als in hoger beroep steeds onderwerp van het debat geweest. Dat geldt in het bijzonder ten aanzien van de discussie over de vraag of partijen een zogeheten bouwteam vormden, waarbij een aannemer medeverantwoordelijk is voor het ontwerp(teken)proces.
De beoordeling
Het belang van Hillen & Roosen bij haar vordering
Anders dan Delta Eilanden stelt, stelt Hillen & Roosen niet dat zij in de periode van 17 september 2001 tot 22 oktober 2001 geen schade heeft geleden. Zij stelt (op pagina 5 van haar dagvaarding) slechts dat “Het grootste gedeelte van de door Hillen & Roosen geleden schade is veroorzaakt is veroorzaakt door de vertraging die ontstond in de periode van 22 oktober 2001 tot 10 januari 2002”. Het verweer van Delta Eilanden dat Hillen & Roosen geen enkel belang heeft bij de onderhavige vordering berust dan ook op een verkeerde lezing van de processtukken van Hillen & Roosen, zodat reeds om die reden aan het verweer zal worden voorbijgegaan.
Ten aanzien van het betoog van Hillen & Roosen dat het vonnis van de appelarbiters een – ontoelaatbare - verrassingsbeslissing betreft, overweegt de rechtbank als volgt.
Uitgangspunt is dat partijen over de wezenlijke elementen die ten grondslag liggen aan de rechterlijke beslissing voldoende moeten zijn gehoord en niet mogen worden verrast met een beslissing van de rechter, waarmee zij, gelet op het verloop van het processuele debat, geen rekening behoefden te houden. Het is daarbij van belang dat partijen de kans hebben gehad om alle relevante feiten en omstandigheden aan te voeren ten aanzien van een eventueel door de rechter ambtshalve toegepaste rechtsgrond. Indien sprake is van een verrassingsbeslissing, is dit strijdig met (fundamentele) beginselen van een goede procesorde, en in het bijzonder het beginsel van hoor- en wederhoor, zoals dat onder meer is vastgelegd in artikel 6 van het EVRM.
Dit beginsel van hoor en wederhoor moet door arbiters evenzeer in acht worden genomen als door de overheidsrechter. Een verrassingbeslissing in een arbitragezaak is dan ook vatbaar voor vernietiging wegens strijd met de openbare orde in de zin van artikel 1065 onder e Rv.
Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een ontoelaatbare verrassingsbeslissing is van belang of de feiten, op grond waarvan de rechter (of arbiter) ambtshalve een rechtsgrond toepast, ook aan de eis of het verweer van de desbetreffende partij ten grondslag zijn gelegd. Daarvoor is niet voldoende dat deze feiten in de procedure zijn komen vast te staan. Pas als voldoende duidelijk is dat een partij haar eis of verweer op bepaalde feiten stoelt, kan van de wederpartij worden verwacht dat zij daar alle relevante feiten en omstandigheden tegenover stelt.
Arbiters hebben in hun beslissing een deel van de verantwoordelijkheid voor de voortgang van het tekenwerk na 6 juli 2001 neergelegd bij Hillen & Roosen met als argument dat Hillen & Roosen bij het aangaan van de overeenkomst op die datum ontwerp, bestek en tekeningen heeft geaccepteerd zoals ze waren, inclusief de daaraan inherent nog niet opgeloste vragen en problemen. Op grond van dat oordeel hebben arbiters een deel van de vertragingsschade aan Hillen & Roosen toegerekend.
Daarmee hebben arbiters de onvolledigheid van het –kort gezegd- tekenwerk bij het aangaan van de overeenkomst bestempeld als een omstandigheid die mede aan Hillen & Roosen kan worden toegerekend en de verplichting van Delta Eilanden tot schadevergoeding verminderd op grond van eigen schuld van Hillen & Roosen.
Op eigen schuld van Hillen & Roosen in verband met de onvolledigheid van het tekenwerk bij het aangaan van de overeenkomst is echter door Delta Eilanden in de arbitrale procedure geen beroep gedaan. Partijen hebben over de stand van zaken bij het aangaan van de overeenkomst en de gevolgen die moesten worden verbonden aan het niet volledig voorhanden zijn van de tekeningen op dat tijdstip, niet gedebatteerd. Delta Eilanden heeft niet bepleit dat Hillen & Roosen vanwege die omstandigheid een verwijt van eigen schuld trof en Hillen & Roosen is dus ook niet in de gelegenheid geweest om op een dergelijk verwijt te responderen. Er is wel door partijen gedebatteerd over de verdeling van verantwoordelijkheden – onder andere in het kader van de vraag of sprake was van een bouwteam - maar die zag niet op de stand van zaken bij het aangaan van de overeenkomst.
Arbiters hadden, toen zij zich de vraag stelden of de stand van zaken bij het aangaan van de overeenkomst gevolgen zou moeten hebben voor de vergoedingsplicht van Delta Eilanden, die vraag aan partijen moeten voorleggen en daarop niet zelf een antwoord mogen formuleren zonder partijen eerst in de gelegenheid te stellen zich over die gevolgen uit te laten.
Nu zij dat hebben nagelaten is inderdaad sprake van een verrassingsbeslissing van arbiters, waardoor het recht van hoor en wederhoor is geschonden.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering van Hillen & Roosen moet worden toegewezen.
Delta Eilanden zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Hillen & Roosen worden begroot op:
- dagvaarding EUR 71,93
- vast recht 244,00
- salaris procureur 1.808,00 (4,0 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 2.123,93
De beslissing
De rechtbank
vernietigt het arbitrale vonnis van de Raad van Arbitrage voor de Bouw inzake het geschil tussen Hillen & Roosen en Delta Eilanden van 11 november 2004, met geschilnummer 70.740,
veroordeelt Delta Eilanden in de proceskosten, aan de zijde van Hillen & Roosen tot op heden begroot op EUR 2.123,93,
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Tonkens-Gerkema en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2006 door mr. A.W.H. Vink.?