ECLI:NL:RBAMS:2006:AV4298

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
13/497.241-2005
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Hongaar aan Hongarije met betrekking tot synthetische drugs

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 maart 2006 uitspraak gedaan over de overlevering van een Hongaarse verdachte aan Hongarije. De opgeëiste persoon, geboren in 1958 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was gedetineerd in een huis van bewaring in Alphen aan den Rijn. De Hongaarse autoriteiten beschuldigden hem van betrokkenheid bij de handel in synthetische drugs. De rechtbank oordeelde dat, aangezien de opgeëiste persoon de Hongaarse nationaliteit heeft en het Europees Aanhoudingsbevel (EAB) enkel lijstfeiten betreft, zij niet kon toetsen aan de vereiste van dubbele strafbaarheid. De rechtbank verwierp het verzoek van de raadsman om getuigen te horen, omdat dit niet zou bijdragen aan het aantonen van de onschuld van de opgeëiste persoon. De rechtbank stelde vast dat de feiten zich gedeeltelijk op Nederlands grondgebied hadden afgespeeld, maar dat dit niet leidde tot een verbod op overlevering. De officier van justitie had argumenten aangevoerd die de overlevering rechtvaardigden, waaronder het feit dat de Hongaarse rechtsorde was geschonden door de handel in verdovende middelen. Uiteindelijk besloot de rechtbank de overlevering toe te staan, omdat aan alle eisen van de Overleveringswet was voldaan. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en er stond geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/497.241-2005
RK nummer: 06/88
Datum uitspraak: 3 maart 2006
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 5 januari 2006 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 12 mei 2005 (per fax ontvangen op 4 januari 2006) door the County Court, Chair of the Chamber van de Vas County Court te Hongarije. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gede-tineerd in de Penitentiaire Inrichting “Midden Holland”, Huis van Bewaring “De Geniepoort” te Alphen aan den Rijn,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 24 februari 2006. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Hongaarse taal.
De rechtbank heeft het verzoek van de raadsman om de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] - in het gerechtsgebouw aanwezig - te horen omtrent de verblijfplaats van de opgeëiste persoon in de periode van december 2003 tot en met juli 2004, afgewezen, omdat een eventueel door hen af te leggen verklaring niet onverwijld de onmiskenbare schuld van de opgeëiste persoon kan aantonen.
De rechtbank heeft het verzoek van de raadsman om de getuige [getuige 1] - in het gerechtsgebouw aanwezig - te horen omtrent een in beslag genomen geldbedrag, afgewezen, omdat een beslissing met betrekking tot het beslag op een geldbedrag geen deel uitmaakt van deze overleveringsprocedure. De Hongaarse autoriteiten hebben niet om overdracht van in beslag genomen voorwerpen verzocht en het geldbedrag is niet aangetroffen in het bezit van de opgeëiste persoon maar in de woning waar hij is aangehouden.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt a national arrest warrant, uitgevaardigd door het Vas County Court ten grondslag.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul-dig heeft gemaakt aan één naar het recht van Hongarije strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn, dat hij niet de Nederlandse, maar de Hongaarse nationaliteit heeft.
4. Strafbaarheid
4.1 Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Naar het oordeel van deze rechtbank heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit het feit aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt. In het Hongaarse EAB is de volgende tekst aangekruist: kabitoszerek es pszichotrop anyagok tiltott kereskedelme. Dit is vertaald als: illicit trafficking in narcotic drugs and psychotropic substances. De vertaler heeft voor deze regel geen kruisje gezet, maar de regel dik gedrukt. Naar het oordeel van deze rechtbank staat hiermee voldoende vast dat de uitvaardigende justitiële autoriteit het feit waar de overlevering voor wordt verzocht, heeft aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat overlevering niet plaats kan vinden wegens de illegale handel in “synthetic drugs”, omdat niet kan worden vast gesteld of het om een stof gaat die naar algemeen spraakgebruik onder het begrip verdovende middelen valt.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen overlevering plaats kan vinden voor de illegale handel in “synthetic drugs”.
De rechtbank overweegt als volgt.
De Hongaarse autoriteiten hebben aangegeven dat de opgeëiste persoon er onder meer van verdacht wordt te handelen in synthetische drugs. Gelet op de inhoud van het EAB, de aanvullende stukken en het recht van de uitvaardigende lidstaat - zoals daarvan blijkt uit de bij het EAB gevoegde wettelijke bepalingen - heeft zij in redelijkheid tot het oordeel kunnen komen dat het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt voor het feit waarop het EAB betrekking heeft. Nu de opgeëiste persoon alleen de Hongaarse nationaliteit heeft en het EAB alleen lijstfeiten betreft kan de rechtbank niet treden in het toetsen van de dubbele strafbaarheid.
Het verweer van de raadsman wordt daarom verworpen.
Het feit valt onder nummer 5 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Op dit feit is bovendien naar het recht van Hongarije een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5. Onschuldverweer
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de behandeling van de vordering aan te houden om getuigen te horen. Deze getuigen zouden net als [getuige 1] en [getuige 2] kunnen verklaren, aldus de raadsman, dat de opgeëiste persoon in de periode waar het EAB betrekking op heeft, niet in Nederland is geweest.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de Memorie van Toelichting bij de OLW blijkt nadrukkelijk dat het de bedoeling van de wetgever is dat de onschuld onverwijld tijdens het verhoor dient te worden aangetoond.
De rechtbank is van oordeel dat een door de getuigen af te leggen verklaring in deze procedure omtrent de verblijfplaats van de opgeëiste in de in het EAB genoemde periode niet de onmiskenbare onschuld van de opgeëiste persoon kan aantonen, te meer niet omdat de rechtbank niet beschikt over een strafdossier ter toetsing van eventueel af te leggen verklaringen.
Daarnaast is in de OLW aanhouding van de zaak teneinde, met het oog op het onschuldverweer, getuigen en deskundigen op te roepen bewust uitgesloten. De rechtbank wijst daarom het door de raadsman gedane verzoek om aanhouding af.
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan het feit. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen.
Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan dit feit, is niet gebleken.
6. Verweren
Artikel 2 OLW
6.1
De raadsman heeft vraagtekens gezet bij de door de Hongaarse autoriteit opgegeven periode waarin het feit waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht, gepleegd zou zijn, omdat in het aanvullend schrijven van 14 februari 2006 van het ministerie van justitie van Hongarije een ruimere periode wordt genoemd dan in het EAB.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het EAB dient de gegevens te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de OLW geformuleerde vereisten. Artikel 2, tweede lid, van de Overleveringswet, dat zijn oorsprong vindt in artikel 8, eerste lid, van het Kaderbesluit van 13 juni 2002 van de Raad van de Europese Unie, vermeldt de gegevens die een EAB in elk geval dient te bevatten, te weten, onder meer:
- de aard en de wettelijke kwalificatie van het strafbare feit;
- een beschrijving van de omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd, met vermelding van onder meer het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de gezochte persoon bij het strafbare feit;
Omdat de aanvullende brief van 14 februari 2006, voor wat betreft de genoemde periode, geen betrekking lijkt te hebben op de opgeëiste persoon, daarin althans niet met nadere informatie is onderbouwd dat deze langere periode betrekking heeft op de opgeëiste persoon, zal de rechtbank de overlevering slechts toestaan voor het feit dat gepleegd is in de periode die genoemd staat in het EAB.
6.2
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat, voor zover overlevering wordt toegestaan, de omvang van het feit beperkt dient te worden tot het afleveren van drugs in Krommenie, omdat niet blijkt dat de opgeëiste persoon wist dat drugs in Hongarije zouden worden getransporteerd of verhandeld en daar derhalve niet de opzet toe had.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat “opzet” betrekking heeft op het bewijs en dat daarover in Hongarije beslist moet worden.
De rechtbank is van oordeel dat vragen omtrent “opzet” het bewijs raken en daarmee onttrokken zijn aan het oordeel van deze rechtbank.
6.3
Artikel 13 OLW
Uit de stukken blijkt dat de feiten waarvoor de Hongaarse justitie de opgeëiste persoon wil vervolgen deels in Nederland zijn gepleegd. Artikel 13, eerste lid onder a van de OLW verbiedt in dat geval de overlevering.
De raadsman heeft verzocht de overlevering niet toe te staan omdat de feiten die de opgeëiste persoon verweten worden zich op Nederlands grondgebied hebben afgespeeld.
Op grond van het tweede lid van artikel 13 OLW heeft de officier van justitie gevorderd dat om redenen van een goede rechtsbedeling dient te worden afgezien van bedoelde weigeringsgrond.
Zij heeft daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
Enerzijds is gebleken dat de feiten zich gedeeltelijk hebben afgespeeld op Nederlands grondgebied en de opgeëiste persoon mogelijk belang heeft bij vervolging en berechting in Nederland.
Anderzijds blijkt dat dit belang slechts gering is, gelet op het feit dat:
? de opgeëiste persoon niet de Nederlandse nationaliteit heeft;
? de opgeëiste persoon niet in Nederland woonachtig is en ook overigens niet van enige binding met Nederland is gebleken, terwijl voorts uit het EAB en de stukken ter ondersteuning, zoals de brief van 25 januari 2006 blijkt dat de vervolging in Hongarije betrekking heeft op de internationale handel in verdovende middelen welke samen met andere personen in Hongarije werd beschreven, het onderzoek in Hongarije is uitgevoerd, de bewijsmiddelen zich in Hongarije bevinden en de Hongaarse rechtsorde door deze handel in verdovende middelen is geschonden;
? en voorts dat overlevering niet leidt tot een flagrante schending van de rechten van de opgeëiste persoon als bedoeld in artikel 6 EVRM.
Deze argumenten wegen naar het oordeel van de officier van justitie zwaarder dan het persoonlijke belang van de opgeëiste persoon bij vervolging in Nederland.
De rechtbank overweegt als volgt.
Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman en is van oordeel dat dient te worden afgezien van de in artikel 13 Overleveringswet bedoelde weigeringsgrond nu de officier van justitie op de door haar aangevoerde gronden in redelijkheid tot haar vordering heeft kunnen komen.
6.4
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de huiszoeking op het adres waar de opgeëiste persoon zich ten tijde van zijn aanhouding bevond en waarbij een geldbedrag in beslag is genomen, onrechtmatig is geweest en daarom geen overdracht aan de Hongaarse autoriteiten plaats kan vinden en voorts dat het geldbedrag aan [getuige 1] toebehoort omdat zij een bedrag heeft opgenomen uit de kas van haar werkgever om in opdracht van die werkgever een auto te kopen.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het beslag geen onderdeel van deze procedure uitmaakt.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat het beslag buiten de reikwijdte van deze procedure valt. Een belanghebbende ten aanzien van het beslag kan de officier van justitie per brief verzoeken om teruggave van in beslag genomen gelden en goederen. Indien de officier van justitie besluit de in beslag genomen goederen en gelden niet terug te geven, kan belanghebbende een klaagschrift indienen. Hierbij merkt de rechtbank, wellicht ten overvloede op, dat [getuige 1], gelet op de verklaring van haar werkgever van 16 december 2005, slechts houder is van het in beslag genomen geldbedrag en derhalve geen rechthebbende is in de zin van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering.
7. Slotsom
Nu ten aanzien van het feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
8. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikelen 2, 5, 7, 13 van de OLW.
9. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan the County Court, Chair of the Chamber van de Vas County Court, te Hongarije ten behoeve van het in Hongarije tegen hem gerichte strafrechtelijke onderzoek naar het feit, gepleegd in de periode december 2003 tot en met juli 2004, waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. E.D. Bonga-Sigmond, voorzit-ter,
mrs. J.M.J. Lommen-Van Alphen en J.L. Hillenius, rech-ters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, grif-fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 3 maart 2006.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.