ECLI:NL:RBAMS:2006:AV3366

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
13.497.000-2006
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering aan Duitsland in verband met strafrechtelijk onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 maart 2006 uitspraak gedaan over de overlevering van een opgeëiste persoon aan Duitsland. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 2 januari 2006, naar aanleiding van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 30 december 2005 door de Duitse autoriteiten was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon wordt verdacht van een ernstig strafbaar feit, namelijk het bedreigen van een vrouw met een mes en het proberen in te breken in haar auto. De rechtbank heeft de verweren van de raadsman verworpen, die stelde dat er geen redelijk vermoeden van schuld zou zijn en dat de feitsomschrijving niet adequaat was. De rechtbank oordeelde dat de feiten zoals beschreven in het EAB voldoende waren om de overlevering toe te staan. De rechtbank heeft vastgesteld dat aan alle eisen van de Overleveringswet (OLW) is voldaan, en dat de opgeëiste persoon, die de Nederlandse nationaliteit heeft, kan worden overgeleverd aan de Duitse autoriteiten. Tevens is besloten dat de in beslag genomen voorwerpen, twee messen, aan de Duitse autoriteiten moeten worden afgegeven. De rechtbank benadrukte dat er geen gewoon rechtsmiddel openstaat tegen deze uitspraak, conform artikel 29, tweede lid, van de OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.497000-2006
RK nummer: 06/89
Datum uitspraak: 3 maart 2006
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 2 januari 2006 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op
30 december 2005 door de justitiële autoriteit, de hoofdofficier van justitie, (Leitender Oberstaatswalt) te Kleve, Duitsland. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1949,
thans verblijvende op het [adres],
wiens overleveringsdetentie is geschorst,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 17 februari 2006. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. B.A. Vink, advocaat te Amsterdam gehoord.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een arrestatiebevel ten grondslag, uitgevaardigd door het Kantongerecht (Amtsgericht) te Kleve, Duitsland en gedateerd 30 december 2005.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul-dig heeft gemaakt aan één naar het recht van Duitsland strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
Het EAB houdt verder een verzoek in om inbeslagname en afgifte van de voorwerpen die zijn aangetroffen in het bezit van de opgeëiste persoon.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
4. Strafbaarheid
4.1 Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt.
De raadsman heeft op dit punt verweer gevoerd en met een beroep op artikel 28, lid 2, OLW verzocht de overlevering te weigeren. Er kan ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake van een vermoeden van schuld zijn aan het feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd, aldus de raadsman. Onder verwijzing naar artikel 7, lid 1, onder a, 1e OLW heeft de raadsman betoogd dat de feitsomschrijving niet adequaat is en de overlevering niet kan dragen.
Er is – aldus de raadsman – hooguit sprake geweest van een bedreiging, maar dat is een feit waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid wél geldt.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Gelet op de feitsomschrijving in het EAB en in het daaraan ten grondslag liggend arrestatiebevel betreft het hier een verdenking dat de opgeëiste persoon op 30 december 2005 in Emmerich (Duitsland), bewapend met een mes, een vrouw enige tijd heeft staan opwachten buiten de zaak waarin zij werkt. Toen zij naar buiten kwam en in haar auto was gestapt heeft hij getracht het autoportier open te rukken. Toen dat niet lukte, heeft hij met het mes meermalen getracht de ruit van het portier in te slaan. Toen er iemand naderde, is hij op de vlucht geslagen. Voordien heeft hij de bewuste vrouw een aantal keer bedreigd en gezegd dat hij haar zou doden, aldus de aangifte in het dossier. Na een achtervolging is de opgeëiste persoon door de politie aangehouden.
De rechtbank is van oordeel dat zich ten aanzien van de opgeëiste persoon niet de situatie voordoet dat er geen sprake kan zijn van een redelijk vermoeden van schuld aan het feit waarvoor zijn overlevering wordt gevraagd en dat op grond hiervan de weigeringsgrond van artikel 28, lid 2, OLW niet opgaat.
Ook het verweer dat de feitsomschrijving de overlevering niet zou kunnen dragen wordt verworpen. Het is niet aan deze rechtbank om te beoordelen hoe het feit uiteindelijk, na te zijn bewezen verklaard, door de Duitse rechter zal worden gekwalificeerd. Gelet echter op de omschrijving in het EAB zoals hierboven weergegeven is de rechtbank van oordeel, dat, uitgaande van het recht van de uitvaardigende lidstaat - zoals daarvan blijkt uit de bij het EAB gevoegde wettelijke bepalingen - zij in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen, dat het hier een feit betreft waarvoor dubbele strafbaarheid niet geldt.
Het feit valt onder nummer 14 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
moord en doodslag, zware mishandeling.
Op dit feit is bovendien naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5. Onschuldverweer
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan het feit. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen.
Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan dit feit, is, zoals ook onder 4.1 is uiteengezet, niet gebleken.
6. Terugkeergarantie
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien de uitvaardigende justitiële autoriteit de in artikel 6, eerste lid, van de OLW bedoelde garantie geeft.
Bovengenoemde hoofdofficier van justitie heeft de volgende garantie gegeven:
Ich sichere Ihnen zu, dass der Verfolgte im Falle einer rechtskräftigen Verurteilung in Deutschland zu einer Freiheitsstrafe, die nicht zur Bewährung ausgesetzt wird, gemäß Artikel 5 Ziffer 3 des Rahmenbeschlusses des Rates der Europäischen Union über den Europäischen Haftbefehl und die Übergabeverfahren zwischen den Mitgliedsstaaten zur weiteren Strafvollstreckung in die Niederlande überstellt werden wird, und zwar bedingungsfrei, so dass das Umwandlungsverfahren nach Artikel 11 des Übereinkommens vom 21.03.1983 über die Überstellung verurteilter Personen angewendet werden kann.
Uit artikel 3, eerste lid, aanhef onder e van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74, hierna VOGP) volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht een strafbaar feit oplevert. Aan deze voorwaarde is voldaan. Het onder 4.1. bedoelde feit is inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en levert op: poging tot doodslag.
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook gewaarborgd dat, zo de opgeëiste persoon ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan en dat deze straf met toepassing van artikel 11 van het VOGP zal kunnen worden omgezet.
7. Slotsom
Nu ten aanzien van het feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
Daaruit volgt dat de afgifte van de in beslag genomen voorwerpen, te weten twee messen, beide van het merk AMEFA, volgnummers SVO-001 en SVO-002, aan de uitvaardigende justitiële autoriteit kan worden bevolen
8. Toepasselijke wetsartikelen
de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht;
de artikelen 2, 5, 6, 7, 49 en 50 van de Overleveringswet.
9. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de hoofdofficier van justitie, (Leitender Oberstaatswalt) te Kleve, Duitsland, ten behoeve van het in Duitsland tegen hem gerichte strafrechtelijke onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
BEVEELT de afgifte van de in beslag genomen voorwerpen, te weten twee messen, beide van het merk AMEFA, volgnummers SVO-001 en SVO-002, aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Aldus gedaan door
mr. J.M.J. Lommen-van Alphen, voorzit-ter,
mrs. M.E. Leijten en J.L. Hillenius, rech-ters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, grif-fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 3 maart 2006.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.