ECLI:NL:RBAMS:2006:AV3364

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
13.497.556-2005
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering aan België toegestaan; executie resterende vrijheidsstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 maart 2006 uitspraak gedaan over de overlevering van een opgeëiste persoon aan België. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 22 december 2005, naar aanleiding van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 15 december 2005 was uitgevaardigd door de Advocaat-generaal bij het Hof van Beroep te Brussel. De opgeëiste persoon, geboren in 1971 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was op dat moment gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Lelystad.

Tijdens de openbare zitting op 17 februari 2006 werd de opgeëiste persoon bijgestaan door zijn raadsman, mr. H. Raza, en een tolk in de Spaanse taal. De raadsman voerde aan dat de overlevering ontoelaatbaar moest worden verklaard, omdat de opgeëiste persoon na zijn veroordeling twee keer verlof had gekregen en bij de tweede keer te horen had gekregen dat hij België moest verlaten. Dit zou betekenen dat hij zijn straf al had ondergaan. De rechtbank verwierp dit verweer, omdat de opgeëiste persoon niet kon onderbouwen dat hij na zijn verlof teruggekeerd was naar de detentie.

De rechtbank oordeelde dat de Nederlandse vertaling van de feiten voldoende duidelijk was en voldeed aan de eisen van de Overleveringswet. De rechtbank concludeerde dat aan alle eisen voor overlevering was voldaan en dat de overlevering aan België moest worden toegestaan. De beslissing werd genomen op basis van de artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.497556-2005
RK nummer: 06/76
Datum uitspraak: 3 maart 2006
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 22 december 2005 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op
15 december 2005 door de justitiële autoriteit, de Advocaat-generaal bij het Hof van Beroep te Brussel (België). Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats]) op [geboortedatum] 1971,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gede-tineerd in de Penitentiaire Inrichting Lelystad te Lelystad,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 17 februari 2006. Daarbij zijn de offi-cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. H. Raza, namens zijn kantoorgenoot
mr. G.R. Stolk, advocaat te Rotterdam gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Spaanse taal.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Uit een brief d.d. 19 januari 2006 van voornoemde Advocaat-generaal blijkt dat aan het EAB ten grondslag ligt een voor tenuitvoerlegging vatbaar arrest van het Hof van Beroep te Brussel (België), gedateerd 24 juni 1998.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging op het grondgebied van de uitvaardigende staat van een resterende vrijheidsstraf voor de duur van vier jaar en vijf maanden. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in een door de griffier gewaarmerkte en als bijlage aan deze uitspraak gehechte fotokopie van onderdeel e) van het EAB.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn, dat hij niet de Nederlandse, maar de Colombiaanse nationaliteit heeft.
4. Strafbaarheid
4.1 Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Uitgaande van het recht van de uitvaardigende lidstaat - zoals daarvan blijkt uit de bij het EAB gevoegde wettelijke bepalingen - heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. De feiten vallen onder nummer 5 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Op deze feiten is bovendien naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5. Onschuldverweer
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen.
Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan de feiten, is niet gebleken.
6. Verweren
De raadsman heeft naar aanleiding van de bewering van de opgeëiste persoon dat hij na zijn veroordeling twee keer verlof uit detentie heeft gekregen en dat hem bij de tweede keer op 9 juli 1999 werd gezegd dat hij België moest verlaten en niet meer terug mocht komen, verzocht de overlevering ontoelaatbaar te verklaren nu dit EAB kennelijk betrekking heeft op een situatie waarin de opgeëiste persoon bij rechterlijk gewijsde is veroordeeld en de opgelegde straf reeds is ondergaan.
De raadsman heeft daarmee een beroep gedaan op de weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid onder e, ten eerste van de OLW.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende..
Naar aanleiding van voornoemde bewering van de opgeëiste persoon heeft het Openbaar Ministerie te Amsterdam navraag laten doen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Bij brief van eerdergenoemde Advocaat-generaal d.d. 19 januari 2006 wordt bevestigd dat de opgeëiste persoon na zijn penitentiair verlof van 9 juli 1999 niet terug is gekeerd in detentie.
Uit een bij deze brief gevoegd attest, afgegeven door de directeur van de penitentiaire inrichting te Verviers (België), gedateerd 17 januari 2006, blijkt dat de opgeëiste persoon in totaal vijf keer verlof heeft gekregen en dat hij na het op 9 juli 1999 verleende verlof niet meer naar de inrichting is teruggekeerd.
De opgeëiste persoon bleek niet in staat zijn bewering te onderbouwen. Namens de verdediging is geen poging ondernomen om de bewering verifiëren.
In deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de stelling van de opgeëiste persoon dat hij ervan uit mocht gaan dat zijn straf er op zat en dat hij toestemming had de penitentiaire inrichting te Verviers definitief te verlaten, niet aannemelijk is geworden en dat bedoelde weigeringsgrond niet aan de orde kan zijn. De rechtbank ziet geen aanleiding om het onderzoek te schorsen teneinde opnieuw bij de Belgische justitiële autoriteiten inlichtingen op dit punt in te winnen.
Voorts heeft de raadsman verzocht de overlevering te weigeren nu de Nederlandse vertaling van de Franse feitsomschrijving te onduidelijk is, met name heeft de raadsman gewezen op de laatste alinea van bedoelde vertaling.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer.
Zij is het met de raadsman eens dat de Nederlandse vertaling gebrekkig is te noemen, maar zij voldoet aan de eisen die artikel 2, tweede lid onder e van de OLW stelt: tijdstip, plaats en mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten zijn voldoende duidelijk omschreven.
7. Slotsom
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
8. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.
8. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Advocaat-generaal bij het Hof van Beroep te Brussel (België) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende staat wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. J.M.J. Lommen-van Alphen, voorzit-ter,
mrs. M.E. Leijten en J.L. Hillenius, rech-ters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, grif-fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 3 maart 2006.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.