ECLI:NL:RBAMS:2006:AV2806

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
CV 04-35388
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding na wisseltruc met bankpas

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 14 februari 2006 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiseres en de Postbank N.V. De eiseres, die slachtoffer was geworden van een wisseltruc met haar bankpas, vorderde een schadevergoeding van € 3.500, vermeerderd met buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente. De eiseres had op 20 februari 2004 aangifte gedaan van oplichting en diefstal, waarbij haar giropas was verwisseld met die van een ander. De Postbank weigerde de schadevergoeding, stellende dat de eiseres haar pincode niet voldoende geheim had gehouden en daarmee haar zorgplicht had geschonden. De kantonrechter oordeelde dat de eiseres niet op de hoogte was van de zogenaamde tientjestruc en dat zij niet kon worden verweten dat zij niet adequaat had gereageerd op de situatie. De rechter concludeerde dat de Postbank onvoldoende had gedaan om haar klanten te informeren over de risico's van de tientjestruc. De vordering van de eiseres werd toegewezen, en de Postbank werd veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding, vermeerderd met rente en proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van zowel de bank als de klant in het kader van veilig betalingsverkeer.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
SECTOR KANTON - LOCATIE AMSTERDAM
Kenmerk : CV 04-35388
Datum : 14 februari 2006
515
Vonnis van de kantonrechter te Amsterdam in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
hierna [eiseres],
gemachtigde: dw. P. Swier.
t e g e n:
de naamloze vennootschap POSTBANK N.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam,
gedaagde,
hierna de Postbank,
gemachtigde: mr. R.J.Q. Klomp.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
De volgende processtukken zijn ingediend:
- de dagvaarding van 7 december 2004 inhoudende de vordering van [eiseres].
- de conclusie van antwoord van de Postbank met bewijsstukken
Vervolgens is bij tussenvonnis van 12 april 2005 bepaald dat een comparitie van partijen werd gelast. Deze is op 8 juni 2005 gehouden en van het verhandelde ter terechtzitting zijn aantekeningen gemaakt. Vervolgens zijn nog ingediend:
- de conclusie van repliek van [eiseres] met bewijsstukken,
- de conclusie van dupliek van de Postbank met bewijsstukken,
- de akte waarin [eiseres] reageert op die laatste bewijsstukken.
Daarna is vonnis bepaald.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
1. De kantonrechter die het tussenvonnis heeft gewezen en die de comparitie heeft gehouden is buiten staat om deze einduitspraak te wijzen.
Feiten
2. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet voldoende betwist, alsmede op grond van de in zoverre niet bestreden inhoud van overgelegde bewijsstukken, staat het volgende vast:
2.1. [eiseres] heeft bij de Postbank een girorekening met [nummer]. Bij deze girorekening behoort een giropas met [nummer].
2.2. Tussen [eiseres] en de Postbank zijn de Voorwaarden gebruik Geld- en Betaalautomaten, hierna VgGB, en de Algemene Voorwaarden van de Postbank van toepassing.
2.3. Artikel 3, lid 1 VgGB luidt, voor zover van belang:
“Cliënt dient met de bankpas en Pin-code zorgvuldig om te gaan. Cliënt is verantwoordelijk voor (het gebruik van) de bankpas en de Pin-code vanaf het moment dat hij daarover de beschikking heeft gekregen. (..)
Artikel 3, lid 2 VgGB luidt, voor zover van belang:
“Cliënt is ten aanzien van de hem toegekende Pin-code verplicht geheimhouding ten opzichte van een ieder (..) te betrachten (..) Niet naleving van het in dit artikellid bepaalde leidt tot aansprakelijkheid van cliënt overeenkomstig het bepaalde in artikel 6 lid 2 c sub.”
2.4. Met betrekking tot de aansprakelijkheid is in de VgGB opgenomen, voor zover hier van belang:
“Artikel 6 lid 2 b.
Cliënt is gedurende de periode tot het moment van melding bij het door de Bank aangegeven meldpunt aansprakelijk voor de gevolgen van onbevoegd gebruik tot een bedrag van f. 350,- per bankpas (..)
Artikel 6 lid 2 sub c3
De aansprakelijkheid van cliënt voor de gevolgen van onbevoegd gebruik dat plaatsvindt gedurende de periode tot het moment van melding bij het door de Bank aangewezen meldpunt wordt verhoogd indien de Bank kan aantonen dat de onbevoegde transactie(s) heeft (hebben) kunnen plaatsvinden doordat cliënt zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 3 lid 2 niet heeft nageleefd, tot het bedrag van de onbevoegde transacties die hebben plaatsgevonden tot het moment van melding.
Artikel 6 lid 2 sub d.
In geval van opzet, grove schuld of grove nalatigheid aan de zijde van cliënt is cliënt onbeperkt aansprakelijk, een en ander onverminderd de verplichting van de bank om de (mogelijkheid van) schade te beperken.
2.5. Op 20 februari 2004 heeft [eiseres] aangifte gedaan bij de politie Haaglanden in verband met oplichting en diefstal in de periode 18 februari 2004 9.30 uur en 20 februari 2004 om 15.30 uur. In deze aangifte is opgenomen, voor zover hier van belang:
“Op eerstgenoemde datum en tijd bevond ik mij op Holland Spoor (..) Ik was hier bij een zogenaamde treinkaartjesautomaat een treinkaartje aan het kopen en betaalde middels mijn pinpas. Ik maakte mijn keuze voor het treinkaartje, deed mijn pinpas in de automaat en vervolgens koos mijn pincode. Op dit moment hoorde ik dat een voor mij onbekende man mij in de Franse taal aan sprak. Ik versta de franse taal goed. Ik zag dat de man naar de grond wees, bukte en mij duidelijk wilde maken dat ik iets op de grond had laten vallen. Ik keek en zag dat er een biljet van €10.00 en een strippenkaart op de grond lag. Ik raapte dit van de grond. De strippenkaart gaf ik terug aan de man, omdat ik zeker wist dat deze niet van mij kon zijn. (..) Ik haalde mijn pinpas weer uit de automaat en vervolgens het treinkaartje. Op tweede genoemde datum en tijd wilde ik geld pinnen bij een geldautomaat van de Postbank (..) Hier slikte de geldautomaat het giropasje in (..) Hieruit bleek dat ik een giropas van een andere persoon in mijn bezit had. (..) Op dit moment besefte ik mij dat mijn giropas omgewisseld moest zijn bij de treinkaartjesautomaat (..) De medewerker gaf mij een telefoonnummer mee om mijn giropas te blokkeren. Ik ben direct naar huis gegaan om dit te doen. (..) Een medewerker vertelde mij dat er een totaalbedrag van €3500,00 van mijn rekening is afgeschreven.”
2.6. Op 18 februari 2004 is na afschrijving om 9.33 van € 4,40 ten behoeve van de NS Den Haag Holland Spoor, om 9.35 uur € 1.000,= bij Grenswisselkantoor Den Haag van de rekening van [eiseres] afgeschreven, om 9.48 uur € 250,= bij ABN Amro Den Haag en om 11.01 uur een bedrag van € 2.250,= bij juwelier Laxmie.
2.7. Bij brief van 1 maart 2004 heeft de Postbank het verzoek van [eiseres] tot betaling van een schadevergoeding afgewezen, omdat de Postbank heeft geconcludeerd dat degene die de Giropas heeft ontvreemd ook de pincode heeft afgelezen.
Vordering
3. [eiseres] vordert betaling door de Postbank van € 3.500,= vermeerderd met € 545,= aan buitengerechtelijke kosten en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 mei 2004. [eiseres] stelt dat zij geen enkele op haar rustende verplichting heeft geschonden en haar geen verwijt kan worden gemaakt, zodat de Postbank gehouden is haar schade te vergoeden. Ter toelichting betoogt zij dat zij er niet op bedacht was, en ook niet behoefde te zijn dat criminelen haar giropas wilde verwisselen en over haar rug meekeken om haar pincode te achterhalen. Zij was niet op de hoogte van de zogenaamde tientjestruc en wist dan ook niet dat zij haar pasje kwijt was. Op het moment dat zij dit ontdekte heeft zij onmiddellijk de Postbank op de hoogte gesteld en haar pas laten blokkeren, aldus [eiseres].
Verweer
4. De Postbank verweert zich tegen deze vordering en voert aan dat [eiseres] zowel met haar Giropas als de daarbij behorende pincode zodanig onzorgvuldig is omgesprongen dat zij in strijd heeft gehandeld met de op haar rustende zorgplicht. Door zich te laten afleiden tijdens het pinnen en het zicht op de Giropas te verliezen, handelt [eiseres] grovelijk onzorgvuldig als bedoeld in artikel 6 lid 2 sub 2 VgGB. Voorts is door [eiseres] de pincode zodanig ingetoetst dat deze door derden kon worden afgekeken. Hiermee heeft zij verzuimd erop te letten of er derden in de nabijheid stonden die konden meekijken en heeft zij verzuimd om het toetsenbord voldoende af te schermen, hetgeen in strijd is met de op haar rustende verplichting om de pincode ten opzichte van een ieder geheim te houden. De tientjestruc waar [eiseres] zich op beroept is ook geen recent fenomeen en zij is door de Postbank ook gewaarschuwd middels het Postbank Nieuws van augustus 2003, terwijl ook in media aandacht is gegeven aan deze truc. Bovendien heeft [eiseres] niet voldaan aan haar meldplicht, nu zij heeft nagelaten nadat er een vermoeden van frauduleus handelen was ontstaan, de Postbank daarvan te berichten, zodat zij ook in strijd heeft gehandeld met artikel 6 lid 2 sub a VgGB, aldus de Postbank. Elk van de hiervoor genoemde omstandigheden zijn grond om de gevorderde schadevergoeding af te wijzen, maar de combinatie van deze verwijten, handelingen en nalatigheden, dient in ieder geval te worden gekenschetst als grof nalatig en reden om de vordering van [eiseres] af te wijzen. De Postbank heeft ook een bijzonder belang bij het waarborgen van de integriteit en veiligheid van de financiële sector, omdat er jaarlijks voor miljoenen wordt gefraudeerd. De Postbank voert een actief fraudebestrijdingsbeleid, maar medewerking van de cliënten in de vorm van het in acht nemen van de nodige zorgvuldigheid is daarbij onontbeerlijk. Bovendien wenst zij gedragingen die leiden tot benadeling van financiële instellingen en/of haar cliënten tegen te gaan, omdat toewijzing van de vordering van [eiseres] tot gevolg zou kunnen hebben dat rekeninghouders schade zullen fingeren en haar voor de schade laten opdraaien, aldus de Postbank.
Beoordeling
5. Uitgangspunt bij de beoordeling is dat gesteld noch gebleken is dat [eiseres] ten tijde van de gebeurtenis de tientjestruc kende. Anders dan de Postbank aanvoert, was de tientjestruc waarvan [eiseres] slachtoffer is geworden, in 2004 ook niet dermate bekend dat [eiseres] daarvan ten tijde van de gebeurtenis in redelijkheid op de hoogte had behoren zijn, althans dat zij zich na afloop van de gebeurtenis had behoren te realiseren dat zij daarvan het slachtoffer was geworden. Dat er artikelen in landelijke dagbladen waren verschenen en dat er op de televisie aandacht aan was besteed, rechtvaardigt die conclusie niet. [eiseres] heeft betwist dat zij van deze berichtgeving kennis heeft genomen. Ook de waarschuwing van de Postbank middels de door haar meegezonden folder Postbank Nieuws is in dit verband onvoldoende. [eiseres] heeft ontkend de mededeling in de folder te hebben gelezen en de ervaring leert dat deze folder, die qua uiterlijk en toonzetting overeenkomsten vertoont met een reclamefolder en in hoofdzaak ook advertenties en verwijzingen naar producten van de Postbank bevat, niet volledig wordt gelezen. Op dit punt kan aan [eiseres], die stelt dat zij de berichtgeving niet heeft gezien, dan ook geen verwijt worden gemaakt. Het had, gelet op het door de Postbank gestelde belang dat zij heeft bij de veiligheid van het betalingsverkeer, op haar weg gelegen om haar klanten individueel via directe berichtgeving gericht te informeren en te waarschuwen omtrent de wijze waarop de truc werkt. Vast staat dat dit in het geval van de tientjestruc door de Postbank niet is gedaan.
6. Uit de gepresenteerde feiten kan slechts de conclusie worden getrokken dat [eiseres] aan derden de mogelijkheid heeft gegeven om mee te kijken bij het pinnen en deze aldus achter haar pincode zijn gekomen en dat zij derhalve aldus het slachtoffer is geworden van de tientjestruc. Dit enkele feit betekent niet zonder meer dat zij haar verplichting om haar pincode ten opzichte van een ieder geheim te houden in die mate heeft geschonden dat zij geen aanspraak kan maken op een vergoeding van de door haar geleden schade. De enkele omstandigheid dat een derde over haar schouder heeft meegekeken leidt niet tot dit oordeel. Daarbij dient in aanmerking te worden genomen dat de tientjestruc inhoudt dat tenminste twee personen in een welbewuste criminele opzet weten te bewerkstelligen dat zij zicht krijgen op enerzijds het intoetsen van de pincode en de betrokkene vervolgens zo weten af te leiden dat deze het zicht op zijn pinpas (kort) verliest. Daarbij maken zij gebruik van reacties die in de regel ook zorgvuldig handelende mensen hebben. Dat in het licht van deze omstandigheden door [eiseres] bij het intoetsen van de pincode een minder dan normale zorgvuldigheid in acht is genomen, is gesteld noch gebleken.
7. De omstandigheid dat [eiseres] het zicht op haar pinpas enige tijd kwijt is geweest, leidt niet zonder meer tot het oordeel dat zij grovelijk onzorgvuldig is geweest jegens de Postbank in de zin van artikel 6 lid 2 sub d VgGB. Daarbij is van doorslaggevend belang, zoals hiervoor al is overwogen, dat [eiseres] er niet op bedacht was en ook niet hoefde te zijn, dat er een vooropgezet en crimineel plan was om haar Giropas te verwisselen. Het was wellicht zorgvuldiger geweest wanneer zij alvorens naar de man die haar aanspraak te kijken, haar giropas uit de kaartjesautomaat zou hebben verwijderd, maar het enkele feit dat zij dit onder de gegeven omstandigheden heeft nagelaten, rechtvaardigt niet zonder meer de conclusie dat zij grovelijk onzorgvuldig heeft gehandeld jegens de Postbank, terwijl overigens geen feiten of omstandigheden zijn gesteld die op dit punt tot een ander oordeel leiden.
8. Evenmin kan de Postbank worden gevolgd in haar verweer dat [eiseres] niet heeft voldaan aan haar verplichting om onmiddellijk melding te maken van frauduleus handelen. Nu de tientjestruc haar onbekend was en ook niet bekend hoefde te zijn, was er voor haar geen aanleiding om na het kopen van het treinkaartje melding te maken van deze gebeurtenis aan de Postbank. Dit was anders geweest indien zij had gezien dat zij niet haar eigen Giropas, maar de pas van een ander uit de treinkaartjesautomaat had gehaald, maar uit de weergave van de feiten valt op te maken dat zij dit niet heeft gezien, terwijl haar omdat zij die truc niet kende, ook onvoldoende verwijt treft dat zij dit niet heeft gecontroleerd.
9. Ook de hiervoor weergegeven onzorgvuldigheden van [eiseres] in onderling verband en samenhang bezien, brengen geen grove onzorgvuldigheid van haar jegens de Postbank met zich mee. Het mag zo zijn dat [eiseres] die zich niet van het concrete gevaar bewust was, door zeer zorgvuldig bij een transactie als de onderhavige te werk te gaan had kunnen voorkomen slachtoffer van deze truc te worden, bijvoorbeeld door bij het intoetsen van de pincode het toetsenbord zodanig naar alle kanten af te schermen dat kwaadwillenden elke kans op afkijken wordt ontnomen, of door van de hele transactie af te zien zolang er mensen dicht in de buurt zijn of door het vermeend verloren tientje in het geheel niet of eerst op een later moment op te rapen, dit impliceert niet dat [eiseres] die een en ander heeft nagelaten het verwijt van grove schuld of grove nalatigheid treft. De vordering tot schadevergoeding is dan ook toewijsbaar.
10. De door de Postbank aangevoerde belangen rechtvaardigen geen ander oordeel. Terecht is er door de Postbank op gewezen dat zij van haar klanten mag verwachten en erop mag vertrouwen dat zij zorgvuldig omgaan met de Giropas en de Pincode teneinde het vertrouwen in het betalingsverkeer te garanderen. Dat [eiseres] dit vertrouwen in die mate heeft beschaamd dat haar geen aanspraak op schadevergoeding toekomt, is niet gebleken. Bovendien staat daar tegenover dat het vertrouwen in het betalingsverkeer er ook mee gediend is indien de Postbank haar klanten gericht informeert omtrent zaken die dat vertrouwen in het betalingsverkeer kunnen ondermijnen, zoals de tientjestruc, teneinde haar klanten de mogelijkheid te geven zich daartegen te wapenen. Ook het door de Postbank geschetste gevaar van misbruik door haar klanten, waarvan in het onderhavige geval overigens op geen enkele wijze is gebleken, brengt geen ander oordeel met zich mee, alleen al niet nu er voor de Postbank de mogelijkheid bestaat in het individuele geval tegen een dergelijk misbruik op te treden en door gerichte berichtgeving aan haar klanten schadeplichtigheid voor de toekomst uit te sluiten.
11. Dit betekent dat de vordering van [eiseres] wordt toegewezen zoals hieronder wordt bepaald, nu de hoogte van de vordering, de gevorderde kosten en de rente door de Postbank niet is bestreden.
12. Bij deze uitkomst van de procedure wordt de Postbank veroordeeld in de proceskosten gevallen aan de zijde van [eiseres].
BESLISSING
De kantonrechter:
I. veroordeelt de Postbank om aan [eiseres] te betalen € 4.045,= , vermeerderd met de wettelijke rente over € 3.500,= vanaf 11 mei 2004 tot aan de dag der voldoening;
II. veroordeelt de Postbank in de kosten van de procedure aan de zijde van [eiseres] gevallen, tot op heden begroot op:
- voor verschuldigd griffierecht € 190,00
- voor het exploot van dagvaarding € 83,78
- voor salaris van gemachtigde € 600,00
In totaal: € 873,78
één en ander, voorzover verschuldigd, inclusief BTW;
III. verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
IV. wijst af het meer of anders gevorderde;
Aldus gewezen door mr. E. Pennink, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 februari 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter