ECLI:NL:RBAMS:2006:AV2447

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
13/462762-05
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van de officier van Justitie voor belediging van de Roma-gemeenschap in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 februari 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een officier van justitie, die werd beschuldigd van belediging van de Roma-gemeenschap tijdens zijn requisitoir. De rechtbank oordeelde dat de gewraakte bewoordingen, hoewel beledigend van karakter, in de context van het requisitoir niet strafwaardig waren. De officier had zich in zijn betoog gebaseerd op rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming en de Jeugdreclassering, en had verklaard dat zijn uitlatingen niet op alle Roma-gemeenschappen betrekking hadden, maar specifiek op de betrokken families in een strafrechtelijk onderzoek. De rechtbank concludeerde dat de uitspraken van de officier, gezien de context en de afwezigheid van extra grievend taalgebruik, niet als beledigend konden worden aangemerkt. De rechtbank sprak de officier van justitie vrij van de tenlastelegging en wees de vorderingen van de benadeelde partijen af. Dit vonnis benadrukt de noodzaak van nuance in het publieke debat over gevoelige onderwerpen zoals etniciteit en criminaliteit, en de rol van de openbare aanklager in het waarborgen van een evenwichtige benadering van dergelijke kwesties.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/462762-05
Datum uitspraak: 23 februari 2006
op tegenspraak
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, 8e meervoudige kamer B, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het [adres]
De procesgang.
Op de openbare terechtzitting van 14 mei 2003 heeft de officier van justitie [verdachte] in een strafzaak tegen leden van een Roma-familie te [woonplaats] gerequireerd tot bewezenverklaring van strafbare feiten en veroordeling tot gevangenisstraf. [benadeelde partij] heeft voor zich en namens de Stichting “Roma Emancipatie” op 20 mei 2003 aangifte gedaan van opzettelijke belediging van de Roma in Nederland tijdens dat requisitoir. Hij was zelf niet bij de zitting aanwezig, maar vernam van derden en uit de media van de belediging.
De rijksrecherche heeft naar aanleiding van de aangifte een onderzoek ingesteld in het kader waarvan [verdachte] op 23 juni 2003 als verdachte is verhoord.
Vervolgens heeft de hoofdofficier van justitie te Amsterdam aan [benadeelde partij] medegedeeld dat niet tot strafvervolging zal worden overgegaan omdat naar zijn mening de gewraakte uitlatingen geen strafbare feiten opleveren.
[benadeelde partij] heeft zich met deze afdoening niet kunnen verenigen en heeft op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering voor zich en namens de stichting beklag gedaan.
Het Gerechtshof te Amsterdam, dat deze klacht behandelde, heeft de officier van justitie te Amsterdam bevolen om [verdachte] te vervolgen voor het strafbare feit waarop het beklag betrekking had.
Bij beschikking van de Hoge Raad van 11 oktober 2005 werd de rechtbank Amsterdam aangewezen als instantie waarvoor de eventuele vervolging en berechting van [verdachte] dienen plaats dienen plaats te vinden.
De officier van justitie te Amsterdam heeft [verdachte] gedagvaard tegen de terechtzitting van 9 februari 2006 van de meervoudige kamer van deze rechtbank.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
9 februari 2006.
1. Telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd dat
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 14 mei 2003 te Arnhem,
meermalen in elk geval in Nederland, zich in het openbaar, mondeling,
opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen, te weten Roma
en/of zigeuners, wegens hun ras, door op de openbare terechtzitting van de
Meervoudige Strafkamer van de Arrondissementsrechtbank te Arnhem tijdens zijn
requisitoir en/of repliek een of meerdere van de onderstaande teksten te
zeggen:
- "Bijna alle mensen uit de Roma gemeenschap zijn crimineel of maken zich
schuldig aan misdrijven"
en/of
- "waar over Marokkanen en voetbalsupporters wordt gesproken is het een
kleine groep die het verpest voor het geheel. En binnen de Roma gemeenschap
is dat precies andersom; het zijn de uitzonderingen die geen misdrijven
plegen"
en/of
- "In de gemeenschap van de Roma, de zigeuners, wordt criminaliteit normaal
gevonden. Een paar uitzonderingen onder hen zijn niet crimineel. Alle
anderen wel"
en/of
- "Als we spreken over zich misdragende voetbalsupporters of criminele
Marokkanen, dan hebben we het over uitzonderingen. Want de meeste
voetbalsupporters en Marokkanen zijn niet zo. Maar bij de Roma is dat
anders. De Romagemeenschap houdt zich bezig met criminaliteit, met
strafbare feiten. Inbraken plegen wordt bij hen heel gewoon gevonden. Ze
onttrekken zich aan onze cultuur en dat kunnen we niet hebben."
althans (telkens) woorden van die aard en/of strekking;
2. Voorvragen
(----)
Vrijspraak
Verdachte wordt verweten dat hij zich bij zijn requisitoir beledigend heeft uitgelaten over de Roma in Nederland. Het betreft de bewoordingen die in vier onderdelen (passages) in de dagvaarding zijn omschreven. Verdachte heeft toegegeven dat hij de woorden als vermeld in de eerste twee passages heeft gezegd. Hij ontkent echter het gebruik van de bewoordingen als vermeld in de derde en vierde passage. Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting concludeert de rechtbank evenwel dat verdachte de tekst van alle passages tijdens zijn requisitoir heeft uitgesproken – zij het niet (steeds) letterlijk, maar wel in bewoordingen van dezelfde strekking. De gewraakte bewoordingen zijn, zoals deze zijn gelicht uit hun context, beledigend van karakter voor de Roma-gemeenschap.
De vraag is, of de context waarbinnen de passages vielen het strafwaardig beledigend karakter aan de gewraakte uitlatingen ontneemt.
De rechtbank stelt voorop dat er achteraf geen volledig beeld kan worden verkregen van hetgeen ter zitting van 14 mei 2003 is voorgevallen. Het proces-verbaal van die zitting is immers uiterst summier en er is geen schriftelijke versie van het requisitoir.
Wel is voorhanden de verklaring van de kamervoorzitter. Het was haar opgevallen dat [verdachte] sprak over de gehele Roma-groep. Zij is ter zitting niet corrigerend opgetreden (zie het proces-verbaal van het verhoor van haar als getuige in het onderzoek van de rijksrecherche). Ook beschikt de rechtbank over de naar aanleiding van de zitting verschenen krantenartikelen, maar deze zijn niet uitvoerig.
[verdachte] heeft tot zijn verdediging aangevoerd, dat hij bij zijn requisitoir niet het oog had op alle Roma, maar alleen degenen die in het omvangrijke strafrechtelijk onderzoek (‘Calypso 1 en 2’) als verdachten naar voren waren gekomen. Hij wilde publiekelijk verantwoording afleggen over de aan dat onderzoek bestede tijd en middelen. Bovendien beoogde hij met zijn betoog generaal-preventieve doelen na te streven.
In dat verband heeft [verdachte] er op gewezen dat hij tijdens zijn requisitoir gebruik heeft gemaakt van informatie die hij ontleende aan het proces-verbaal van het politieonderzoek en aan rapporten van de Jeugdreclassering en van de Raad voor de Kinderbescherming.
Uit deze bronnen herhaalt de rechtbank de passages waarop [verdachte] doelt.
De “algemene beschrijving” van het onderzoek van de politie vermeldt onder meer:
Door personeel van de Regionale Recherche van de Regiopolitie Gelderland-Midden werd medio 2000-2001 onder de onderzoeksnaam Calypso I onderzoek verricht naar de criminele activiteiten van de zigeunerfamilie N.N. te [woonplaats]. Uit dit inmiddels afgeronde onderzoek bleek onder meer het volgende:
In [woonplaats] zijn meerdere zigeunerfamilies woonachtig, waaronder de familie N.N. en N.N.2, die veelvuldig bezig zijn met het plegen van strafbare feiten.
Door de kinderen van die verschillende families worden in binnen- en buitenland o.m. woninginbraken en diefstallen gepleegd.
De kinderen worden veelal op jonge leeftijd – vanaf ongeveer hun 13e jaar- volgens de zigeuner wetgeving tegen betaling uitgehuwelijkt. Daarbij wordt nadrukkelijk gekeken naar de prestaties (het aantal voltooide inbraken) van betrokken minderjarigen.
De minderjarige kinderen worden in voorkomende gevallen “extern” (bv. in Italië) opgeleid om daar het vak (plegen van inbraken) te leren.
Men anticipeert op de gebruiken en toegepaste wetgeving van de plaatsen en landen waar de woninginbraken worden gepleegd. Om die reden worden b.v. inbraken voorbereid en gepleegd in Antwerpen (België), omdat een minderjarige in België over het algemeen na schadeloosstelling van de aangever niet langer in hechtenis wordt gehouden.
Gebleken is dat minderjarige kinderen door hun ouders op inbrekerpad worden gestuurd, die de ontvreemde goederen (met name sieraden en contanten) bij hun ouders moeten inleveren.
Door N.N. en hun (oudere) kinderen werden in samenwerking met andere Roma zigeunerfamilies en/of incidentele personen –al dan niet van Roma – zigeunerafkomst- oplichtingen (ripdeals) voorbereid en gepleegd. Ook hier hadden de verdachte N.N. en N.N.2. een leidende- en sturende rol. Bij het oplichten (ripdeals) van hoofdzakelijk Duitse slachtoffers, maakten de verdachten gebruik van zogenaamde intermediairs van zowel Roma –als van niet Roma-afkomst.
Het rapport van de Jeugdreclassering bevat de volgende informatie:
Diefstal is binnen de gemeenschap een geaccepteerde vorm van genereren van inkomen. Daarom richt de Jeugdreclassering zich op het maken van onderscheid tussen westerse verwachtingen tegenover de maatschappij en die van de Roma’s.
Wellicht dat de kinderen van deze generatie een andere kans krijgen dan hun ouders. De ervaring heeft geleerd, dat er in korte tijd al veel bereikt is. Zo zijn de ouders van de huidige generatie nooit naar school geweest. De huidige generatie volgt al onderwijs tot en met de basisschool en een enkeling mag/wil al verder.
Meer en meer wordt binnen dit werkveld ervaren, dat mensen uit de gemeenschap het moeten hebben van mechanismen en codes, die men zo stringent volgt. Echter, een enkeling heeft de moed om deze informele afspraken links te laten liggen. Het dilemma voor bijna alle mensen is, wanneer zij ervoor kiezen niet mee te gaan in de gebruiken, dat men zich buiten de gemeenschap plaatst. Men zou zichzelf in een vacuüm plaatsen, omdat men op datzelfde moment geen Roma meer is, maar ook geen Nederlander. Dit moeizame emancipatieproces moet van buiten in beweging worden gehouden. Gezien het feit, dat een groot deel van de Roma’s in beeld komt bij de Jeugdreclassering is dit wellicht de instantie, die dit proces kan begeleiden en bespoedigen. Om dit proces op gang te houden is het noodzakelijk de dialoog aan te blijven gaan. Wanneer deze dialoog op basis van vrijwilligheid zou moeten is de slagingskans klein. Daarom is een verplicht jeugdreclasseringscontact doorgaans het middel om de jongeren te “dwingen” in gesprek te blijven.
De Raad voor de Kinderbescherming rapporteerde(onder meer):
Maatschappelijk gezien vormt het gedrag van N.N. (en andere gezinsleden) een groot probleem.
Uit talloze contacten die het gezin heeft gehad met de politie, Justitie, de leerplichtambtenaar en de Raad voor de Kinderbescherming, blijkt dat het gezin niet openstaat voor hulpverlening en dat inmenging van buiten niet geaccepteerd wordt. De wetten en tradities van de Roma’s dienen als leidraad voor hun functioneren binnen de Nederlandse / westerse samenleving.
Blijkens het artikel in het NRC Handelsblad van 15 mei 2003 baseerde [verdachte] zijn uitlatingen over de Roma-gemeenschap ook op de rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming en de Jeugdreclassering. Dat strookt met de verklaring van de [verdachte], dat hij ter zitting van die bronnen gebruik maakte en dat hij die rapporten ook heeft genoemd.
De rechtbank vindt het gezien het bovenstaande begrijpelijk en ook passend bij de rol van de openbare aanklager, dat bij requisitoir aandacht is geschonken aan het uit de rapporten en het politieonderzoek opdoemend uiterst zorgwekkend beeld van crimineel gedrag van bepaalde Roma-groepen. Verdachte heeft kennelijk in het vuur van zijn betoog de vereiste nuancering uit het oog verloren door in generaliserende bewoordingen over de Roma te spreken. Dat vindt de rechtbank uitermate ongelukkig en betreurenswaardig. Verdachte zelf heeft terstond nadat hij van de opschudding over zijn requisitoir had vernomen, zijn excuses aangeboden en zijn woorden gerelativeerd.
Het handelen van verdachte bevindt zich op de grens van hetgeen de rechtbank in het kader van generale preventie toelaatbaar acht. Daarbij heeft de rechtbank meegewogen dat verdachte heeft benadrukt dat zijn uitlatingen tot de rechtbank en de overige aanwezigen waren gericht. De dynamiek die zijn uitlatingen in de media heeft gekregen is niet door hem beoogd.
Alles overziende komt de rechtbank tot de slotsom dat de uitspraken van [verdachte] gezien in samenhang met hetgeen ter openbare terechtzitting aan de orde was, geen belediging als telastegelegd opleveren.
De gewraakte passages zijn binnen de hiervoor geschetste context en gelet op de afwezigheid van extra diffamerend woordgebruik evenmin onnodig grievend.
Op grond van vorenstaande acht de rechtbank het telastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Bij deze uitkomst dienen de vorderingen van de benadeelde partijen: De stichting Landelijke Roma Stichting “Roma Emancipatie” en de [benadeelde partij] te worden afgewezen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
Verklaart het telastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Wijst af de vordering van de benadeelde partijen: De stichting Landelijke Roma Stichting “Roma Emancipatie” en [benadeelde partij].
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A.M. van Oosten, voorzitter,
mrs. O.P.G. Vos en J.M. Schouwenaar, rechters,
in tegenwoordigheid van J.H. Zandbergen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 februari 2006.
Mr. J.M. Schouwenaar is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.