Parketnummer: 13/525175-05
Datum uitspraak: 22 februari 2006
van de rechtbank Amsterdam, zevende meervoudige kamer B, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984, ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [adres], thans gedetineerd in PI Noord Holland Noord, Huis van Bewaring Zwaag te Zwaag.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
8 februari 2006.
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding, waarvan een kopie als bijlage aan dit vonnis is gehecht. De in die dagvaarding vermelde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
3. Waardering van het bewijs
Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting bekend dat hij slachtoffer heeft geslagen, geschopt, gestoken, gewurgd en een handdoek in de mond gepropt, als gevolg waarvan het slachtoffer is overleden. Op grond van deze verklaring, het afwezig zijn van enige andere mogelijke oorzaak, gevoegd bij het resultaat van het sectieonderzoek, bestaat geen twijfel dat het overlijden van het slachtoffer is veroorzaakt als gevolg van voornoemde door verdachte gepleegde geweldshandelingen.
Anders dan de officier van justitie hebben verdachte en zijn raadsman naar voren gebracht dat daarbij geen sprake is geweest van voorbedachte rade.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Van voorbedachte rade dan wel kalm beraad en rustig overleg is sprake indien de verdachte tijd heeft gehad zich te beraden op het te nemen of genomen besluit, zodat de gelegenheid heeft bestaan dat hij over de betekenis en de gevolgen van de voorgenomen daad heeft kunnen nadenken en zich daarvan rekenschap heeft kunnen geven.
Omtrent hetgeen zich heeft afgespeeld in de (vroege) morgen van 14 juli 2005 heeft verdachte bij de politie negen, steeds op onderdelen wisselende verklaringen afgelegd. Ter terechtzitting heeft verdachte aangegeven dat hij uiteindelijk aan de politie de ware toedracht van de dood van het slachtoffer heeft verteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaring die verdachte ter terechtzitting omtrent de gebeurtenissen op 14 juli 2005 heeft afgelegd op onderdelen weer afwijkt van de verklaring zoals hij die heeft afgelegd bij de politie en die de ware toedracht zou zijn.
Desalniettemin acht de rechtbank aannemelijk geworden dat verdachte het slachtoffer in de vroege morgen van 14 juli 2005 heeft opgezocht met het doel om geld van haar te krijgen. Tegenover verdachtes verklaring dat hij het slachtoffer niet wilde dwingen tot afgifte van geld staan de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] en de verklaring van verdachte zelf, inhoudende dat zij gedrieën ongeveer 10 dagen daarvoor, gewapend op weg zijn gegaan om het slachtoffer in haar huis te overvallen, welke overval door (onvoorziene) omstandigheden niet is doorgegaan. Geen van die verklaringen bieden evenwel enig aanknopingspunt voor de stelling dat verdachte toen van plan was om het slachtoffer te doden.
De rechtbank heeft evenmin enig aanknopingspunt voor de stelling dat verdachte op 14 juli 2005 naar het slachtoffer toe is gegaan met het plan om haar (eventueel) te doden. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook van voorbedachte rade in dit stadium niet gebleken.
In aanmerking genomen verdachtes verklaringen en mede gezien hetgeen zich overigens in het dossier bevindt acht de rechtbank voorts de volgende gebeurtenissen aannemelijk geworden.
Verdachte heeft vanaf ongeveer 5.00 uur enige uren in de woning verbleven.
Verdachte is rond 9.00 uur die ochtend voor de televisie op de bank weggedommeld en heeft toen hij wakker werd, gemerkt dat zijn broek open was en het slachtoffer aan zijn geslachtsdeel zat. Omdat verdachte daar – naar zijn zeggen – niet van was gediend, heeft hij het slachtoffer volgens zijn eigen woorden “een gooi gegeven”, waardoor het slachtoffer tegen de computertafel is gevallen. Tijdens de daarop volgende vechtpartij die ontstond omdat het slachtoffer weer op verdachte af is gekomen heeft verdachte het slachtoffer geslagen en geschopt. Toen het slachtoffer – in verdachtes woorden – op hem af bleef komen, heeft verdachte een mes kunnen pakken en daarmee het slachtoffer enkele malen gestoken. Vervolgens heeft hij het mes laten vallen, het slachtoffer diverse malen met een kruk op het hoofd geslagen en, toen zij weer opstond, het mes opgepakt en haar wederom gestoken totdat zij in elkaar zakte.
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen aanleiding voor de conclusie dat er bij verdachte voorbedachte rade heeft bestaan voor het geweld dat hij jegens het slachtoffer heeft toegepast gedurende deze eerste confrontatie.
Omdat verdachte onder het bloed zat heeft hij ter plekke zijn kleding uitgedaan en is in de slaapkamer van het slachtoffer op zoek gegaan naar schone kleding. Verdachte heeft toen niet alleen kleding van het slachtoffer meegenomen naar de hal, maar ook de kluis die in slaapkamer stond. Verdachte heeft vervolgens in de hal vanuit de woonkamer gerochel gehoord en is de woonkamer ingelopen om - naar zijn zeggen - te kijken hoe het slachtoffer er aan toe was. Als het slachtoffer dan overeind komt pakt verdachte wederom het mes en steekt hij het slachtoffer enkele malen in de nek. Verdachte heeft toen gemerkt dat de kracht van het slachtoffer afnam. Nadat zij allebei op de grond waren gevallen heeft verdachte het slachtoffer gewurgd door een touw om haar nek aan te trekken omdat het – volgens verdachte – “afgelopen moest zijn”.
Gelet op het feit dat verdachte voorafgaand aan dit tweede moment weer op het slachtoffer is afgelopen in plaats van gebruik te maken van de gelegenheid om naar buiten gaan, het feit dat hij haar wederom is gaan steken op het moment dat zij overeind kwam, en het feit dat hij haar heeft gewurgd met het oogmerk haar uit te schakelen, komt de rechtbank tot de conclusie dat er bij verdachte ditmaal wel sprake is geweest van voorbedachte rade ten aanzien van het geweld dat mede de oorzaak is geweest van de dood van het slachtoffer. De rechtbank gaat er daarbij, gelet op het geweld dat verdachte inmiddels al jegens het slachtoffer had gebruikt, vanuit dat bij verdachte het voornemen bestond om indien nodig nog meer geweld jegens het slachtoffer te gebruiken.
De voorbedachte rade van verdachte om het slachtoffer te doden strekt zich uit tot de derde keer dat verdachte geweld heeft uitgeoefend jegens het slachtoffer. Verdachte is immers nadat hij het slachtoffer had gewurgd de woonkamer uitgelopen, maar wederom niet uit het huis van het slachtoffer weggegaan. Verdachte is nog een derde keer de woonkamer ingelopen, waarna hij het slachtoffer een handdoek in de mond heeft gedrukt om een einde te maken aan het geluid dat zij nog maakte. Ook deze handeling heeft bijgedragen aan het intreden van de dood van het slachtoffer.
3.2 De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 14 juli 2005 te Amsterdam opzettelijk en met voorbedachte rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg die [slachtoffer] meermalen met een mes in de hals en nek en rug en borst gestoken en de keel en hals van die [slachtoffer] met een touw, althans een voorwerp, dichtgehouden en dichtgedrukt en een handdoek in de mond van die [slachtoffer] gestopt, tengevolge waarvan die [slachtoffer] terstond of kort daarna is overleden;
op 14 juli 2005 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [adres slachtoffer] heeft weggenomen een geldbedrag en twee telefoons en een geldkluis en sieraden, toebehorende aan [slachtoffer].
Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straf
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten 1 (moord) en 2 (diefstal) zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren, met aftrek van voorarrest. In de visie van de officier van justitie was er ten aanzien van de moord reeds sprake van voorbedachte rade voorafgaand aan het eerste geweldsmoment.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft om redenen die vanwege verdachtes wisselende verklaringen daaromtrent onduidelijk zijn gebleven een Thaise transseksuele man in diens eigen huis vermoord. Door aanzienlijk bloedverlies als gevolg van meerdere steekwonden, en door verstikking, als gevolg van verwurging met een touw en een in de mond gepropte handdoek, is het leven van het slachtoffer tot een gruwelijk einde gekomen. Na afloop van deze grove en zinloze daad heeft verdachte nog de tegenwoordigheid van geest gehad om zijn sporen veilig te stellen en bovendien (onder meer) geld en sieraden mee te nemen. Met het geld heeft hij – onder meer – openstaande rekeningen betaald en de sieraden heeft hij verkocht of laten verkopen.
Moord is één van de ernstigste delicten uit het Wetboek van Strafrecht en wordt daarom bedreigd met levenslange gevangenisstraf. Verdachte heeft met dit misdrijf het slachtoffer zijn kostbaarste bezit, het leven, ontnomen. Verdachte heeft de nabestaanden van het slachtoffer, waaronder de zuster, onzegbaar en onherstelbaar veel leed berokkend.
Een dergelijk delict draagt bovendien een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter en brengt daarnaast bij de burgers gevoelens van angst en onveiligheid teweeg. De rechtbank is van oordeel dat op dit feit niet anders kan worden gereageerd dan met een langdurige gevangenisstraf.
Aan de jeugdige leeftijd van de verdachte en het feit dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest kent de rechtbank een matigende werking toe. Nu de rechtbank – anders dan de officier van justitie – de overtuiging heeft bekomen dat er bij verdachte niet in eerste instantie voorbedachte rade bestond met betrekking tot de dood van het slachtoffer, ziet de rechtbank aanleiding om een lagere gevangenisstraf op te leggen dan de officier van justitie heeft gevorderd.
Ten aanzien van de benadeelde partij
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat een deel van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij], van zo eenvoudige aard is dat die zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder feit 1 bewezen geachte rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 12.051,40 (twaalfduizend éénenvijftig euro en veertig eurocent), te weten de uitvaartkosten en de kosten van de eerste vliegreis van de benadeelde partij en haar echtgenoot (gemaakt ten behoeve van het verzorgen van de uitvaart). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Het overige deel van de vordering van de benadeelde partij is niet van zo eenvoudige aard dat die zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [benadeelde partij] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 57, 289 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
Moord;
ten aanzien van feit 2:
Diefstal.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij], wonende op het adres [adres benadeelde partij], toe tot een bedrag van € 12.051,40 (twaalfduizend éénenvijftig euro en veertig eurocent).
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij],, te betalen de som van € 12.051,40 (twaalfduizend éénenvijftig euro en veertig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 195 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,
mrs. B.E. Mildner en G. Voorhorst, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Bernsen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 februari 2006.