306384 / H 04.4084
(CCH)
4 januari 2006
RECHTBANK IN HET ARRONDISSEMENT AMSTERDAM
DERDE ENKELVOUDIGE CIVIELE KAMER
VONNIS
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BAKARO AMSTERDAM B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
o p p o s a n t e bij dagvaarding van 8 december 2004,
procureur mr. B. Meijer,
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE AMSTERDAM,
zetelende te Amsterdam,
g e o p p o s e e r d e ,
procureur mr. E.A. Minderhoud.
Partijen worden hierna Bakaro en de Gemeente ge-noemd.
De rechtbank is uitgegaan van de volgende processtukken en/of proceshandelingen:
- dagvaar-ding,
- akte uitlating, met bewijsstukken, aan de zijde van Bakaro,
- conclusie van antwoord in oppositie, met bewijsstukken,
- conclusie van repliek,
- conclusie van dupliek in oppositie,
- verzoek vonnis wijzen.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet (voldoende) betwist, als-mede op grond van de in zoverre niet bestreden in-houd van overgelegde bewijs-stuk-ken, staat het volgende vast.
a. Tijdens een inspectie op 24 januari 2002 heeft de Inspecteur van Bouw- en Woningtoezicht geconstateerd dat een pand aan de Veerstraat (hierna: het pand), waarvan Bakaro eigenaar is, niet voldeed aan de eisen van het Bouwbesluit en/of de Bouwverordening.
b. Een brief van 12 juni 2002 van de Gemeente aan Bakaro luidt, voor zover relevant: “Ter opheffing van de geconstateerde gebreken dienen de op de bijgaande lijst vermelde werkzaamheden te worden verricht. Ik stel u in de gelegenheid om binnen een termijn van 8 weken, na de dag van verzending van deze brief, met de uitvoering van deze werkzaamheden te beginnen. U dient het begin van de werkzaamheden binnen genoemde termijn aan de afdeling Handhaving Bouwen en Wonen schriftelijk te melden. Mocht u hieraan niet voldoen, dan volgt automatisch een aanschrijving van het Dagelijks Bestuur van het Stadsdeel Amsterdam Oud Zuid. (...) Binnen twee weken na de dag van verzending van deze brief kunt u uw schriftelijke zienswijze sturen aan stadsdeel Amsterdam Oud Zuid, afdeling Handhaving Bouwen en Wonen, ter attentie van bovenvermelde inspecteur, of kunt u aangeven dat u uw zienswijze mondeling naar voren wilt brengen.”
c. Op 23 juli 2003 is het pand op de Amsterdamse Huizenveiling geveild. De akte van levering vermeldt, voor zover relevant: “Na telefonisch ingewonnen informatie bij de afdeling Bouwen en Wonen van het Stadsdeel Oud Zuid van de gemeente Amsterdam is gebleken dat er geen andere (voor)aanschrijving(en) en/of mondelinge aanzeggingen als bedoeld in artikel 15 lid 2 sub a. van de AVA bekend is/zijn dan: (...) 2. een aanschrijving de dato zes november tweeduizend twee (..).”
d. Een brief van 3 december 2003 van de Gemeente aan Bakaro luidt, voor zover relevant: “Wegens het niet voldoen aan de opgelegde last van 8 november 2002 van het Dagelijks Bestuur van Stadsdeel Amsterdam Oud Zuid, verbeurt u hierbij de in de last vastgestelde dwangsom over de termijn van 9 juni 2003 tot 18 augustus 2003 (eerste tot en met tiende en laatste verbeuring) ten bedrage van € 120.000,=.”
e. Een brief van 1 oktober 2004 van de gemachtigde van Bakaro, de heer A, aan de Gemeente luidt, voor zover relevant: “8 november 2002, opeens was er haast, lag de aanschrijving onder dwangsom in de bus.”
f. De Gemeente heeft op 5 oktober 2004 een dwangbevel uitgevaardigd tegen Bakaro met bevel tot betaling van het bedrag van € 84.000,--, alsmede een bedrag ad € 12.600,-- aan gefixeerde invorderingskosten. Het dwangbevel is op 11 november 2004 aan Bakaro betekend.
g. Op 22 november 2004 heeft de Gemeente executoriaal beslag doen leggen op tien onroerende zaken van Bakaro.
2.1. Bakaro is in verzet gekomen van het dwangbevel van 5 oktober 2004 en vordert bij vonnis haar te verklaren tot goed opposante tegen voornoemd dwangbevel en dit buiten effect te stellen, met veroordeling van de Gemeente in de kosten van het geding.
2.2. Bakaro stelt daartoe dat zij het door de Gemeente op 8 november 2002 uitgevaardigde besluit (hierna: het besluit) niet heeft ontvangen. Pas na ontvangst van de brief van 3 december 2003, vergezeld van een factuur ad € 120.000,-- is Bakaro te weten gekomen dat haar een last onder dwangsom was opgelegd. Volgens Bakaro had de Gemeente er niet op mogen vertrouwen dat het per gewone post verzonden besluit haar zou hebben bereikt. Bakaro stelt dat, nu sprake is van een gericht besluit met voor haar verstrekkende gevolgen, de Gemeente het besluit op een andere geschikte wijze aan haar bekend had moeten maken, bijvoorbeeld door betekening door een deurwaarder. Nu de Gemeente dit heeft nagelaten, heeft zij niet het recht om de last met dwangsommen te versterken, althans tot invordering van de dwangsommen over te gaan. Tevens stelt Bakaro dat de door de Gemeente gevorderde invorderingskosten strijd opleveren met het besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders en op grond daarvan niet in rekening gebracht mogen worden. Voorts geldt dat de stelling van de Gemeente dat de invorderingskosten op grond van artikel 6:96 BW verschuldigd zijn onjuist is, daar dit artikel slechts recht geeft op vergoeding van vermogensschade bestaande uit daadwerkelijk gemaakte redelijke kosten ter verkrijging van een voldoening buiten rechte. Daarvan is in dit geval geen sprake, aldus Bakaro.
3.1. De Gemeente bestrijdt de vordering en voert aan dat de argumenten van Bakaro ten aanzien van het besluit in een bestuursrechtelijke procedure hadden moeten worden gevoerd. Deze argumenten kunnen niet alsnog in deze verzetprocedure aan de orde komen. Reeds op grond hiervan dient het verzet afgewezen te worden, aldus de Gemeente.
3.2. Voorts betoogt de Gemeente dat de bekendmaking van het besluit op de correcte, door artikel 3:42 Awb (bedoeld zal zijn: 3:41 Awb) voorgeschreven wijze heeft plaatsgevonden, namelijk door toezending aan Bakaro. Daarmee is het besluit in werking getreden. Volgens de Gemeente is het niet aannemelijk dat Bakaro het besluit niet heeft ontvangen: het besluit is haar toegestuurd per gewone en aangetekende post op het adres waar Bakaro volgens opgave uit het Handelsregister is gevestigd. De Gemeente betoogt dat het volgens vaste jurisprudentie aan Bakaro is om aannemelijk te maken dat het op de juiste wijze bekendgemaakte besluit niet door haar is ontvangen, hetgeen Bakaro heeft nagelaten. De Gemeente wijst erop dat de stelling van Bakaro dat zij pas na ontvangst van de brief van 3 december 2003 op de hoogte zou zijn geraakt van het besluit onjuist is. Toen het pand op 23 juli 2003 werd verkocht was Bakaro op de hoogte van het besluit, aangezien in de akte tot levering van het pand melding is gemaakt van de aanschrijving. Nu Bakaro niet heeft voldaan aan de aanschrijving, hetgeen niet door Bakaro wordt betwist, is de Gemeente op goede gronden overgegaan tot invordering van de verbeurde dwangsom ad € 84.000,--.
3.3. Met betrekking tot de invorderingskosten betoogt de Gemeente dat deze voor vergoeding in aanmerking komen op grond van artikel 5:33 jo 5:26 Awb. Voorts merkt de Gemeente op dat zij thans niet meer 15% van de hoofdsom vordert, zoals vermeld in het dwangbevel, maar dat de invorderingskosten moeten worden berekend aan de hand van het Rapport Voorwerk II, hetgeen neerkomt op een bedrag ad € 1.788,--.
4.1. Deze verzetprocedure heeft betrekking op de invorderingsfase van het besluit van de Gemeente van 8 november 2002. Voor een inhoudelijke beoordeling van dit besluit is in deze procedure geen plaats. Uitsluitend is aan de orde of de gemeente het besluit op de juiste wijze bekend heeft gemaakt en of Bakaro daarvan op de hoogte is geraakt.
4.2. Anders dan de Gemeente is de rechtbank van oordeel dat, nu Bakaro betwist het besluit van 8 november 2002 te hebben ontvangen, uit artikel 3:37 lid 3 BW (zie ook HR 4 juni 2004, NJ 2004, 411) voortvloeit dat de Gemeente dient te bewijzen dat het besluit Bakaro heeft bereikt, althans dat het niet of niet tijdig bereiken het gevolg is van een omstandigheid die voor risico van Bakaro komt. Uit artikel 3:41 Awb (zie ook CRvB 24 mei 2005, JB 2005, 236) vloeit voort, dat, indien wordt betwist dat een besluit is ontvangen, het bestuursorgaan aannemelijk dient te maken dat het besluit op de aangegeven datum is verzonden. Het verweer van de Gemeente dat bekendmaking van het besluit heeft plaatsgevonden door toezending en dat de betwisting van de ontvangst door Bakaro niet van belang is, gaat dan ook niet op. Echter gelet op de omstandigheden dat: 1) niet betwist is dat de Gemeente de brief van 12 juni 2002 aangetekend heeft verstuurd, 2) uit de brief van 1 oktober 2004 van de gemachtigde van Bakaro kan worden afgeleid dat Bakaro de last in november 2002 heeft ontvangen, 3) bij de overdracht van het pand in juni 2003 de aanschrijving in de akte van levering is vermeld en 4) het besluit is gestuurd naar hetzelfde adres waar alle andere correspondentie van de Gemeente aan Bakaro heen werd gestuurd, die zij wel heeft ontvangen en zij enkel de ontvangst van het besluit betwist, is de rechtbank van oordeel dat de Gemeente voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het besluit van 8 november 2002 Bakaro wel heeft bereikt. Bakaro zal worden toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen deze voorshands bewezen geachte stelling van de Gemeente.
4.3. Indien Bakaro daarin mocht slagen, geldt dat de dwangsommen ten onrechte zijn verbeurd, daar Bakaro niet op de hoogte was van het door de Gemeente genomen besluit. In dat geval zal het verzet van Bakaro gegrond worden verklaard.
4.4. Indien Bakaro niet slaagt in het tegenbewijs, wordt aangenomen dat het besluit Bakaro heeft bereikt en dat Bakaro op de hoogte is geweest van het besluit met de daarin opgenomen waarschuwing dat een dwangsom zou worden verbeurd indien de last niet binnen de gestelde termijn zou zijn uitgevoerd. Bakara is er dan ook van op de hoogte geweest dat zij binnen zes weken een bezwaarschrift tegen het besluit had kunnen indienen, waarna de bestuursrechtelijke procedure had kunnen worden gevolgd. In dat geval zal het verzet van Bakaro ongegrond worden verklaard.
- laat Bakaro toe tot het in rechtsoverweging 4.2 omschreven tegenbewijs;
- bepaalt dat getuigen kunnen worden gehoord door het lid van deze rechtbank mr. N.C.H. Blankevoort;
- verwijst de zaak naar de rol van de tweede enkelvoudige kamer van 1 februari 2006 opdat Bakaro alsdan kan doen mededelen of zij van de gelegenheid tot tegenbewijslevering door het doen horen van getuigen en zo ja, hoeveel, gebruik wenst te maken, en met een opgave van de verhinderdata van alle betrokkenen in de eerstvolgende maanden, waarna een dag voor getuigenverhoor zal worden bepaald dan wel wordt voortgeprocedeerd;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Gewezen door mr. N.C.H. Blankevoort, lid van genoemde kamer, en uitge-sproken ter openbare terecht-zitting van 4 januari 2006 in tegen-woordig-heid van de griffier.