ECLI:NL:RBAMS:2006:AV1187
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- A.J.R.M. Vermolen
- M.E. Leijten
- J.L. Hillenius
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in vordering tot overlevering
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 januari 2006 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon, ingediend door de officier van justitie. De rechtbank overweegt dat de opgeëiste persoon herhaaldelijk niet ter terechtzitting is verschenen en dat hij slechts over een postadres beschikt, terwijl hij onbekend is op het door hem opgegeven verblijfadres. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de opgeëiste persoon Nederland heeft verlaten. De rechtbank wijst erop dat de opgeëiste persoon nog niet lang in Nederland verblijft, een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd heeft en afhankelijk lijkt te zijn van een Nederlandse vrouw en kind, van wie het adres niet bekend is. Gezien deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat niet te verwachten valt dat de opgeëiste persoon naar Nederland zal terugkeren.
De rechtbank verwijst naar een arrest van de Hoge Raad, waarin is bepaald dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering tot behandeling van een uitleveringsverzoek, wanneer blijkt dat de opgeëiste persoon zich niet meer in Nederland bevindt en ook niet te verwachten valt dat hij zal terugkeren. De rechtbank concludeert dat de officier van justitie niet ontvankelijk is in haar vordering, omdat de opgeëiste persoon onvindbaar is en er geen feitelijke mogelijkheid tot overlevering bestaat. De beslissing van de rechtbank is genomen na meerdere behandelingen van de vordering, waarbij de opgeëiste persoon telkens niet is verschenen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie afgewezen, met de overweging dat er geen rechtsmiddel openstaat tegen deze uitspraak.