ECLI:NL:RBAMS:2006:7463

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 juli 2006
Publicatiedatum
20 oktober 2021
Zaaknummer
13-447641-05
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Roekeloos rijgedrag met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 21 juli 2006, stond de verdachte terecht voor roekeloos rijgedrag dat resulteerde in een ernstig verkeersongeval. De rechtbank heeft de zaken, aangeduid als zaak A en zaak B, gevoegd behandeld. In zaak A werd de verdachte beschuldigd van het veroorzaken van een verkeersongeval op 30 juli 2005, waarbij een fietser zwaar lichamelijk letsel opliep. De verdachte, die onder invloed van alcohol verkeerde, reed met een snelheid tussen de 80 en 100 kilometer per uur op een weg waar de maximumsnelheid 50 kilometer per uur was. Hij negeerde de fietser op de fietsstrook en botste tegen deze persoon, wat leidde tot ernstig letsel. In zaak B werd de verdachte beschuldigd van rijden onder invloed, waarbij zijn adem een alcoholgehalte vertoonde van 400 microgram per liter lucht.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte in zaak A roekeloos had gehandeld en dat hij zich niet had gehouden aan de verkeersregels, wat resulteerde in de zware verwondingen van het slachtoffer. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de primair en subsidiair tenlastegelegde feiten in zaak A, maar achtte de meer subsidiaire tenlastelegging bewezen. In zaak B werd de verdachte schuldig bevonden aan het rijden onder invloed.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de gevolgen voor het slachtoffer. De verdachte werd ook veroordeeld tot de verbeurdverklaring van zijn voertuig, dat was gebruikt bij het delict. De uitspraak benadrukt de noodzaak van verkeersveiligheid en de gevolgen van roekeloos rijgedrag.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummers: 13/447641-05 (A) + 13/413145-05 (B)
Datum uitspraak: 21 juli 2006
op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1983,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en verblijvende op het adres [adres] .
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna genoemd respectievelijk zaak A en zaak B.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 juli 2006.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaardingen, waarvan kopieën als bijlagen 1 en 2 aan dit vonnis zijn gehecht. Hetgeen in die dagvaardingen is tenlastegelegd, geldt als hier ingevoegd.

2.Voorvragen

3.Waardering van het bewijs

3.1.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen in zaak A primair en subsidiair is tenlastegelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
3.2.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in zaak A meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan met dien verstande dat hij te Amsterdam op 30 juli 2005 omstreeks 04.06 uur, als bestuurder van een personenauto, daarmede rijdende op de weg, de De Clercqstraat, komende uit de richting van de Rozengracht en de Bilderdijkstraat en gaande in de richting van de Admiraal de Ruijterweg en de Witte de Withstraat, zich zodanig, te weten roekeloos heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor [persoon] zwaar lichamelijk letsel, te weten onder meer ernstig beenletsel, werd toegebracht; hij, verdachte, heeft zich daar en toen, als bestuurder van die personenauto, als volgt gedragen: verdachte heeft gereden, terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerde over die De Clercqstraat - welke weg was gelegen binnen de bebouwde kom der gemeente Amsterdam en op welke weg een maximumsnelheid van 50 kilometer per uur was toegestaan - met een snelheid gelegen tussen 80 en 100 kilometer per uur; verdachte heeft vervolgens, rijdende met vorenomschreven snelheid, ter hoogte van de kruising van de De Clercqstraat met de Elisabeth Wolffstraat, niet afgeremd en niet uitgeweken voor een vóór hem, in dezelfde richting op de van de rijbaan deeluitmakende en middels een onderbroken streep gemarkeerde fietsstrook rijdende fietser, zijnde genoemde [persoon] ; verdachte is met nagenoeg onverminderde snelheid tegen die [persoon] en de fiets van die [persoon] aangereden; hierdoor werd meergenoemde [persoon] vorenomschreven zwaar lichamelijk letsel toegebracht; verdachte verkeerde onder zodanige invloed van alcohol, waarvan hij redelijkerwijze moest weten dat het gebruik daarvan de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht.
3.3.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in zaak B tenlastegelegde heeft begaan met dien verstande dat hij op 10 mei 2005 te Amsterdam als bestuurder van een voertuig, personenauto, dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 400 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

4.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Nadere bewijsoverweging
Verdachte is in de nacht van 30 juli 2005, na uit te zijn geweest waarbij hij naar eigen zeggen vier dubbele whisky’s heeft genuttigd, in zijn auto gestapt en naar huis gereden. Hij moet dus worden geacht niet in staat te zijn geweest zijn auto behoorlijk te hebben kunnen besturen. Dit alles heeft verdachte er niet van weerhouden met een zeer onverantwoorde, hoge snelheid door de bebouwde kom van Amsterdam te gaan rijden. Vlak voor het ongeval heeft verdachte tussen de 80 en 100 kilometer per uur gereden daar waar de maximumsnelheid 50 kilometer per uur was. De De Clercqstraat is op en nabij de plaats van het ongeval relatief smal, links bevond zich een tramhalte en rechts was een fietsstrook op de weg aangebracht. Bovendien gaat de weg daar met een lichte bocht naar links. Het overzicht is daardoor beperkt. Vorenomschreven weginrichting noopt tot het behoedzaam en voorzichtig benaderen van dat punt. Verdachte is echter onverminderd hard blijven rijden hoewel hij bekend was met de situatie ter plaatse. Op de fietsstrook heeft hij het slachtoffer [persoon] aangereden die daardoor zeer zwaar gewond is geraakt. Gelet op de excessief hoge snelheid die, mede gelet op de weginrichting ter plaatse, veel te hoog was voor een veilig verkeer ter plaatse en de grote hoeveelheid alcohol die verdachte had genuttigd, is de rechtbank van oordeel dat verdachte roekeloos en onder vorengenoemde strafverzwarende omstandigheden heeft gereden.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem in zaak A bewezengeachte als meer subsidiair tenlastegelegde feit en in zaak B bewezengeachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van voorarrest, 3 jaar ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen en, in verband met het bewezenverklaarde in zaak B, een geldboete van € 360,00 bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 7 dagen
7.2.
Strafmaatverweer
7.2.1.
De raadsvrouw heeft aangevoerd om bij het opleggen van een straf op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering rekening te houden met de onrechtmatige aanhouding en de door de rechter-commissaris onrechtmatig geoordeelde inverzekeringstelling. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. De onrechtmatige aanhouding en inverzekeringstelling leveren vormverzuimen op. Deze vormverzuimen kunnen niet meer worden hersteld. De gevolgen daarvan blijken niet uit de wet waardoor strafvermindering de enige adequate compensatie is. Op het moment van de aanhouding was er geen redelijk vermoeden van schuld. De belangen van verdachte zijn door de onrechtmatige aanhouding geschaad, aldus de raadsvrouw.
7.2.2.
De rechtbank overweegt omtrent de mate van verdenking ten tijde van de aanhouding als volgt. De aanhouding van verdachte is als volgt tot stand gekomen. Op 30 juli 2005 om 12:07 uur krijgt de hoofdagent van politie, [hoofdagent] , een telefonische tip van iemand die zegt dat hij de BMW die vermoedelijk betrokken is geweest bij een aanrijding in de De Clerqstraat heeft zien staan in de omgeving van de Vespuccistraat. Desgevraagd deelt de tipgever mee dat hij van de aanrijding op de hoogte is omdat hij het op teletekst heeft zien staan. Hij vertelt verder dat hij de auto in een zijstraatje van de Vespuccistraat heeft zien staan en dat het zou gaan om een BMW met het kenteken [kenteken] . Het is de hoofdagent bekend dat eerder die dag, tussen 04:00 uur en 04:55 uur in de De Clerqstraat een aanrijding met zwaar lichamelijk letsel heeft plaatsgevonden waarbij de betrokken auto was doorgereden. Het zou om een BMW uit de drie serie gaan. De hoofdagent en haar collega begeven zich onmiddellijk naar de opgegeven locatie waar zij omstreeks 12:17 uur arriveren. In de [straat] zien zij een autoambulance staan met daarop een BMW voorzien van het kenteken [kenteken] . Bij de autoambulance staan twee mannen. Desgevraagd delen zij mee dat de eigenaar van de auto zijn autopapieren aan het ophalen is en binnen enkele minuten terug zou zijn. De auto is zwaar beschadigd en de ter plaatse gekomen ongevallendienst deelt mee - na de auto te hebben onderzocht - dat de auto bij de eerdergenoemde aanrijding betrokken is geweest. Uit onderzoek naar het kenteken, komt vast te staan dat de BMW op naam staat van [verdachte] , [adres] . Een van de twee mannen van de autoambulance geeft een beschrijving van de eigenaar van de BMW. De politieagenten gaan vervolgens naar het adres van degene op wiens naam de BWM staat. Na aanvankelijk tevergeefs binnen te zijn geweest, treffen ze de tweede keer verdachte op het adres van de tenaamgestelde van de BMW aan. Deze persoon voldoet aan de beschrijving van de eigenaar van de auto. Hij deelt desgevraagd mee dat hij [verdachte] is. Vervolgens wordt hij, met toestemming van de officier van justitie, op grond van artikel 7 van de Wegenverkeerswet 1994 (verlaten plaats na ongeval) aangehouden.
7.2.3.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de hiervoor beschreven omstandigheden; het aantreffen van de zwaar beschadigde BMW op een autoambulance bij verdachte om de hoek, welke BMW na onderzoek betrokken blijkt te zijn geweest bij een ongeval met zwaar lichamelijk letsel als gevolg eerder die nacht, en welke BMW kennelijk met toestemming van verdachte wordt weggesleept, terwijl de BMW eigendom is van verdachte, de politie het redelijk vermoeden kon hebben dat verdachte, zich had schuldig gemaakt aan het verlaten van de plaats van het ongeval eerder die nacht. De rechtbank verwerpt het verweer dat de aanhouding onrechtmatig is geweest.
7.2.4.
De rechtbank overweegt omtrent de gevolgen van de onrechtmatige inverzekeringstelling als volgt. De rechter-commissaris heeft geoordeeld dat de inverzekeringstelling onrechtmatig is geschied omdat uit het dossier is gebleken dat deze in eerste instantie is verleend op verdenking van artikel 7 van de Wegenverkeerswet voor welk feit geen voorlopige hechtenis is toegelaten. Niet is gebleken van een doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte door het optreden van politie en justitie in het vooronderzoek te kort doen aan het recht van verdachte op een behoorlijke behandeling van diens zaak. Naar het oordeel van de rechtbank is de verdachte ook overigens niet zodanig in zijn belangen geschaad door de onrechtmatige inverzekeringstelling dat er naast de vaststelling van de onrechtmatigheid en de (tijdelijke) invrijheidstelling consequenties, zoals strafvermindering, aan zouden moeten worden verbonden. Daarbij merkt de rechtbank op dat de dagen die verdachte in verzekering heeft doorgebracht, zullen worden afgetrokken van de op te leggen straf.
7.3.
Gevangenisstraf
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft op 10 mei 2005 een auto bestuurd nadat hij een grote hoeveelheid alcoholhoudende drank had genuttigd. Het is algemeen bekend dat alcohol van grote negatieve invloed is op het besturen van een auto. Het reactievermogen van de bestuurder die onder invloed is, neemt af, hij ziet minder, zijn concentratievermogen neemt af en hij overschat zijn eigen kunnen. Bestuurders van auto’s die onder invloed van alcohol verkeren, brengen zo de verkeersveiligheid en de gezondheid van hun medeweggebruikers in gevaar. Op 30 juli 2005, tweeënhalve maand nadat verdachte was aangehouden voor rijden onder invloed, en dus een gewaarschuwd mens was, is hij wederom gaan autorijden met te veel drank op. Hij heeft toen de maximumsnelheid in ernstige mate overschreden, en dat op een plaats waar behoedzaamheid en voorzichtigheid geboden waren. Door zijn roekeloze rijden heeft hij een dramatisch ongeval veroorzaakt. Het is geenszins aan verdachte te danken dat het slachtoffer dit ongeval heeft overleefd. Integendeel, verdachte heeft direct na het ongeluk alleen aan zichzelf gedacht en is doorgereden zonder zich verder om het slachtoffer te bekommeren. Daarna is hij alleen maar bezig geweest om onder zijn verantwoordelijkheid uit te komen. Hij heeft een sleepbedrijf ingeschakeld om zijn auto naar de sloop te brengen teneinde bewijsmateriaal te vernietigen. Verder heeft hij getuigen beïnvloed en zelf onjuiste verklaringen afgelegd, en aldus aantoonbaar de waarheid bemanteld.
Het leven van het slachtoffer heeft in de nacht van 30 juli 2005 een grote wending gekregen. De chirurg die het slachtoffer heeft behandeld spreekt van zeer ernstig trauma waarbij het slachtoffer multiple letsels heeft opgelopen. Zeer waarschijnlijk is sprake van blijvende schade/invaliditeit. Het linkerbeen van het slachtoffer is als gevolg van het ongeval 5 centimeter ingekort. Als gevolg daarvan heeft het slachtoffer diverse bewegingsbeperkingen, aldus zijn slachtofferverklaring.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van de feiten en de mate van verwijtbaar gedrag van verdachte, in het bijzonder met betrekking tot het in zaak A bewezenverklaarde, niet kan worden volstaan met een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, zoals door de officier van justitie gevorderd is. Een dergelijke strafmodaliteit brengt de ernst van de feiten onvoldoende tot uitdrukking. Mede gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er geen plaats is voor het door de raadsvrouw bepleite elektronisch toezicht. Het verzoek om aanhouding teneinde de mogelijkheden te onderzoeken van het elektronisch toezicht wordt daarom afgewezen. De rechtbank zal verdachte een gevangenisstraf van na te noemen duur opleggen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het verdachte betreffende reclasseringsrapport van 1 september 2005, opgemaakt door D. de Ruijter, reclasseringswerker. Zij zal, gelet op de inhoud van het reclasseringsrapport, gelasten dat een gedeelte van de op te leggen gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden en daaraan naast de algemene voorwaarden dat verdachte geen strafbaar feit mag plegen, als bijzondere voorwaarde verbinden dat verdachte zich moet gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering.
7.4.
Ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen
Verdachte reed met een auto die volgens de politie (zeer waarschijnlijk) rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud verkeerde; de rechterachterband van de auto was glad, tijdens het bedienen van de bedrijfsrem werkten de beide remlichten niet, het rechter achterlicht brandde niet en de auto had verboden blauwe verlichting in de ruitensproeiers. Verdachte heeft door zijn gedrag als hiervoor onder 7.3. omschreven, in combinatie met de geconstateerde rijtechnische gebreken, te kennen gegeven absoluut niet de verantwoordelijkheid aan te kunnen die gevraagd wordt van een automobilist. De rechtbank zal - ter beveiliging van het verkeer en de medeweggebruikers van verdachte - diens bevoegdheid motorrijtuigen te besturen ontzeggen voor aanzienlijke duur.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het voor verdachte moeilijk is een baan te vinden omdat bij veel banen het hebben van een rijbewijs vereist is.
De rechtbank is van oordeel dat het belang van de verkeersveiligheid in dit geval eist dat een ontzegging van aanzienlijke duur wordt opgelegd. Dit belang weegt zwaarder dan het belang van verdachte bij behoud van zijn rijbewijs.
7.5.
Verbeurdverklaring
Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten: een zwarte BMW 316i U9 1993 met kenteken [kenteken] bouwjaar 1993 (inclusief de apart inbeslaggenomen onderdelen: een deel van een zilveren grill van de voorzijde, twee delen van een zwarte bumper, de voorruit), dat aan verdachte toebehoort, dient te worden verbeurd verklaard en is daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van dat voorwerp het in zaak A bewezen geachte is begaan.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 8, 176, en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

9.Beslissing

Verklaart het in zaak A primair en subsidiair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A als meer subsidiair en in zaak B tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het in zaak A bewezenverklaarde:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht en degene die schuldig is, verkeerde in de toestand, bedoeld in 8 eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994 en het feit mede is veroorzaakt doordat hij een krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden.
Ten aanzien van het in zaak B bewezenverklaarde:
Overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 3 (drie) maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Tevens kan de tenuitvoerlegging worden gelast indien veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarde niet naleeft.
Stelt als
bijzondere voorwaarde: dat veroordeelde zich stelt en dat hij gedurende de proeftijd blijft onder toezicht en leiding van Jellinek, afdeling reclassering en zich gedurende die proeftijd gedraagt naar de door of namens die instelling te geven aanwijzingen, zolang deze instelling dat noodzakelijk oordeelt.
Ten aanzien van het in zaak A bewezen verklaarde: Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 3 jaren.
Bepaalt dat ingevolge artikel 179 van de Wegenverkeerswet 1994 de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, wordt verminderd met de tijd gedurende welke het rijbewijs vóór het tijdstip waarop de straf ingaat, ingevorderd en ingehouden is geweest.
Verklaart verbeurd:
  • Een zwarte personenauto BMW 316 i U9 1993 [kenteken]
  • Een deel van een zilveren grill van de voorzijde van de BMW
  • Twee delen van een zwarte bumper van de BMW
  • Een voorruit van de BMW
Gelast de teruggave aan verdachte van:
  • 2 blauwe schoenen (Nike first touch);
  • 1 wit T-shirt met rode bies X (America today);
  • 1 blauwe broek (Blue rigde jeans).
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
  • een okergele damesfiets van het merk Kronan;
  • de gele lak- en verfresten van de fiets;
  • alle zwarte lakresten van de BMW;
- Het aangetroffen glas instrumentenpaneel van BMW.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.W. van der Veen, voorzitter,
mrs. M.E.B. Terwee en O.P.G. Vos, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 juli 2006.