ECLI:NL:RBAMS:2006:7462

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 mei 2006
Publicatiedatum
11 september 2017
Zaaknummer
13/527113-05
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld leidend tot overlijden van slachtoffer

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 30 mei 2006 uitspraak gedaan in een zaak waarbij de verdachte een oudere man in zijn woning heeft beroofd van een geldbedrag. Tijdens deze beroving heeft de verdachte de man met een vaas op het hoofd geslagen, wat uiteindelijk leidde tot het overlijden van het slachtoffer op 17 juni 2005. De rechtbank heeft de verdediging van de verdachte, die zich beriep op noodweer, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de door de verdediging geschetste noodweersituatie niet aannemelijk was. De rechtbank heeft vastgesteld dat het opzet van de verdachte gericht was op diefstal en niet op de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair telastegelegde, maar het subsidiair telastegelegde, diefstal met geweld, is wettig en overtuigend bewezen verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren. De rechtbank heeft ook een in beslag genomen vaas verbeurd verklaard, die gebruikt was bij de beroving. De rechtbank heeft de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, de ernst van de daad en de impact op de nabestaanden meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13/527113-05
Datum uitspraak: 30 mei 2006
op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, vijfde meervoudige kamer B, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Sovjetunie) op [geboortedag] 1966,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [= GBA] , gedetineerd in het Huis van Bewaring [detentieadres] .
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 mei 2006.

1.Telastelegging

Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding zoals deze ter terechtzitting is gewijzigd. Van de dagvaarding en de vordering wijziging telastelegging zijn kopieën als bijlagen 1 en 2 aan dit vonnis gehecht. De gewijzigde telastelegging geldt als hier ingevoegd.

2.Voorvragen

3.Waardering van het bewijs

De rechtbank acht – anders dan de officier van justitie - niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen primair is telastegelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
In het dossier bevinden zich geen aanwijzingen dat het opzet van verdachte gericht was op de dood van het slachtoffer, dan wel dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit het gevolg zou zijn van zijn handelen en dat hij die aanmerkelijke kans aanvaard heeft. Verdachtes opzet was gericht op de diefstal, hetgeen de rechtbank niet alleen afleidt uit verdachtes eigen verklaring, maar ook uit de verklaring van [getuige] , welke de rechtbank betrouwbaar acht, omdat haar verklaring door omstandigheden en andere verklaringen gesteund wordt. [getuige] heeft verklaard dat verdachte aan haar zijn voornemen kenbaar heeft gemaakt om het slachtoffer te beroven en hem daartoe te willen vastbinden. Vast staat dat verdachte op enig moment de vaas op het hoofd van het slachtoffer heeft stukgeslagen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte op die manier de diefstal willen voorbereiden. Verdachte heeft immers bij een verhoor door de rechter-commissaris op 18 augustus 2005 verklaard dat hij, nadat hij de professor met een vaas op het hoofd had geslagen, de kamer uit is gegaan en toen het geld uit de kast in de slaapkamer heeft gehaald. Gelet op algemene ervaringen, welke mede bepalend zijn voor het bewijs van voorwaardelijk opzet, heeft verdachte daarmee de eventuele dood van het slachtoffer niet hoeven voorzien.
3.2.
Ter terechtzitting heeft de raadsman van verdachte aangevoerd dat niet bewezen is dat het geld aan het slachtoffer toebehoorde. Volgens verdachte was het geld van hem en had het slachtoffer dit slechts voor hem in bewaring. Verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken voor het subsidiair telastegelegde.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende.
Behalve het van [persoon 1] geleende bedrag van dertigduizend euro is op geen enkele manier aannemelijk geworden dat verdachte over een groot geldbedrag kon beschikken. De rechtbank merkt op dat ook ten aanzien van die geleende dertigduizend euro niet vast staat dat het slachtoffer deze in bewaring had. Anderzijds bevinden zich in het dossier verscheidene verklaringen over de hoeveelheid geld waarover het slachtoffer kon beschikken. [getuige] heeft verklaard dat zij betaald werd voor huishoudelijke diensten. Haar echtgenoot heeft een aanzienlijk geldbedrag van het slachtoffer geleend. Zoals blijkt uit de verklaring van [getuige 2] , afgelegd op 11 mei 2005, bladzijde 1155 tot en met 1160, beschikte het slachtoffer over een dubbele uitkering. Voorts heeft de medewerker van het [postkantoor] , verklaard dat het erop leek dat het slachtoffer telkens zijn rekening leeg haalde. Door deze, alsmede andere verklaringen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat het geld, in elk geval een deel daarvan, ongeacht de herkomst toebehoorde aan het slachtoffer, in elk geval aan een ander of anderen dan verdachte.
3.3.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het subsidiair telastegelegde:
op 23 april 2005 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan van geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, met een vaas met kracht op het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen, hetgeen heeft geleid tot het overlijden van die [slachtoffer] op 17 juni 2005.
Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

4.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

5.De strafbaarheid van het feit

Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer. Het slachtoffer wilde orale sex met hem en toen verdachte geen erectie kon krijgen heeft het slachtoffer verdachte op enig moment hard in zijn testikels geknepen en is blijven knijpen, hetgeen hij als zeer pijnlijk ervoer. Zodoende was sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waartegen verdachte zich noodzakelijkerwijs moest verdedigen.
De rechtbank verwerpt dit verweer nu niet aannemelijk is geworden dat sprake was van de situatie, zoals door de raadsman geschetst en ziet zich in dit oordeel gesteund door het volgende.
[getuige 2] verklaart in zijn verhoor als getuige bij de rechter-commissaris, d.d. 24 januari 2006 dat het slachtoffer expliciet voor vrouwen en antihomo was en voorts dat het slachtoffer homofilie zelfs haatte omdat hij het onnatuurlijk vond.
[getuige] verklaart in haar verhoor als verdachte, tevens getuige, bij de rechter-commissaris, d.d. 18 oktober 2005 dat het slachtoffer in het begin wel seksuele toenadering tot haar zocht, maar dat dat niet meer is gebeurd toen zij had gezegd dat niet te willen. Kennelijk accepteerde het slachtoffer een duidelijk “nee” als dit sexualiteit betrof.
De penitentiair geneeskundige van [detentieadres] , [persoon 2] , verklaart in zijn schrijven aan de rechter-commissaris, d.d. 3 maart 2006 dat van een afwijking, kwetsuur, aan de testikels van verdachte niet is gebleken.
[persoon 3] verklaart op 18 augustus 2005 bij een nader verhoor als verdachte bij de rechter-commissaris, dat zij ongeveer een week na 23 april 2005 nog sex met verdachte heeft gehad en daarbij niet heeft gemerkt of verdachte misschien pijn had.
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is ook overigens niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Ter terechtzitting heeft de raadsman van verdachte aangevoerd dat, indien verdachte de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden, aannemelijk is dat dit het onmiddellijk gevolg is geweest van een door de aanranding veroorzaakte, hevige gemoedsbeweging, zodat aan verdachte een beroep op noodweerexces toekomt.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer nu zich, zoals hiervoor reeds overwogen, naar het oordeel van de rechtbank geen noodweersituatie heeft voorgedaan.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte primaire feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 13 jaren, met aftrek van voorarrest.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft op gewelddadige wijze het slachtoffer van een geldbedrag, dat zich in zijn woning bevond, beroofd. Daarbij heeft verdachte het slachtoffer met een vaas op diens hoofd geslagen, hetgeen deze uiteindelijk met de dood heeft moeten bekopen.
Verdachte heeft met zijn daad de rechtsorde ernstig geschokt en onbeschrijflijk leed toegebracht aan de nabestaanden.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat de feitelijkheden hebben plaatsgevonden in de woning van het slachtoffer. De eigen woning is immers een plaats bij uitstek waar men zich veilig en geborgen moet kunnen voelen. Voorts acht de rechtbank het zeer laakbaar dat verdachte het slachtoffer na zijn daad aan zijn lot heeft overgelaten en de woning met medeneming van het gestolene heeft verlaten. De rechtbank vindt hierin steun voor haar oordeel dat verdachte slechts financieel gewin voor ogen had en zich zodoende niet om het slachtoffer bekommerde.
Uit het Uittreksel Justitieel Documentatieregister, d.d. 19 juli 2005, betreffende verdachte, blijkt dat verdachte eenmaal eerder terzake diefstal is veroordeeld. Deze veroordeling tot een geldboete is echter tamelijk oud.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen vrijheidsstraf heeft de rechtbank ook acht geslagen op hetgeen in vergelijkbare zaken wordt opgelegd.
Verbeurdverklaring
Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten: een in delen gebroken vaas, waarvan niet is komen vast te staan aan wie deze toebehoort, dient te worden verbeurd verklaard en is daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van dat voorwerp het subsidiair bewezen geachte is begaan.
Nu niet is komen vast te staan welk deel van het inbeslaggenomen geld nu aan wie toebehoort, zal de rechtbank niet de teruggave daarvan gelasten aan de nabestaanden van het slachtoffer, zoals door de officier van justitie gevorderd.
Om dezelfde reden zal de rechtbank de officier van justitie niet volgen in haar vordering om aan verdachte de verplichting op te leggen tot betaling aan de staat van € 13.500,-- ten behoeve van de nabestaanden van het slachtoffer.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

9.Beslissing

Verklaart het primair telastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd: een in delen gebroken vaas.
Gelast de teruggave aan de nabestaanden van [slachtoffer] van: een witte kunststof tas.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van: een korte beitel en een geldbedrag van in totaal € 30.578,86.
Dit vonnis is gewezen door
mr. T.G. van der Schroeff, voorzitter,
mrs. J.H.M. van de Ven en C.P. Bleeker, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 mei 2006.