ECLI:NL:RBAMS:2005:AU0670

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
13.497260-2005
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelaatbaarheid van de overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 augustus 2005 uitspraak gedaan in het kader van een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), ingediend door de officier van justitie. De vordering dateert van 21 juni 2005 en betreft de aanhouding en overlevering van een persoon die verdacht wordt van 28 strafbare feiten in Duitsland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beschrijving van de feiten in het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat de opgeëiste persoon, die geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft, thans gedetineerd is in een Nederlandse penitentiaire inrichting.

De rechtbank heeft het verweer van de opgeëiste persoon verworpen en geconcludeerd dat de feiten zich voldoende duidelijk in Stuttgart en omgeving hebben afgespeeld. De rechtbank heeft ook overwogen dat de uitspraak van het Bundesverfassungsgericht van 18 juli 2005 geen belemmering vormt voor de toelaatbaarheid van de overlevering, aangezien artikel 74, tweede lid, van de OLW niet van toepassing is. De rechtbank heeft vastgesteld dat aan alle eisen van de OLW is voldaan en heeft de overlevering toegestaan.

De rechtbank heeft tevens besloten dat de afgifte van een in beslag genomen vervalst reisdocument aan de uitvaardigende justitiële autoriteit kan worden bevolen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de oudste rechter niet in staat was om de uitspraak mede te ondertekenen. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in artikel 29, tweede lid, van de OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.497260-2005
RK nummer: 05/2123
Datum uitspraak: 5 augustus 2005
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 21 juni 2005 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 9 mei 2005 door de officier van justitie, verbonden aan de Staatsanwaltschaft te Stuttgart, Duitsland.
Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats], Duitsland, op [geboortedatum] 1981,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting “De Geniepoort” te Alphen aan de Rijn,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
Tevens bevindt zich bij de stukken een aanvulling op de vordering, strekkende tot het nemen van een beslissing op het verzoek om afgifte aan de verzoekende Staat van de in beslaggenomen goederen. Uit de kennisneming van inbeslagneming blijkt dat dit een vervalst reisdocument (paspoort op naam van [eigenaar paspoort] met de inscriptie [inscriptie]) betreft.
1. Procesgang
De vordering – en de aanvulling daarop – is behandeld op de openbare zitting van 29 juli 2005. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw mr. A.H.P. Swinkels, advocaat te Eindhoven, optredend namens haar kantoorgenoot mr. B.G.J. de Rooij, gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Duitse taal.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een aanhoudingsbevel ten grondslag, afgegeven door het Amtsgericht te Stuttgart, Duitsland, en gedateerd 2 mei 2005.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan 28 naar het recht van Duitsland strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn, dat hij niet de Nederlandse, maar de Duitse en de Turkse nationaliteit heeft.
4. Strafbaarheid
4.1 Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Uitgaande van het recht van de uitvaardigende lidstaat - zoals daarvan blijkt uit de bij het EAB gevoegde wettelijke bepalingen - heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. De feiten vallen onder nummer 5 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Op deze feiten is bovendien naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5. Onschuldverweer
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen.
Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan deze feiten, is niet gebleken.
6. Verweren
De raadsvrouw heeft verzocht de overlevering ontoelaatbaar te verklaren voor de in onderdeel e) van het EAB onder II beschreven feiten (Taten Ziffern 3-12) aangezien de plaatsaanduiding in die omschrijving ontbreekt.
De officier van justitie heeft zich verzet tegen inwilliging van dit verzoek en gesteld dat de beschrijving van de feiten aan de eisen voldoet; subsidiair heeft de officier van justitie gevorderd de behandeling van de vordering aan te houden teneinde de verzoekende staat in de gelegenheid te stellen het EAB op dit punt aan te vullen.
De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt daartoe het volgende.
In onderdeel e van het EAB worden de 28 feiten, waarvan de Duitse justitie de opgeëiste persoon verdenkt, beschreven. Nu deze beschrijving begint met het noemen van de pleegplaats “Stuttgart” en de pleegperiode: 15 juni 2002 tot 6 april 2004 waarna onder I, II en III een meer gedetailleerde beschrijving volgt, is naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk dat de onder I, II en III nader beschreven feiten zich alle hebben afgespeeld in Stuttgart en/of de directe omgeving van deze stad. De omschrijving der feiten voldoet dan ook aan de in artikel 2, tweede lid onder e van de OLW gestelde vereisten. De rechtbank ziet geen aanleiding het subsidiair gevorderde te volgen.
7. Toepasselijkheid van artikel 74, lid 2, OLW
7.1 Bij arrest van 18 juli 2005 heeft het Bundesverfassungsgericht te Karlsruhe (Duitsland) het “Gesetz zur Umsetzung des Rahmenbeschlusses des Rates vom 13. Juni 2002 über den Europäischen Haftbefehl und die Übergabeverfahren zwischen den Mitgliedstaaten” nietig verklaard. De rechtbank heeft zich ambtshalve gebogen over de vraag of deze uitspraak enige consequentie met zich brengt voor de door Duitsland gevraagde overlevering van een opgeëiste persoon vanuit Nederland, zoals de onderhavige. Daarbij heeft de rechtbank mede gelet op de inhoud van artikel 74, tweede lid, van de OLW. Dit artikel regelt immers de toepasselijkheid en de werkingssfeer van de OLW in verhouding tot andere lidstaten die het op 13 juni 2002 te Brussel totstandgekomen kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie (nog) niet hebben geïmplementeerd.
7.2 In het dossier bevindt zich een brief van de Duitse Bondsminister van Justitie aan haar Nederlandse ambtgenoot d.d. 21 juli 2005, waaruit blijkt dat de hiervoor onder 7.1 bedoelde wet een regeling bevat voor in Duitsland ten uitvoer te leggen EAB’s. De regeling voor door Duitse justitiële autoriteiten uitgevaardigde EAB’s is niet in bedoelde wet vastgelegd.
7.3 Uit deze brief, op de juistheid van de inhoud waarvan de rechtbank vertrouwt, blijkt dat het kaderbesluit in Duitsland rechtsgeldig is geïmplementeerd voor zover het uitgaande EAB’s betreft. Artikel 74, tweede lid, OLW is - in zoverre - dan ook niet van toepassing, hetgeen ingevolge artikel 74, eerste lid, OLW meebrengt dat het onderhavige EAB moet worden behandeld overeenkomstig de voorschriften van de OLW.
7.4 Volledigheidshalve wordt nog opgemerkt dat in vorenbedoelde brief van 21 juli 2005 ook wordt medegedeeld dat de nietigverklaring slechts de overlevering van Duitse staatsburgers betreft, zodat inkomende EAB’s met betrekking tot personen van andere nationaliteiten of statenlozen in behandeling genomen zullen worden.
8. Slotsom
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
Daaruit volgt dat de afgifte van het in beslag genomen paspoort aan de uitvaardigende justitiële autoriteit kan worden bevolen.
9. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikelen 2, 5, 7, 49 en 50 van de OLW.
10. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de officier van justitie, verbonden aan de Staatsanwaltschaft te Stuttgart, Duitsland, ten behoeve van het in Duitsland tegen hem gerichte strafrechtelijke onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
BEVEELT de afgifte van het inbeslaggenomen vervalste reisdocument ((paspoort op naam van [eigenaar paspoort] met de inscriptie [inscriptie]) aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Aldus gedaan door mr. E.D. Bonga-Sigmond,voorzitter,mrs. B.M. Vroom-Cramer en J.L. Hillenius, rechters, in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 5 augustus 2005.
De oudste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.