ECLI:NL:RBAMS:2005:AU0473

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
13.497.237-2005
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot oplichting en valsheid in geschrift

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 juli 2005 uitspraak gedaan in het kader van een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1941, die momenteel gedetineerd is in de Penitentiaire Inrichting “Midden-Holland”. De rechtbank heeft onderzocht of het feit dat in het Europees aanhoudingsbevel (EAB) is omschreven, kan worden gekwalificeerd als een strafbaar feit onder de Nederlandse wetgeving. Het EAB is uitgevaardigd door de hoofdofficier van justitie van het Openbaar Ministerie (Staatsanwaltschaft) Augsburg, Duitsland, en betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon voor oplichting en valsheid in geschrift.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het feit onder nummer 20 op bijlage 1 bij de OLW valt, namelijk oplichting, en dat het gebruik maken van een vals geschrift, zoals bedoeld in artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht, naar Nederlands recht strafbaar is. De rechtbank heeft de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, alsook de tijd, plaats en mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon voldoende duidelijk beschreven geacht. De rechtbank heeft het verweer van de raadsman, die betoogde dat het EAB in strijd is met artikel 7 OLW, afgewezen.

De rechtbank concludeert dat aan alle eisen die de OLW stelt voor overlevering is voldaan en staat de overlevering van de opgeëiste persoon aan de Duitse autoriteiten toe. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in artikel 29, tweede lid, van de OLW. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de opgeëiste persoon, zijn raadsman en een tolk in de Italiaanse taal.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.497.237-2005
RK nummer: 05/2124
Datum uitspraak: 12 juli 2005
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 13 juni 2005 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 31 mei 2005 door de hoofdofficier van justitie van het Openbaar Ministerie (Staatsanwaltschaft) Augsburg, Duitsland. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1941,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gede-tineerd in de Penitentiaire Inrichting “Midden-Holland”, Huis van bewaring “De Geniepoort” te Alphen aan den Rijn,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 5 juli 2005. Daarbij zijn de offi-cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. J.C. Duvekot, advocaat te Amsterdam gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Italiaanse taal.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een arrestatiebevel van het “Amtsgericht” Augsburg, Duitsland, d.d. 24 maart 2004 ten grondslag.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul-dig heeft gemaakt aan twee naar het recht van Duitsland strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn, dat hij niet de Nederlandse, maar de Italiaanse nationaliteit heeft.
4. Strafbaarheid
4.1 Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft aan de hand van de omschrijving van het, aan de opgeëiste persoon verweten, strafbare handelen het feit aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Uitgaande van het recht van de uitvaardigende lidstaat - zoals daarvan blijkt uit de bij het EAB gevoegde wettelijke bepalingen - heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. Het feit valt onder nummer 20 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
oplichting
Op dit feit is bovendien naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
4.2 Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft naar aanleiding van de omschrijving van het strafbare handelen zoals weergegeven in het EAB onder e) aangegeven dat het feit niet alleen een feit als bedoeld op bijlage 1 bij de OLW oplevert (EAB onder e) I) maar ook een feit dat zowel naar het recht van Duitsland als naar Nederlands recht strafbaar is (EAB onder e) II).
Op dit feit is in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden gesteld.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
Opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst.
5. Onschuldverweer
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen.
Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan deze feiten, is niet gebleken.
6. Verweren
De raadsman heeft betoogd dat het EAB in strijd is met artikel 7 OLW omdat de in het EAB onder e) opgenomen omschrijving van de verweten gedragingen niet meer inhouden dan een verwijzing naar Duitse strafartikelen. De raadsman heeft voorts betoogd dat de opgeëiste persoon zich niet schuldig heeft gemaakt aan strafbare gedragingen omdat de aan de opgeëiste persoon verweten gedragingen een onrechtmatige daad behelzen.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de Duitse autoriteit in redelijkheid heeft kunnen komen tot het aankruisen van het feit “oplichting”, als bedoeld op bijlage 1 bij de Overleveringswet, en tot het opnemen van het misdrijf “valsheid in geschrift”.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank dient te onderzoeken of het door de uitvaardigende justitiële autoriteit omschreven feit in redelijkheid kan worden gekwalificeerd als een op vorenbedoelde lijst genoemd strafbaar feit. Daarbij is niet de kwalificatie, die een uitvaardigende justitiële autoriteit aan een feit geeft, van belang, doch de omschrijving van het feitencomplex.
Voorts dient de rechtbank te onderzoeken of het feit dat de uitvaardigende justitiële autoriteit in het EAB onder e) deel II heeft omschreven een feit oplevert dat naar het recht van Nederland strafbaar is en bedreigd wordt met een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn in het EAB onder e) de omstandigheden waaronder de strafbare feiten – in een ééndaadse samenloop – zijn gepleegd, de tijd, plaats en mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon voldoende duidelijk beschreven en wordt voldaan aan de vereisten die artikel 2 OLW zowel aan het hiervoor onder 4.1 als onder 4.2 bedoelde strafbare feit stelt. De rechtbank wijst het verweer van de raadsman dan ook af.
7. Slotsom
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
8. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht.
Artikelen 2, 5, 7 van de OLW.
9. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de hoofdofficier van justitie van het Openbaar Ministerie (Staatsanwaltschaft) Augsburg te Duitsland ten behoeve van het in Duitsland tegen hem gerichte strafrechtelijke onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. E.D. Bonga-Sigmond, voorzit-ter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en J.L. Hillenius, rech-ters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, grif-fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 12 juli 2005.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.