ECLI:NL:RBAMS:2005:AU0227

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
13/133026-04
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van wapenbezit en invoer van cocaïne door verdachte

Op 28 juli 2005 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van een wapen en het medeplegen van de invoer van 293 kilogram cocaïne in Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 8 maart 2004 een pistool van categorie III, een Browning 6.35 mm, voorhanden heeft gehad. Daarnaast heeft de rechtbank bewezen verklaard dat de verdachte in de periode van 1 november 2002 tot en met 15 mei 2003 samen met anderen opzettelijk deze grote hoeveelheid cocaïne Nederland heeft binnengebracht. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 36 maanden geëist, in overeenstemming met een eerder gemaakte afspraak met de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de eis van 54 maanden, die de officier van justitie zonder deze afspraak zou hebben gedaan, niet onbegrijpelijk was, maar besloot om de verdachte toch te veroordelen tot 36 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank weegt hierbij de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de drugshandel mee. De rechtbank heeft ook de nieuwe regeling betreffende toezeggingen aan getuigen in overweging genomen, maar zag geen aanleiding om van de gemaakte afspraken af te wijken. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de feiten en hem veroordeeld tot de opgelegde straf, met aftrek van voorarrest. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/133026-04
Datum uitspraak: 28 juli 2005
op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer, in de strafzaak tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in enig Huis van Bewaring in Nederland.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 juli 2005.
1. Telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding zoals ter terechtzitting nader is omschreven. Van de dagvaarding en de vordering nadere omschrijving zijn kopieën als bijlage 1 en 2 aan dit vonnis gehecht. De nader omschreven telastelegging geldt als hier ingevoegd.
2. Voorvragen
3. Waardering van het bewijs
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1. telastegelegde:
op 8 maart 2004 in Nederland een wapen van categorie III, te weten een pistool Browning, 6.35 mm voorhanden heeft gehad;
ten aanzien van het onder 2. telastegelegde:
in de periode van 1 november 2002 tot en met 15 mei 2003 te Geulle en te Maastricht tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet en opzettelijk heeft vervoerd en afgeleverd 293 kilo cocaïne.
4. Het bewijs
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straf
7.1. De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten 1 en 2 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest. Deze eis is vastgelegd in een overeenkomst als bedoeld in de tijdelijke aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken, welke overeenkomst de officier van justitie met verdachte (zijnde een dergelijke getuige) heeft gesloten. Zoals in punt 2.1 van deze overeenkomst staat omschreven, heeft de officier van justitie zich verplicht om bij onverkorte nakoming van voornoemde overeenkomst door de verdachte, zijn strafeis in de onderhavige strafzaak tegen de verdachte te stellen op 36 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Voorts is in deze overeenkomst vastgelegd dat het openbaar ministerie bij gelijke omstandigheden, doch zonder onverkorte nakoming van de overeenkomst door verdachte, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou hebben geëist voor de duur van 54 maanden.
7.2. De rechtbank is van oordeel dat de eis van 54 maanden die de officier van justitie bij gelijke omstandigheden - voornoemde overeenkomst buiten beschouwing latend - zou hebben geëist, gelet op hetgeen doorgaans in soortgelijke zaken wordt geëist, zeker niet aan de te hoge kant is, maar niet onbegrijpelijk.
7.3. De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat er een nieuwe regeling betreffende toezeggingen aan getuigen is vastgesteld, maar nog niet in werking is getreden. Deze regeling maakt het mogelijk dat de officier van justitie zich in een met een getuige te sluiten overeenkomst verplicht zijn strafeis tot maximaal de helft te verminderen, in plaats van met een derde. De raadsman verzoekt de rechtbank om met deze komende wetgeving rekening te houden in de strafzaak van zijn cliënt, en derhalve een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden op te leggen in plaats van de door de officier van justitie geëiste 36 maanden.
7.4. Ten aanzien van het verzoek van de raadsman overweegt de rechtbank als volgt. De nieuwe regeling zal de mogelijkheid scheppen dat de officier van justitie zich in een overeenkomst met een getuige verplicht om zijn strafeis niet met een derde, maar met de helft te verminderen. De officier van justitie en de verdachte zijn na onderhandelingen een korting van een derde deel op de strafeis overeengekomen. De rechtbank ziet geen aanleiding om in de gemaakte afspraak te treden, nog daargelaten dat de door de raadsman verzochte straf geen recht doet aan de ernst van de bewezenverklaarde feiten.
7.5. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de invoer op Nederlands grondgebied van een hoeveelheid van 293 kilogram cocaïne. Verdachte vervulde een actieve en wezenlijke rol bij de voorbereiding van het drugstransport. Zo heeft verdachte - onder meer - besprekingen gevoerd over het vervoer van de cocaïne
en het benodigde aggregaat, heeft hij zijn bedrijfsnaam beschikbaar gesteld als verzendadres voor het aggregaat, heeft hij contacten gelegd met de leveranciers van de te transporteren cocaïne en heeft hij geholpen met het laden van het aggregaat en het dichtlassen hiervan. Verdachte heeft door zijn handelwijze een aanzienlijke bijdrage geleverd aan de internationale verspreiding van en handel in deze voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De verspreiding van en handel in harddrugs gaan bovendien veelal gepaard met andere vormen van criminaliteit, hetgeen veel schade en onrust in de samenleving veroorzaakt.
7.6. De rechtbank ziet, gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, geen aanleiding om bij de vaststelling van de duur van de vrijheidsbenemende straf af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Gelet op het hiervoor overwogene zal de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden opleggen.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht, op de artikelen 2 (oud), 2, 10 (oud) en 10 van de Opiumwet en op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
9. Beslissing
Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1. bewezenverklaarde:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
ten aanzien van het onder 2. bewezenverklaarde:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A en B van de Opiumwet gegeven verbod
en
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A en B van de Opiumwet gegeven verbod
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 MAANDEN.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.J.L.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. H.J. Tijselink en R.M. Troost, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.W.M. van der Linde, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 juli 2005.