ECLI:NL:RBAMS:2005:AT9562

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
300263
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding wegens diefstal giropas; eigen schuld en aansprakelijkheid

In deze zaak vorderde eiseres A schadevergoeding van de Postbank N.V. wegens diefstal van haar giropas. De rechtbank Amsterdam oordeelde dat A niet grove nalatigheid had gepleegd door haar pinpas in haar achterzak te bewaren, maar dat er wel sprake was van eigen schuld vanwege het tijdsverloop tussen de diefstal en de aangifte. A had haar giropas op 6 juli 2003 laten stelen en pas drie dagen later de vermissing gemeld. De Postbank weigerde schadevergoeding te betalen, stellende dat A onzorgvuldig met haar pinpas was omgegaan. De rechtbank oordeelde dat A niet onzorgvuldig had gehandeld, omdat zij in een veilige omgeving haar pincode had ingetikt en er geen aanwijzingen waren dat zij de kans had gegeven aan de dieven om haar pincode af te kijken. De rechtbank wees de vordering van A toe tot een bedrag van € 3.301,68, verminderd met het eigen risico van € 350,-. De Postbank werd veroordeeld tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 16 september 2003. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

300263 / H 04.3188
29 juni 2005
RECHTBANK IN HET ARRONDISSEMENT AMSTERDAM
DERDE ENKELVOUDIGE CIVIELE KAMER
VONNIS
i n d e z a a k v a n :
A
wonende te ( woonplaats )
e i s e r e s ,
procureur mr. C.M. de Ruiter,
t e g e n :
de naamloze vennootschap
POSTBANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
g e d a a g d e ,
procureur mr. R.J.Q. Klomp.
Partijen worden hierna A en de Postbank ge-noemd.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
De rechtbank is uitgegaan van de volgende processtukken en/of proceshandelingen:
- dagvaar-ding van 22 september 2004, met bewijsstukken,
- akte van A, met bewijsstukken,
- conclusie van antwoord, met bewijsstukken,
- ambtshalve gewezen tussenvonnis van 9 februari 2005, waarbij een comparitie van par-tijen is bepaald, die op 28 april 2005 heeft plaatsgevonden, en het daarvan opgemaak-te proces-verbaal,
- verzoek vonnis wijzen.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
1. Vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet (voldoende) betwist, als-mede op grond van de in zoverre niet bestreden in-houd van overgelegde bewijs-stuk-ken, staat het vol-gende vast.
a. A heeft een rekening bij de Postbank, met bijbehorende giropas en pincode.
b. Voor het gebruik van de pinpas hanteert de Postbank de Voorwaarden gebruik Geld- en Betaalautomaten (VgGB), die onder meer luiden:
Artikel 3: Zorgplicht cliënt
1 Cliënt dient met de bankpas en PIN-code zorgvuldig om te gaan. Cliënt is verantwoordelijk voor (het gebruik van) de bankpas en de PIN-code vanaf het moment dat hij daarover de beschikking heeft gekregen. De Bank zal cliënt zo goed mogelijk informeren omtrent de te nemen voorzorgen.
2 De PIN-code is strikt persoonlijk en niet overdraagbaar. Cliënt is ten aanzien van de hem toegekende PIN-code verplicht geheimhouding ten opzichte van een ieder (…) te betrachten (…). (…)
Niet naleving van het in dit artikellid bepaalde leidt tot aansprakelijkheid van cliënt overeenkomstig het bepaal-de in artikel 6 lid 2 c sub.
3 Indien cliënt weet of vermoedt dat zijn PIN-code aan derden bekend is, is hij verplicht dit onverwijld aan de Bank mede te delen bij een door de Bank aangewezen meldpunt.
(…)
Artikel 6: Aansprakelijkheid
1 Cliënt is met inachtneming van het navolgende tegenover de Bank aansprakelijk voor het gebruik en de gevol-gen van het gebruik van de bankpas als bedoeld in artikel 1.
(…)
2. a In geval van verlies, diefstal (…) van een bankpas dient cliënt dit onverwijld na ontdekking te melden bij het door de Bank aangegeven meldpunt (…).
(…)
b Cliënt is gedurende de periode tot het moment van melding bij het door de Bank aangegeven meldpunt aan-sprakelijk voor de gevolgen van onbevoegd gebruik tot een bedrag van f. 350,- per bankpas.
(…)
c.3 De aansprakelijkheid van cliënt voor de gevolgen van onbevoegd gebruik dat plaatsvindt gedurende de peri-ode tot het moment van melding bij het door de Bank aangegeven meldpunt wordt verhoogd indien de Bank kan aantonen dat de onbevoegde transactie(s) heeft (hebben) kunnen plaatsvinden doordat cliënt zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 3 lid 2 niet heeft nageleefd, tot het bedrag van de onbevoegde transacties die hebben plaatsgevonden tot het moment van melding.
(…)
d In geval van opzet, grove schuld of grove nalatigheid aan de zijde van cliënt is cliënt onbeperkt aansprakelijk, een en ander onverminderd de verplichting van de Bank om (de mogelijkheid van) schade te beperken.
c. Op 6 juli 2003 is de giropas van A op het station te Maastricht gestolen. Kort vooraf-gaand aan de diefstal heeft A, in aanwezigheid van haar dochter, in de stationshal met haar giropas twee treinkaartjes uit de kaartjesautomaat betaald, respectievelijk om 15.22 en om 15.23 uur. De kaartjesautomaat maakte deel uit van een blok van vier kaartjesautomaten, twee aan twee opgesteld met de rug tegen elkaar. A heeft, alvorens de betaling bij de kaartjesauto-maat slaagde, bij de naastgelegen automaat tot drie keer toe tevergeefs getracht met de giropas de kaartjes te betalen. Nadat de betaling van de kaartjes gelukt was heeft A de giropas, die zij normaal gesproken in haar portemonnee bewaarde, los in haar achterzak gestoken. A heeft niets van de daaropvolgende diefstal van de giropas gemerkt.
d. Met behulp van de giropas is na de diefstal een aantal betalingen verricht/geldopnames gedaan, waarvan de eerste (een geldopname van € 1.000,- bij het Grenswisselkantoor op het station te Maastricht) heeft plaatsgevonden op de dag van de diefstal om 15.28 uur.
e. A heeft de vermissing van haar giropas op 9 juli 2003 bemerkt. Zij heeft vervolgens haar rekening bij de Postbank laten blokkeren en op dezelfde dag bij de politie aangifte ge-daan van oplichting en van diefstal. Naderhand is gebleken dat met behulp van de giropas in de tussenliggende dagen in totaal een bedrag van € 13.245,78 van haar rekening is opgeno-men.
f. A heeft middels een schadeformulier op 10 juli 2003 aan de Postbank om vergoeding van haar schade als gevolg van de diefstal verzocht. De Postbank heeft geweigerd tot uitke-ring van schade aan A over te gaan.
2. De vordering
2.1 A vordert – zakelijk weergegeven - de Postbank te veroordelen tot betaling van
€ 14.871,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 september 2004 en met veroordeling van de Postbank in de proceskosten.
2.2 A legt – onder verwijzing naar de hiervoor onder 1 opgesomde vaststaande feiten – aan haar eis ten grondslag dat de Postbank ten onrechte weigert haar schade te vergoeden met als argument dat zij niet zorgvuldig met de giropas en de pincode is omgegaan. Verminderd met het eigen risico van f. 350,- (artikel 6 lid 2 sub b VgGB) bedraagt haar schade € 13.086,-. Zij maakt voorts aanspraak op de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 september 2003, de dag dat deze door haar raadsman is aangezegd, welke rente tot 1 september 2004 € 1.004,81 bedraagt. Tot slot vordert zij een bedrag van € 780,- aan buitengerechtelijke incassokosten.
3. Het verweer
3.1 De Postbank stelt zich kort gezegd op het standpunt dat A in strijd met de toepasselijke voorwaarden zowel met haar giropas als met de bijbehorende pincode onzorgvuldig is omge-sprongen. A heeft bij de betaling van haar treinkaartjes aan de dieven de gelegenheid geboden haar pincode af te kijken. Door haar giropas vervolgens los in haar achterzak op te bergen heeft zij bewust een risico genomen. Haar onzorgvuldig handelen is als grove nalatigheid in de zin van artikel 6 lid 2 sub d VgGB te kwalificeren.
3.2 Subsidiair doet de Postbank een beroep op eigen schuld van A en stelt in dat verband dat van haar in de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht dat zij de diefstal direct nadat zij in de trein (die om 15.29 uur vertrok) had plaatsgenomen had ontdekt. De geldopnames van na 15.29 uur dienen daarom hoe dan ook voor haar rekening te komen, hetgeen volgens de Post-bank betekent dat zij hooguit een bedrag van € 650,- aan A zou dienen te vergoeden.
4. Beoordeling
4.1 A heeft, in aanvulling op hetgeen zij bij haar aangifte tegenover de politie heeft ver-klaard, ter comparitie aangegeven dat zij bij het (herhaaldelijk) intoetsen van haar pincode in de kaartjesautomaat behalve haar dochter, die vlak naast haar met haar stond te praten, verder niemand direct bij hen in de buurt heeft gezien. Zij had dan ook – naar zij zelf verklaart – geen onveilig gevoel bij het pinnen.
Gelet op de door A gestelde – door de Postbank niet weersproken – feitelijke gang van zaken voorafgaand aan de diefstal kan niet worden gezegd dat A onzorgvuldig met haar pincode is omgegaan. Anders dan de Postbank meent heeft zij op het door haar ingevulde schadeformu-lier en bij haar aangifte bij de politie ook niet toegegeven dat zij de daders van de diefstal de kans heeft gegeven de pincode af te kijken. Zij heeft daar geconcludeerd dat kennelijk haar pincode is afgekeken en daarvoor mogelijke verklaringen gezocht, maar heeft verder steeds duidelijk aangegeven dat zij niet weet hoe dat gebeurd is. Het enkele feit dat het de dieven van de giropas gelukt is tevens de bijbehorende pincode te achterhalen betekent dan ook niet dat A onzorgvuldig met haar pincode is omgegaan. Niet gesteld of gebleken is dat A zich ge-let op de gegeven omstandigheden (er was niemand direct in de buurt) van een concreet ge-vaar voor het afkijken van haar pincode bewust had moeten zijn. Ook al zou A door (zeer) zorgvuldig te werk te gaan elke kans op afkijken van de pincode hebben kunnen voorkomen, betekent dat niet dat haar, nu zij dit heeft nagelaten, een verwijt van onzorgvuldig handelen, laat staan van grove nalatigheid, valt te maken.
4.2 Voor zover de Postbank nog betoogt dat A haar geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 3 lid 2 VgGB heeft geschonden, wordt dit betoog verworpen. Gelet op de feitelijke gang van zaken kan niet worden geoordeeld dat de Postbank heeft aangetoond (zoals artikel 6 lid 2 sub c VgGB voorschrijft) dat A haar verplichting tot geheimhouding van haar pincode niet heeft nageleefd. Het enkele feit dat haar pincode haar (op onbekende wijze) is ontfutseld, betekent nog niet dat A geen geheimhouding heeft betracht.
4.3 Het los opbergen van de giropas in de achterzak kan naar het oordeel van de rechtbank niet als onzorgvuldig handelen worden aangemerkt. Waar niet ongebruikelijk is om porte-monnee’s in een achterzak te bewaren, valt niet in te zien dat het bewaren van een losse giro-pas in een achterzak als onzorgvuldig moet worden beschouwd. Evenmin valt in te zien dat een losse giropas eenvoudiger kan worden gerold dan een giropas die in een portemonnee is opgeborgen. Voorts is niet gesteld of gebleken is dat de betreffende achterzak ongeschikt was om de giropas in op te bergen. Van grove nalatigheid in de zin van artikel 6 lid 2 sub d VgGB is dan ook geen sprake.
4.4 Thans staat nog ter beoordeling of, en zo ja in welke mate, de schade van A op grond van eigen schuld voor haar rekening dient te komen. In dat verband wordt als volgt overwo-gen.
Aan A kan worden verweten dat zij pas drie dagen na de diefstal de vermissing van haar giro-pas heeft bemerkt. De verplichting om zorgvuldig met de giropas om te gaan brengt mee dat de giropas niet gedurende een aantal dagen los in een achterzak wordt gelaten, zonder dat daarnaar wordt omgekeken. A had tenminste aan het eind van de dag, bij het uittrekken van haar broek, het verlies van de giropas moeten bemerken. Daarmee had zij de schade van de daaropvolgende dagen kunnen voorkomen. Anders dan de Postbank voorstaat wordt haar niet aangerekend dat zij, hoewel zij dit aanvankelijk wel van plan was, niet heeft getracht de giro-pas terstond nadat zij in de trein had plaatsgenomen in haar portemonnee op te bergen, waar-mee zij het verlies eerder zou hebben bemerkt.
Gelet op het hiervoor overwogene dient de schade als gevolg van het onbevoegde gebruik van de giropas na 6 juli 2003 voor rekening van A te komen. Nu blijkens de door A overgelegde giroafschriften na de diefstal op 6 juli 2003 een bedrag van € 3.460,50 van de rekening van A is afgehaald zal de vordering slechts tot dit bedrag, verminderd met het eigen risico van f. 350,- (€ 158,82), te weten tot een bedrag van € 3.301,68 worden toegewezen. De overige door A gevorderde schade zal worden afgewezen.
4.5 De gevorderde wettelijke rente over het toe te wijzen bedrag zal – als onweersproken – worden toegewezen vanaf 16 september 2003.
4.6 De gevorderde buitengerechtelijke (in-casso)kosten zullen worden afgewezen. De recht-bank hanteert als uitgangspunt dat het moet gaan om verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schik-kingsvoor-stel, het in-winnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dos-sier. A stelt wel dat de gevorderde kosten zijn gemaakt, maar laat na een omschrijving van de verrichtingen te geven, anders dan die ter voorberei-ding van de processtukken en ter instructie van de zaak. De rechtbank gaat dan ook ervan uit dat vóór de aanvang van het geding geen andere of meer kosten zijn gemaakt dan die welke ter voorbereiding van een geding in het algemeen rede-lijk en noodzakelijk zijn. Voor dergelijke kosten pleegt het bepaalde in de artikelen 237 tot en met 240 van het Wetboek van Burger-lijke Rechtsvordering al een vergoeding in te sluiten.
4.7 Nu partijen over en weer in het ongelijk worden gesteld zullen de proceskosten als hier-na te melden worden gecompenseerd.
BESLISSING
De rechtbank:
- veroordeelt de Postbank om binnen twee weken na betekening van dit vonnis aan A te betalen een bedrag van € 3.301,68, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 septem-ber 2003 tot aan de dag der voldoening;
- compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Gewezen door mr. S.P. Pompe, lid van genoemde kamer, en uitge-sproken ter openbare te-recht-zitting van 29 juni 2005 in tegen-woordig-heid van de griffier.