ECLI:NL:RBAMS:2005:AT9000

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
289952
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen misbruik van omstandigheden bij vaststellingsovereenkomst tussen familieleden

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam werd behandeld, hebben eisers A en B, beiden wonende te Bussum, gedaagde C aangeklaagd. De zaak betreft een vaststellingsovereenkomst die tussen de partijen is gesloten in het kader van de verkoop van een woning die zij gezamenlijk bezaten. De eisers vorderden betaling van € 6.000,-- van gedaagde, die volgens hen voortvloeide uit deze overeenkomst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overeenkomst op 16 augustus 2003 is gesloten, waarbij gedaagde zich verplichtte om na de verkoop van de woning een bedrag van € 6.000,-- aan eisers te betalen. De moeder van eiser sub 1 heeft dit bedrag op 24 juni 2004 aan eisers voldaan, wat door de rechtbank als een nakoming van de verbintenis werd beschouwd.

Gedaagde voerde verweer en stelde dat de overeenkomst vernietigbaar was wegens misbruik van omstandigheden. De rechtbank oordeelde echter dat er geen sprake was van misbruik van omstandigheden, omdat de overeenkomst een vaststellingsovereenkomst was die partijen in staat stelde om hun geschillen te beëindigen. De rechtbank concludeerde dat gedaagde gebonden was aan de overeenkomst en dat de betaling door de (schoon)moeder van eisers de verbintenis had nagekomen. De rechtbank wees de vordering van eisers af, omdat de verplichting al was voldaan door de moeder van gedaagde. De kosten van de procedure werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

289952 / H 04.1613
1 juni 2005
RECHTBANK IN HET ARRONDISSEMENT AMSTERDAM
EERSTE ENKELVOUDIGE CIVIELE KAMER
VONNIS
i n d e z a a k v a n :
1. A,
2. B,
beiden wonende te Bussum,
e i s e r s ,
procureur mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
t e g e n :
C,
wonende te Bussum,
g e d a a g d e
procureur mr. P.J. Kouwenberg.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
De rechtbank is uitgegaan van de volgende processtukken en/of proceshandelingen:
- dagvaar-ding van 19 april 2004, met bewijsstukken,
- conclusie van antwoord, met bewijsstukken,
- ambtshalve gewezen tussenvonnis van 18 augustus 2004 waarbij een comparitie van partijen is bepaald, die op 16 november 2004 heeft plaatsgevonden, en het daarvan op-gemaak-te proces-verbaal,
- verzoek vonnis wijzen.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
1. Vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet (voldoende) betwist, als-mede op grond van de in zoverre niet bestreden in-houd van overgelegde bewijs-stuk-ken, staat het vol-gende vast.
a. Eisers hebben medio augustus 1993 tezamen met gedaagde, de tweelingzuster van eiser sub 1, een woning aan het ( adres ) te ( woonplaats ) gekocht en geleverd gekregen (hierna ook wel: de woning). De woning werd door partijen gezamenlijk bewoond.
b. Nadien zijn er tussen partijen geschillen gerezen die er uiteindelijk toe hebben geleid dat zij hebben besloten de woning te verkopen. Over de voorwaarden waaronder partijen hun medewerking aan de verkoop zouden verlenen is uitgebreid tussen hen gecorrespondeerd. Een e-mail bericht van gedaagde aan eisers van 28 juni 2003 luidt, voor zover thans van belang, als volgt:
“ik bied eenmalig 6000 euro (...) waarbij jullie de gelegenheid hebben om uiterlijk bin-nen 1 jaar een andere woning te vinden. in ruil daarvoor zetten jullie je handtekening onder de ontruimingsverklaring met de daaraanverbonden oplevertermijn van project brinkweg (...) jullie zien vervolgens af van verdere eisen en verrekening achteraf.”
c. Een schriftelijke overeenkomst (hierna: de overeenkomst) tussen eisers enerzijds en gedaagde anderzijds, gedateerd 16 augustus 2003, luidt, voor zover thans van belang, als volgt:
“Ondergetekenden (...) zijn overeengekomen dat na verkoop van het pand (de woning –rb) en nadat overdracht bij de notaris heeft plaatsgevonden er binnen een termijn van veertien dagen 6.000 euro (...) door (gedaagde – rb) wordt overgemaakt t.n.v. (eiser sub 1 – rb) (...)
* ONDER VOORBEHOUD VAN FINANCIERING EN DOORGANG VAN HET PROJECT BRINKWEG JULLIE ZIEN VERVOLGENS AF VAN VERDERE EI-SEN EN VERREKENINGEN ACHTERAF”
Het vetgedrukte gedeelte is door gedaagde aan de overeenkomst toegevoegd.
d. De woning is op 16 januari 2004 in eigendom overgedragen aan een derde.
e. Op 24 juni 2004 heeft de moeder (hierna: de (schoon)moeder) van eiser sub 1 en ge-daagde € 6.000,-- voldaan aan eisers. In een begeleidende brief aan eisers van (kennelijk) 17 juni 2004 schrijft de moeder onder meer het volgende:
“Verbijsterd ben ik – nu ik dezer dagen te horen kreeg dat jullie een gerechtelijke pro-cedure tegen (gedaagde –rb) zijn gestart. (...) ik kan niet leven met het feit dat één van mijn kinderen dit ’n ander van mijn kinderen aandoet en haar financieel ruïneert, hoe-zeer je ook denkt in je gelijk te staan. (...) Ik heb daarom vandaag het bedrag van € 6000 aan jullie overgemaakt, niet omdat ik denk dat jullie in je recht staan (daarover kan ik niet oordelen), maar omdat ik deze zaak uit de wereld wil hebben. Ik ga er dan wel van uit dat jullie per direkt afzien van verdere stappen tegen (gedaagde –rb)”
f. Op 9 juli 2004 heeft eiser sub 1 het door de moeder betaalde bedrag van € 6.000,-- aan haar teruggestort.
2. De vordering
2.1 Eisers vorderen gedaagde bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot beta-ling aan hen van:
a. € 6.000,--;
b. € 50,82, zijnde de wettelijke rente tot en met 15 april 2004;
c. € 887,15 wegens buitengerechtelijke kosten;
d. de wettelijke rente vanaf 30 januari 2004, vermeerderd met de kosten van de procedure.
2.2 Eisers leggen aan hun eis ten grondslag dat gedaagde op grond van de onder 1c. genoemde vaststellingsovereenkomst is gehouden tot betaling van € 6.000,-- binnen 14 dagen na 16 januari 2004. De wettelijke rente over genoemd bedrag en de buitengerechtelijke kosten zijn verschul-digd nu gedaagde ondanks sommatie tijdige betaling achterwege heeft gelaten.
3. Het verweer
Gedaagde bestrijdt de vordering en voert aan dat de toezegging tot betaling van € 6.000,-- door haar is gedaan indien en voor zover eisers geconfronteerd zouden worden met dubbele hypo-theeklasten, als gevolg van de omstandigheid dat de woning niet direct leeg zou kunnen worden opgeleverd, omdat de nieuwe woning van gedaagde nog niet beschikbaar was. Eisers hebben echter geen dubbele hypotheeklasten gehad, omdat gedaagde de woning tijdig heeft verlaten. Daarnaast is de overeenkomst vernietigbaar, omdat eisers misbruik hebben gemaakt van omstan-digheden, doordat zij slechts bereid waren gedaagde een zogenaamde opleveringsverklaring (die gedaagde nodig had om de financiering van haar nieuwe woning rond te krijgen) te geven in ruil voor ondertekening van de overeenkomst. Subsidiair heeft gedaagde aangevoerd dat de overeen-komst zonder geldige titel is. Meer subsidiair heeft gedaagde zich op het financieringsvoorbe-houd beroepen. Tot slot heeft zij naar voren gebracht dat eisers geen rechtens te respecteren be-lang hebben bij hun vordering, aangezien de (schoon)moeder van eiser sub 1 en gedaagde het in hoofdsom gevorderde bedrag reeds aan eisers heeft voldaan.
4. Beoordeling
4.1 Voorafgaand aan en in verband met de verkoop van de woning zijn er tussen partijen geschillen gerezen. Zij hebben vervolgens, kennelijk ter beëindiging van deze geschillen, de onder 1c. bedoelde overeenkomst gesloten. De overeenkomst moet dan ook worden gekwali-ficeerd als een vaststellingsovereenkomst als bedoeld in titel 15 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De eis dat voor een vaststellingsovereenkomst een geldige titel is vereist vindt als zodanig geen grondslag in het recht. Kenmerk van de vaststellingsovereenkomst is dat partijen met elkaar een nieuwe rechtsverhouding aangaan, waarbij in zekere zin geabstra-heerd wordt van de achterliggende rechtsverhouding. Bij het oordeel of sprake is een wilsge-brek zoals dwaling of misbruik van omstandigheden past daarom terughoudendheid. Gedaag-de heeft in dit verband aangevoerd dat zij aan eisers heeft aangeboden hun volledige over-bruggingslasten te betalen tot een maximum van € 6.000,-- om van hen een opleveringsver-klaring te verkrijgen teneinde de financiering van haar nieuwe woning rond te krijgen. Aan-gezien eisers geen overbruggingslasten hebben gehad, is zij het gevorderde bedrag niet ver-schuldigd, aldus gedaagde.
4.2 De rechtbank volgt gedaagde hierin niet. Noch uit haar e-mail bericht van 28 juni 2003 (1b.) noch uit de tekst van de overeenkomst of het bijschrift van gedaagde blijkt dat genoem-de betalingsverplichting betrekking had op overbruggingslasten. Integendeel, de toevoeging van gedaagde dat eisers afzien van verdere eisen en verrekeningen achteraf (waarbij zij ken-nelijk ook doelt op de door eisers neergelegde vordering in verband met een andere verdeling van de verkoopopbrengst dan bij helfte, hogere rentelasten en dergelijke) wijzen juist op een andere intentie, te weten een definitieve beëindiging van alle over en weer bestaande geschil-len en voor gedaagde een spoedige ondertekening van de opleveringsverklaring. De door ge-daagde aangevoerde omstandigheid dat zij dringend belang had bij de opleveringsverklaring rechtvaardigt, mede in het licht van wat onder r.o. 4.1 is overwogen, geen beroep op misbruik van omstandigheden, aangezien niet gezegd kan worden deze wetenschap eisers van het aan-gaan van de overeenkomst had behoren te weerhouden. Nu verder geen gronden zijn gesteld of gebleken die aanleiding geven tot vernietiging van de overeenkomst, is gedaagde daaraan gebonden. Haar beroep op het financieringsvoorbehoud gaat niet op, alleen al omdat door haar is aangevoerd dat de (schoon)moeder voor betaling heeft zorggedragen en dat zij met de (schoon)moeder een afbetalingsregeling wilde treffen.
4.3 Deze vaststelling kan echter niet leiden tot toewijzing van de vordering van eisers, nu tevens is gebleken dat deze met de onder 1e bedoelde betaling door de (schoon)moeder van eisers reeds is voldaan. Uit artikel 6:30 BW volgt immers dat een verbintenis als de onderha-vige tevens door een ander dan de schuldenaar kan worden nagekomen indien deze derde ter kwijting van de schuldenaar handelde. Uit de onder 1e aangehaalde brief van de (schoon)moeder blijkt dat laatstgenoemde zich ervan bewust was dat de verbintenis op een ander rustte en dat zij beoogde die verbintenis te voldoen. De omstandigheid dat eisers, zoals zij ter comparitie hebben verklaard, de betaling hebben geweigerd “omdat zij haar spaarcen-ten niet willen” of omdat het niet eerlijk zou zijn tegenover de broers en zuster van eiser sub 1 regardeert gedaagde niet. De door de raadman van eisers ter comparitie aangehaalde passage uit de brief van de (schoon)moeder (“ik ga er dan wel vanuit dat jullie per direct afzien van verder stappen tegen C”) maakt de betaling geen voorwaardelijke. De rechtbank begrijpt deze passage eerder als een dringend appel aan het adres van eisers, dan als een voorwaarde voor betaling, temeer daar betaling heeft plaatsgevonden zonder dat eiser op de aangehaalde pas-sage hebben gereageerd. De rechtbank ziet niet in waarom de aard van de familieverhouding zich verzet tegen toepassing van artikel 6:30 BW. Uit haar brief volgt dat de (schoon)moeder de betaling juist met het oog op de familieverhoudingen heeft gedaan.
4.4 Nu partijen tot elkaar staan in een familierelatie als bedoeld in artikel 237 lid 1 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering zullen de kosten van de procedure worden gecompen-seerd als hierna vermeld.
BESLISSING
De rechtbank:
- wijst het gevorderde af;
- compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Gewezen door mr. N.C.H. Blankevoort, lid van genoemde kamer, en uitge-sproken ter openba-re terecht-zitting van 1 juni 2005 in tegen-woordig-heid van de griffier.