ECLI:NL:RBAMS:2005:AT5628
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- E.D. Bonga-Sigmond
- A.J.R.M. Vermolen
- J.L. Hillenius
- Rechtspraak.nl
Overlevering aan Duitsland en de rechtspositie van EU-onderdanen met verblijfsvergunning
In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 17 mei 2005, wordt de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon aan Duitsland behandeld. De vordering is ingediend door de officier van justitie en betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Duitse autoriteiten. De opgeëiste persoon, geboren in 1963 en met Belgische nationaliteit, heeft verklaard sinds 1994 in Nederland te wonen en te werken, en beschikt over een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. De rechtbank onderzoekt of de regeling van artikel 6 lid 5 van de Overleveringswet (OLW) voor EU-onderdanen een verslechtering van hun rechtspositie inhoudt en of dit in overeenstemming is met het EU-recht.
De rechtbank constateert dat het EAB betrekking heeft op een strafbaar feit dat in 2001 zou hebben plaatsgevonden, maar dat er een kennelijke verschrijving in het EAB staat, aangezien ook het jaar 2003 wordt genoemd in de onderliggende documenten. De rechtbank vraagt zich af of de opgeëiste persoon, die geen verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd heeft, in een slechtere positie is komen te verkeren door de invoering van de Overleveringswet. De raadsman van de opgeëiste persoon betoogt dat zijn cliënt gelijkgesteld moet worden met een vreemdeling met een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, gezien zijn langdurige verblijf in Nederland.
De rechtbank besluit het onderzoek te heropenen en schorst de zaak tot de volgende zitting op 3 juni 2005, zodat partijen zich kunnen uitlaten over de juridische vragen die zijn opgeworpen. De voorzitter beveelt de oproeping van de opgeëiste persoon voor deze zitting, met kennisgeving aan zijn raadsman.