Parketnummer: 13/125057-03
Datum uitspraak: 24 februari 2005
van de rechtbank Amsterdam, vierde meervoudige kamer B, in de strafzaak tegen:
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Huis van Bewaring “De Kruisberg” te Doetinchem.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 7 februari 2005 en 10 februari 2005.
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding zoals ter terechtzitting gewijzigd. Van de dagvaarding en de vordering wijziging telastelegging zijn kopieën als bijlagen 1 en 2 aan dit vonnis gehecht. De gewijzigde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
3. Waardering van het bewijs
3.1 De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat hij
op 30 december 2002 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet, met een of meer messen, meermalen gestoken in de borst- en/of maag- en/of hartstreek van die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] zijn overleden,
welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten;
hij op 30 december 2002 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen uit een kassa, een geldbedrag van ongeveer 180,- euro, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan een andere deelnemer aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij, verdachte, en zijn mededader opzettelijk gewelddadig en/of dreigend
- een mes aan die [slachtoffer 3] hebben getoond en
- meermalen hebben gestoken in de borst- en/of maag- en/of hartstreek van die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] en
- tegen die [slachtoffer 3] hebben gezegd dat hij rustig moest zijn en dat die [slachtoffer 3] op de grond moest gaan liggen,
en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en aan de andere deelnemer straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
op 30 december 2002 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer 3] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader een mes aan die [slachtoffer 3] getoond en tegen die [slachtoffer 3] gezegd dat hij rustig moest zijn en op de grond moest gaan liggen en die [slachtoffer 3] vastgebonden en vast getaped.
Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
3.2 Nadere bewijsoverweging.
Aan het oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de gekwalificeerde doodslag op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] legt de rechtbank de volgende overwegingen ten grondslag.
Uit het NFI rapport van 11 oktober 2004 blijkt dat bloed van verdachte is gevonden op een deurkruk van de binnenzijde van het washok en op een deurkruk in het halletje van het souterrain. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 15 september 2004, opgemaakt door [verbalisant], blijkt dat het op 30 december 2002 aangetroffen bloedspoor op de deurkruk van de binnenzijde van het washok, nog niet geheel was ingedroogd en derhalve vrij recent was geplaatst.
Daarnaast is op de derde deur in het souterrain een bloedspoor aangetroffen bestaande uit vier in bloed gezette vingerafdrukken. Uit het NFI rapport van 11 oktober 2004 blijkt dat in ieder geval één in bloed gezette vingerafdruk, de vingerafdruk van verdachte is. Uit een rapport Dactyloscopisch onderzoek van 14 september 2004, opgemaakt door [deskundige], blijkt dat de afdrukken van de wijs-, middel- en ringvinger in dit bloedspoor overeenkomen met de afdrukken van de wijs-, middel- en ringvinger van verdachte.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de twee daders het hotel heeft binnen gelaten, hen het washok en de hoofdschakelaar heeft getoond en toen weer is weggegaan. Verdachte kan geen verklaring geven voor de aanwezigheid van zijn bloed en zijn in bloed gezette vingerafdrukken ter plaatse.
Nu verdachte geen verklaring kan geven voor de aanwezigheid van zijn bloed en zijn in bloed gezette vingerafdrukken, acht de rechtbank de verklaring van verdachte, dat hij slechts de twee daders heeft binnen gelaten, hen het washok en de hoofdschakelaar heeft getoond en toen weer is weggegaan, onaannemelijk. De rechtbank acht de verklaring van verdachte voorts onaannemelijk omdat verdachte tot aan de zitting steeds heeft verklaard niets van de misdrijven in het hotel af te weten en verdachte geen plausibele verklaring heeft gegeven voor het feit dat hij nu pas met deze verklaring naar voren komt. Verdachte heeft zijn lezing niet met verifieerbare feiten of omstandigheden kunnen onderbouwen en wil de namen van de daders niet noemen. Daarbij geeft hij aan zich bedreigd te voelen, maar verklaart tevens dat hij geen enkel contact meer heeft gehad met die daders na die nacht.
Op grond van de verklaring van verdachte ter zitting is naar het oordeel van de rechtbank vast komen te staan dat verdachte vlak vóór de misdrijven aanwezig was in het hotel. Uit de in het washok en souterrain gevonden bloedsporen, waarvan er in ieder geval één recent was geplaatst, leidt de rechtbank af dat verdachte tijdens de strafbare feiten gewond is geraakt en dat verdachte ook kort ná de misdrijven nog in het hotel aanwezig was.
Gebleken is voorts dat verdachte nog dezelfde dag Nederland heeft verlaten. Voor deze handelwijze heeft verdachte eveneens geen aannemelijke verklaring gegeven. Ten slotte heeft de rechtbank ter zitting geconstateerd dat het door [slachtoffer 3] opgegeven signalement van één van de daders, hoewel niet erg gedetailleerd, past op deze verdachte.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van het feit
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen en maatregelen
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
18 (achttien) jaren.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich tweemaal schuldig gemaakt aan één van de zwaarste delicten die het Nederlandse strafrecht kent: gekwalificeerde doodslag. Hij heeft samen met een ander met een mes op de slachtoffers ingestoken, tengevolge waarvan deze dodelijk werden getroffen. Door aldus te handelen heeft de verdachte de twee slachtoffers hun kostbaarste bezit, het leven, ontnomen. De verdachte heeft door zijn handelen voorts onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van de slachtoffers. Bovendien is de rechtsorde door onderhavige feiten op buitengewoon ernstige wijze geschokt. Delicten als de onderhavige brengen, gelet op de gewelddadigheid en het brute karakter ervan, bij burgers angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg. Verdachte heeft tevens [slachtoffer 3] van zijn vrijheid beroofd, waarmee hij een grove inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en bewegingsvrijheid van die [slachtoffer 3].
Weliswaar is de ware toedracht van de misdrijven onduidelijk gebleven, mede doordat verdachte niet bereid is geweest volledig openheid van zaken te geven, maar de rechtbank gaat ervan uit dat het hier een vreselijk uit de hand gelopen roofoverval betreft, waarbij de daders gestoord werden door de daar toevallig aanwezige slachtoffers.
De omstandigheid dat verdachte geen strafblad heeft, acht de rechtbank in het licht van de ernst van de gepleegde strafbare feiten niet van een zodanig gewicht dat daarin aanleiding kan worden gevonden de op te leggen straf te matigen.
Ten aanzien van de benadeelde partij
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat een deel van de vordering van [benadeelde partij 1], namelijk de crematiekosten, van zo eenvoudige aard is dat dit zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 3.500,-(drieduizend en vijfhonderd euro). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Het overige deel van de vordering van de [benadeelde partij 1], is niet van zo eenvoudige aard dat dit zich leent voor behandeling in dit strafgeding, daar het hier geen rechtstreekse schade betreft. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [benadeelde partij 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat een deel van de vordering van de [benadeeld[benadeelde partij 2], te weten de crematie- en uitvaartkosten en het voorschot eigen bijdrage advocaat, van zo eenvoudige aard is dat dit zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de [benadeelde partij 2] als gevolg van het hiervoor bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 3.564,-. Hierop wordt het bedrag dat de benadeelde partij reeds heeft ontvangen van het Schadefonds Geweldsmisdrijven voor de crematiekosten, te weten € 2.736,-, in mindering gebracht. Resteert een bedrag van € 828,-. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Het overige deel van de vordering van de [benadeelde partij 2] is niet van zo eenvoudige aard dat dit zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [benadeelde partij 2] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
De [benadeelde partij 3] heeft als voorschot een vergoeding van € 10.000,- gevraagd voor de door haar geleden shock- en affectieschade. Nu niet is gebleken dat deze schade rechtstreeks is toegebracht door het bewezen geachte feit, zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan die slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 57, 282 en 288 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van doodslag gevolgd, vergezeld of voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers aan dat feit hetzij straffeloosheid hetzij het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart [verdachte] daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 (VIJFTIEN) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van de [benadeelde partij 1], wonende op het adres [adres], toe tot een bedrag van € 3.500,- (drieduizend en vijfhonderd euro).
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij 1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1], te betalen de som van € 3.500,- (drieduizend en vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 70 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Wijst de vordering van de [benadeelde partij 2], wonende op het adres [adres] toe tot een bedrag van € 828,- (achthonderd en achtentwintig euro).
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij 2] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 2], te betalen de som van € 828,- (achthonderd en achtentwintig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 16 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat de [benadeelde partij 3], niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en A.J.H.D. van Nass - van Vollenhoven, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.M.S. van Grinsven, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 februari 2005.