Parketnummer: 13/037831-03
Datum uitspraak: 21 februari 2005
van de rechtbank Amsterdam, vierde meervoudige kamer A, in de strafzaak tegen
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
wonende op het adres Granidastraat 60 2, 1055 HN te Amsterdam.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
7 februari 2005.
Aan verdachte is telastegelegd dat
hij op of omstreeks 06 oktober 2003 te Amsterdam met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, het Gerard Douplein en/of de Eerste v.d. Helststraat, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het achtervolgen en/of het lachend en/of schreeuwend en/of scheldend omsingelen van die [slachtoffer] en/of het gooien van een stoel in de richting van die [slachtoffer] en/of het schoppen en/of slaan tegen de buik en/of de rug en/of de zij, althans het lichaam van die [slachtoffer], waarbij hij, verdachte, door het achtervolgen van die [slachtoffer] en/of het lachen en/of schreeuwen en/of schelden en/of joelen en/of omsingelen en/of insluiten van die [slachtoffer] de gewelddadige handelingen heeft ondersteund en/althans hij, verdachte, heeft nagelaten de gewelddadige handelingen te verhinderen althans te temperen althans te beëindigen, in elk geval zich niet van de gewelddadige handelingen heeft gedistantieerd;
en/of hij op of omstreeks 06 oktober 2003 te Amsterdam opzettelijk heeft deelgenomen aan een aanval of vechterij waarin onderscheiden personen te weten verdachte en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 8] enerzijds en [slachtoffer] anderzijds zijn gewikkeld, bestaande die aanval of vechterij uit het achtervolgen en/of het lachend en/of schreeuwend en/of scheldend omsingelen van die [slachtoffer] en/of het gooien van een stoel in de richting van die [slachtoffer] en/of het schoppen en/of slaan tegen de buik en/of de rug en/of de zij, althans het lichaam van die [slachtoffer], welke aanval of vechterij de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
3. Waardering van het bewijs
3.1 Relevante feiten en omstandigheden.
Op 6 oktober 2003 rond 20:30 uur koopt [slachtoffer] een blikje bier bij Dirck III.
Deze slijterij is gevestigd in de winkelpassage tussen het Marie Heinekenplein en de
1e van der Helststraat in de Pijp te Amsterdam. In deze passage is ook de supermarkt Dirk van den Broek gevestigd.
Nadat [slachtoffer] heeft afgerekend, verlaat zij de winkel van Dirck III en loopt door de passage in de richting van de 1e van der Helststraat. Zij passeert hierbij [medeverdachte 5], werknemer van Dirk van den Broek. [medeverdachte 5] is op dat moment niet aan het werk.
[medeverdachte 5] ziet [slachtoffer] met het blikje bier lopen en, in de veronderstelling dat zij dit blikje gestolen heeft, waarschuwt hij enkele collega’s die aan het werk zijn in Dirk van den Broek, onder wie [medeverdachte 3]. [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] rennen vervolgens door de passage achter [slachtoffer] aan, die inmiddels de passage heeft verlaten en door de 1e van der Helststraat in de richting van het Gerard Douplein loopt.
Nabij de ingang van de Dirk van den Broek bevinden zich ook [medeverdachte 9], [medeverdachte 2], [medeverdachte 8], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 6].
Terwijl [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] naar buiten rennen, hoort [medeverdachte 8] [medeverdachte 3] nog ‘dief’ roepen, en [medeverdachte 7] hoort [medeverdachte 3] roepen: “Zij heeft iets gestolen”. Niet veel later rent ook voornoemde groep jongens via de passage door de 1e van der Helststraat richting het Gerard Douplein.
De rechtbank is van oordeel dat het voldoende aannemelijk is dat alle bovengenoemde jongens die de passage uit renden in de richting van het Gerard Douplein het vermoeden hadden dat een winkeldief werd achtervolgd, dan wel dat er in ieder geval iets stond te gebeuren.
Op het Gerard Douplein wordt [slachtoffer] aangesproken door [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3], die nog altijd in de veronderstelling verkeren dat [slachtoffer] het blikje bier gestolen heeft.
Onderwijl staat het merendeel van de groep, te weten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 8], [medeverdachte 4], [medeverdachte 6] en [medeverdachte 9], in de onmiddellijke nabijheid van [medeverdachte 5], [medeverdachte 3] en [slachtoffer]
Nadat het voor [medeverdachte 5] duidelijk is geworden dat [slachtoffer] het blikje bier heeft afgerekend en er dus geen sprake is van diefstal, maakt hij aanstalten om terug te lopen naar Dirk van den Broek. [medeverdachte 3] en laatstgenoemde groep jongens blijven op het Gerard Douplein achter.
Het komt vervolgens tot een over en weer schelden en schreeuwen naar elkaar door de overgebleven jongens en [slachtoffer]. Vanuit de groep wordt vervolgens, al schreeuwend, scheldend en joelend, een stoel gegooid in de richting van [slachtoffer]. De stoel raakt haar niet.
[slachtoffer], die schreeuwt en woedend lijkt, pakt de stoel op, loopt daarmee in de richting van de groep en gooit tenslotte de stoel naar de groep.
De jongens lopen vervolgens als een groep in de richting van [slachtoffer] en omringen haar. Vanuit de groep wordt gelachen, geschreeuwd en gejoeld in de richting van [slachtoffer]. Er heerst een opgefokte sfeer. Dan komt [slachtoffer] ten val, waarna [medeverdachte 2] haar minstens twee maal hard schopt tegen haar lichaam.
De groep rent terug in de richting van Dirk van den Broek en [slachtoffer] blijft hulpeloos en alleen achter op het Gerard Douplein. De ambulancedienst wordt gewaarschuwd en enige tijd later komt [slachtoffer] te overlijden op de spoedeisende hulp van het Onze Lieve Vrouwen Gasthuis te Amsterdam. Uit het sectierapport blijkt dat de doodsoorzaak is gelegen in een verbloeding ten gevolge van een gescheurde milt.
3.2 Openlijke geweldpleging
Op grond van vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer]. Anders dan de raadsman heeft betoogd, beschouwt de rechtbank verdachte niet als slechts een zeer nieuwsgierige omstander, die de onderhavige geweldpleging slechts vanaf een zekere afstand heeft aanschouwd. Verdachte is in voornoemde omstandigheden met de andere jongens mee gerend, achter
[slachtoffer] aan, naar het Gerard Douplein in het vermoeden dat er iets met haar stond te gebeuren en heeft op het Gerard Douplein, zoals onder meer ook blijkt uit de getuigenverklaringen van omstanders die een homogene groep op het plein hebben waargenomen, deel uitgemaakt en is deel uit blijven maken van de groep jongens rondom [slachtoffer].
Daar waar [medeverdachte 2] de feitelijke geweldshandeling heeft verricht, heeft de significante bijdrage van verdachte aan dit openlijk geweld eruit bestaan dat verdachte haar samen met [medeverdachte 3], [medeverdachte 1], [medeverdachte 4], [medeverdachte 8] en [medeverdachte 6] heeft ingesloten, omsingeld, met haar de confrontatie heeft gezocht en dat er vanuit de groep een stoel naar haar is gegooid.
Hoewel de gebeurtenissen op het plein zich in een kort tijdsbestek hebben opgevolgd, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank op enig moment de mogelijkheid gehad om zich van de groep en van de gebeurtenissen op het plein te distantiëren. Verdachte is evenwel bij de groep gebleven en heeft daardoor de groep getalmatig versterkt en een bijdrage geleverd aan de ontremmende werking van de aldus ontstane groepsdynamiek. Door bij de andere jongens te blijven en met hen een groep te blijven vormen, te lachen, joelen, schreeuwen en schelden is er een sfeer gecreëerd waarin voor [medeverdachte 2] de mogelijkheid is geschapen om de voor [slachtoffer] fatale schoppen te geven.
3.3 Aanval of vechterij
Voorts is de rechtbank op grond van voornoemde feiten en/ of omstandigheden van oordeel dat verdachte zich ook op dezelfde tijd en plaats schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk deelnemen aan een aanval of vechterij waarin voornoemde jongens zijn gewikkeld, terwijl de aanval of vechterij de dood van [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
Concluderend acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 06 oktober 2003 te Amsterdam met anderen, op het Gerard Douplein openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het lachend en schreeuwend en scheldend omsingelen van die [slachtoffer] en het gooien van een stoel in de richting van die [slachtoffer] en het schoppen en slaan tegen het lichaam van die [slachtoffer], waarbij hij, verdachte, door het achtervolgen van die [slachtoffer] en het lachen en schreeuwen en schelden en joelen de gewelddadige handelingen heeft ondersteund
en
op 06 oktober 2003 te Amsterdam opzettelijk heeft deelgenomen aan een aanval of vechterij waarin onderscheiden personen te weten verdachte en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en
[medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 6] en [medeverdachte 8] enerzijds en [slachtoffer] anderzijds zijn gewikkeld, bestaande die aanval of vechterij uit het achtervolgen en het lachend en schreeuwend en scheldend omsingelen van die [slachtoffer] en het gooien van een stoel in de richting van die [slachtoffer] en het schoppen tegen het lichaam van die [slachtoffer], welke aanval of vechterij de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om, gezien de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoonlijkheid van verdachte het volwassenenstrafrecht toe te passen. Vervolgens heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezengeachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een werkstraf van 240 uur.
Op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan ziet de rechtbank aanleiding het sanctierecht voor volwassenen op verdachte toe te passen.
Bovendien maakte verdachte deel uit van een groep van personen die, op [medeverdachte 1] na, allen 18 jaar en ouder waren en allen, ook [medeverdachte 1], door de rechtbank en het hof zijn berecht volgens het volwassenenstrafrecht.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich, samen met anderen, schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging en vechterij. Verdachte is met zijn mededaders achter het slachtoffer aangerend toen zij werd verdacht van winkeldiefstal van een blikje bier.
Als later op het Gerard Douplein blijkt dat [slachtoffer] het biertje wel heeft afgerekend, heeft de groep, met uitzondering van [medeverdachte 5], zich inmiddels in de directe omgeving van [slachtoffer] opgesteld, er wordt naar haar geschreeuwd en gescholden. Aldus hebben de verdachte en zijn mededaders een directe confrontatie met haar gezocht, waardoor voor haar een dreigende situatie is ontstaan. [slachtoffer] heeft teruggeschreeuwd en gescholden en vanuit de groep is er een stoel in haar richting gegooid. Hierop heeft [slachtoffer] de stoel opgepakt, is daarmee in de richting van de groep jongens gelopen en heeft de stoel in hun richting gegooid.
Vervolgens is de groep jongens in haar richting opgedrongen, waarna zij is komen te vallen. De jongens in de groep lachen, schreeuwen en joelen in de richting van [slachtoffer]. Onder deze omstandigheden en in deze sfeer heeft [medeverdachte 2] haar, terwijl ze fragiel en weerloos op de grond lag, tegen het lichaam geschopt, als gevolg waarvan zij dodelijk letsel heeft opgelopen.
Geweld op straat levert vaak aanzienlijk letsel op en heeft soms zelfs, zoals in het onderhavige geval, de dood van het slachtoffer ten gevolge. Voorts ontstaat er door gebeurtenissen zoals die hebben plaatsgevonden op 6 oktober 2003 grote maatschappelijke onrust. Tevens dragen dergelijke gebeurtenissen bij aan het gevoel van onveiligheid van de burgers op straat.
De aandacht die de diverse media hebben besteed aan de feiten en omstandigheden die hebben geleid tot de dood van [slachtoffer], benadrukt nog eens extra de maatschappelijke afschuw die bestaat ten opzichte van haar dood in het bijzonder en “zinloos geweld “ in algemene zin.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met het voorlichtingsrapport van de reclassering van 12 december 2004 en de ketenkaart van Ketenunit Zuid d.d. 7 februari 2005.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister van 4 februari 2005 betreffende verdachte.
In deze omstandigheden, in het bijzonder de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze tot uitdrukking komen in bovengenoemde rapportages en welke ter terechtzitting nader zijn toegelicht, ziet de rechtbank aanleiding de gevangenisstraf in een geheel voorwaardelijke vorm op te leggen en aan verdachte een forse werkstraf op te leggen.
De voorwaardelijke detentie strekt er toe verdachte er van te weerhouden zich in de toekomst wederom aan strafbare feiten schuldig te maken.
De rechtbank zal voorts bij de op te leggen straf enerzijds rekening houden met de vele politiecontacten en veroordelingen van verdachte en het feit dat verdachte ter zake van een hem telastegelegd feit van 17 januari 2005 is gedagvaard voor een politierechterzitting op
10 maart 2005 en anderzijds ermee rekening houden dat verdachte op 20 januari 2005 is veroordeeld voor feiten die hij heeft gepleegd na 6 oktober 2003.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 55, 63, 77b, 141 en 306 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Eendaadse samenloop van:
Het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
en
Opzettelijk deelnemen aan een aanval of vechterij waarin onderscheiden personen zijn gewikkeld, terwijl de aanval of vechterij iemands dood ten gevolge heeft
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart [verdachte] daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Beveelt dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 (honderdtwintig) dagen, met bevel dat de tijd die door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van twee (2) uren per dag.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. H.L.L. Neervoort-Briët en J.D.E. Brouwer-Poederbach, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. van Dijken, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 februari 2005.