RECHTBANK AMSTERDAM,
NEGENDE MEERVOUDIGE KAMER D
Parketnummer: 13/097243-04
RK nummer: 04/4443
Datum uitspraak: 21 januari 2005
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 1 december 2004 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), afkomstig van de justitiële autoriteiten van Slowakije, zijnde het Regional Court in Banská Bystrica, Slowakije.
Het EAB is – anders dan de vordering vermeldt – gedateerd op 30 november 2004 en betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeeiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
inmiddels verblijvende op het adres: [adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 14 januari 2005. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw mr. M.M.A.J. Goris, advocaat te Amsterdam, gehoord.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een internationaal arrestatiebevel, uitgevaardigd door de District Court te Bratislawa, Slowakije en gedateerd 16 juni 2004, ten grondslag.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het arrestatiebevel zijn geldigheid heeft verloren, nu een eerder EAB waaraan dit bevel ten grondslag lag, is ingetrokken en vervangen door het thans te behandelen EAB, zonder dat er een nieuw arrestatiebevel is uitgevaardigd.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende.
Beide EAB’s zijn materieel identiek aan elkaar; de wijziging heeft slechts betrekking op het gerecht dat zich zal buigen over de feiten waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht. Dit gerecht heeft het eerder afgegeven arrestatiebevel overgenomen. Dat sprake zou zijn van enige onregelmatigheid is niet aannemelijk geworden.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van Slowakije strafbare feiten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat in het EAB in onderdeel b) sub 2 een “file reference” (te weten Tp 678/04) staat ingevuld. De officier van justitie heeft medegedeeld dat zij via het Ministerie van Justitie hierover informatie heeft laten inwinnen bij de Slowaakse justitiële autoriteiten en dat zij de verzekering heeft gekregen dat het EAB betrekking heeft op de vervolging van de opgeëiste persoon en dat van een gewezen vonnis geen sprake is. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding nader onderzoek op dit punt in te stellen.
De feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
4.1 Feiten vermeld op bijlage 1 bij de Overleveringswet
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Uitgaande van het recht van de uitvaardigende lidstaat is zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. De feiten vallen onder nummer 20 op bijlage 1 bij de Overleveringswet, te weten: oplichting.
Op deze feiten is bovendien naar het recht van Slowakije een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen.
Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan die feiten, is niet gebleken.
De opgeëiste persoon kan in Nederland worden vervolgd voor de feiten.
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien de uitvaardigende justitiële autoriteit de in artikel 6, eerste lid, van de Overleveringswet bedoelde garantie geeft.
Het Ministerie van Justitie van de republiek Slowakije heeft de volgende garantie gegeven:
“Providing that Kingdom of the Netherlands executes the European Arrest Warrant concerning [opgeëiste persoon] with reservation that he will be subsequently surrendered to serve his sentence in the Kingdom of the Netherlands on the basis of the Convention on the Transfer of Sentenced Persons, if he is found guilty and sentenced to unconditional sentence of imprisonment, the Ministry of Justice of the Slovak Republic shall agree with such reservation and the surrender of [opgeëiste persoon] including conversion of the possible sentence in accordance with article 11 of the Convention on the Transfer of Sentenced Persons”.
Uit artikel 3, eerste lid, aanhef onder e van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74, hierna VOGP) volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren. Aan deze voorwaarde is voldaan. De onder 4.1 bedoelde feiten zijn inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en leveren op: medeplegen van oplichting.
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook gewaarborgd dat, zo de opgeëiste persoon ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan en dat deze straf met toepassing van artikel 11 van het VOGP zal kunnen worden omgezet.
De raadsvrouw heeft een beroep gedaan op artikel 11 OLW. Zij heeft betoogd dat inwilliging van het verzoek zou leiden tot flagrante schending van de fundamentele rechten van de opgeëiste persoon en daartoe aangevoerd dat Slowakije in het algemeen de mensenrechten nog te weinig respecteert, dat bij haar de vrees bestaat dat de opgeëiste persoon een zeer lang voorarrest zal ondergaan van drie tot mogelijk vijf jaar en mogelijk nog langer, terwijl hij als buitenlander in Slowakije geen enkele kans zal maken dat zijn voorlopige hechtenis op enig moment zal worden geschorst. Gelet op het strafmaximum dat in Nederland gesteld is op ‘oplichting’ maken deze gegevens de terugkeergarantie als hiervoor onder 6) bedoeld, tot een dode letter.
De raadsvrouw heeft gevraagd de behandeling aan te houden teneinde bij de Slowaakse justitiële autoriteiten informatie in te winnen en garanties te verkrijgen met betrekking tot de procesduur en de voortgang van het opsporingsonderzoek, zoals de aanhouding van medeverdachten.
De officier van justitie heeft verzocht het verweer te verwerpen en het verzoek tot aanhouding af te wijzen. Zij heeft er op gewezen dat zij, na contact te hebben opgenomen met het Ministerie van Buitenlandse Zaken, er van overtuigd is geraakt dat er geen reden is om aan te nemen dat de mensenrechten in Slowakije sinds haar toetreding tot de Europese Unie op 1 mei 2004 onvoldoende worden gerespecteerd. Om te kunnen toetreden heeft Slowakije moeten voldoen aan internationaal gestelde criteria. Er is geen aanleiding te veronderstellen dat deze criteria thans niet meer zouden worden gehaald. Bovendien is Slowakije partij bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en kent zij het individueel klachtrecht.
De duur van het voorarrest is in Slowakije onderwerp van een regelmatige, rechterlijke toetsing. Het is niet aan de Nederlandse rechter om voorwaarden te stellen aan de procesduur in Slowakije. Indien het wenselijk of noodzakelijk wordt geacht voorwaarden aan de overlevering te verbinden, dient dit op diplomatiek niveau te worden nagestreefd.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uitgangspunt is dat een beroep op artikel 11 OLW slechts kan slagen indien het wordt gestaafd met concrete feiten en omstandigheden op grond waarvan een gegrond vermoeden bestaat dat inwilliging van het verzoek om overlevering van de opgeëiste persoon zou leiden tot een flagrante schending van zijn fundamentele rechten, zoals die worden gewaarborgd in het EVRM. Van zulke concrete feiten en omstandigheden is niet gebleken zodat het verweer om die reden reeds moet worden verworpen.
De officier van justitie heeft ter zitting een faxbrief d.d. 13 januari 2005 van de Hoofdofficier van justitie belast met internationale gelegenheden bij Eurojust overgelegd met betrekking tot de ‘special court’ waaraan de behandeling van de strafzaak in Slowakije is opgedragen. Samenvattend stelt deze functionaris dat er met betrekking tot de speciale rechtbank in Slowakije geen sprake is van bijzondere rechtspleging, noch ook zijn er op enigerlei wijze militaire rechters bij deze rechtbank betrokken. Er is slechts sprake van een specifieke bevoegdheidstoedeling binnen de gewone rechterlijke organisatie. Gelet hierop ziet de rechtbank ook op dit punt geen aanleiding nader onderzoek in te stellen.
Met betrekking tot de mogelijke duur van voorarrest is de rechtbank niet gebleken van excessiviteit. Uit het “Country Report on Human Rights Practice 2003” met betrekking tot Slowakije van het United States State Department is het volgende gebleken. In Slowakije geldt dat een verdachte gehoord dient te worden op een vordering tot inbewaringstelling en dat hij zich direct kan doen bijstaan door een raadsman/-vrouw. De duur van het voorarrest wordt getoetst door een rechter en is in redelijkheid vergelijkbaar met de lengte van de voorlopige hechtenis in Nederland. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen kan de duur van een voorlopige detentie drie jaar of langer zijn. Slowakije kent borgstelling.
Slowakije is – zoals de officier van justitie al naar voren bracht – partij bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en kent het individueel klachtrecht.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat van een dreigende flagrante schending van de fundamentele rechten van de opgeëiste persoon niet is gebleken. Het verweer wordt, zoals gezegd, dan ook verworpen en het verzoek tot aanhouding afgewezen.
De rechtbank is het overigens met de raadsvrouw eens dat, indien de opgeëiste persoon in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, er een reële mogelijkheid moet zijn om artikel 6, eerste lid, OLW toe te passen. Het is echter niet aan deze rechtbank om garanties te vragen met betrekking tot procesduur, duur van het voorarrest en/of de voortvarendheid van de opsporing van mogelijke medeverdachten. De rechtbank kan slechts verwijzen naar de interveniërende rol die het Ministerie van Buitenlandse Zaken op diplomatiek niveau hierin kan vervullen.
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de Overleveringswet daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
9. Toepasselijke wetsartikelen
de artikelen 47 en 326 van het Wetboek van Strafrecht;
de artikelen 2, 5, 6 en 7 van de Overleveringswet.
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan het Regional Court in Banská Bystrica, Slowakije ten behoeve van het in Slowakije tegen hem gerichte strafrechtelijke onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. E.D. Bonga-Sigmond, voorzitter,
mrs. R.B. Kleiss en J.L. Hillenius, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 21 januari 2005.
De oudste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.