ECLI:NL:RBAMS:2005:AS3968

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
13/021822-04
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitspraak inzake de ISD-maatregel tegen een verdachte in Amsterdam

De Rechtbank Amsterdam heeft op 26 januari 2005 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het opzettelijk verkopen van cocaïne en het niet naleven van een bevel van de burgemeester van Amsterdam. De zaak werd behandeld in het kader van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel). De rechtbank heeft de verdachte op 12 januari 2005 gehoord en op basis van het bewijs en de omstandigheden van de zaak, waaronder een rapport van Jellinek, geconcludeerd dat de verdachte strafbaar is. De rechtbank oordeelde dat er geen rechtvaardigingsgronden waren voor de feiten die de verdachte ten laste waren gelegd. De verdachte had zich op 26 oktober 2004 schuldig gemaakt aan het verkopen van een bolletje cocaïne aan een ander en had op 20 oktober 2004 niet voldaan aan een bevel om zich uit een aangewezen drugsoverlastgebied te verwijderen. De rechtbank legde de ISD-maatregel op voor de maximale termijn van twee jaar, zonder aftrek van voorarrest, en verklaarde een in beslag genomen geldbedrag van tien euro verbeurd. De rechtbank benadrukte het belang van de maatregel voor de bescherming van de maatschappij en de kans op beëindiging van de recidive van de verdachte. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier en werd openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/021822-04
Datum uitspraak: 26 januari 2005
op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, 7e meervoudige kamer B, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres],
gedetineerd in het Huis van Bewaring “Havenstraat” te Amsterdam.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 januari 2005.
1. Telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd dat
1.
hij op of omstreeks 26 oktober 2004 te Amsterdam opzettelijk heeft verkocht of
afgeleverd of verstrekt (aan [R.F.A.]) of vervoerd (ongeveer) een bolletje
(0,08 gram) cocaine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
cocaine, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst
I;
2.
hij op 20 oktober 2004 te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een
krachtens artikel 2.6 A lid 1 van de APV94 Amsterdam en de artikelen 2 juncto
12 van de Politiewet 1993 gegeven bevel, in elk geval een krachtens een
wettelijk voorschrift gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven -: zich
voor de duur van acht uur, ingaande op 20 oktober 2004 te (omstreeks) 01.45
uur, te verwijderen uit en/of zich voor die duur niet te bevinden in het door
de Burgemeester van Amsterdam aangewezen drugsoverlastgebied, dat bestaat uit
alle openbare wegen en plaatsen, in het gebied dat is begrensd door: de Prins
Hendrikkade vanaf de Nieuwebrugsteeg, de Binnenkant, de Rapenburg de
Valkenburgerstraat, het mr. Visserplein (het plein zelf niet inbegrepen), het
Waterlooplein, de Amstel, de Zwanenburgwal (even zijde), de Raamgracht, het
Rusland, de Sint Agnietenstraat, de Oudezijds Voorburgwal, de Damstraat, de
Dam (voor wat betreft het gedeelte bij het Nationaal Monument) en het Damrak
tot en met de Nieuwebrugsteeg (het Damrak zelf niet inbegrepen), waarbij deze
wegen, zowel de even als de oneven zijde (tenzij anders aangegeven), deel
uitmaken van bovenbedoeld drugsoverlastgebied, alsmede de voor het publiek
toegankelijke gedeelten van het Stadhuis/Muziektheater en wel in de richting van de Wibautstraat te Amsterdam, welk bevel op 20 oktober 2004 te (omstreeks)
01.45 uur was gedaan door [R.B.], hoofdagent bij het Regionale
politiekorps Amsterdam/Amstelland, daartoe aangewezen door of namens de
Burgemeester van Amsterdam, in elk geval krachtens wettelijk voorschrift, in
elk geval door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of
door een ambtenaar belast met of bevoegd tot het opsporen of onderzoeken van
strafbare feiten, immers bevond hij, verdachte, zich op 20 oktober 2004, te
(omstreeks) 02.38 uur, op de openbare weg Geldersekade (ter hoogte van perceel
40), in elk geval op een openbare weg, welke deel uitmaakte van
bovenomschreven drugsoverlastgebied, zulks terwijl bovenvermeld bevel aan hem,
verdachte, was gegeven.
2. Voorvragen
--------------
3. Waardering van het bewijs
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 26 oktober 2004 te Amsterdam opzettelijk heeft verkocht aan [R.F.A.]
(0,08 gram) van een materiaal bevattende cocaïne.
2.
op 20 oktober 2004 te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een
krachtens artikel 2.6 A lid 1 van de APV94 Amsterdam en de artikelen 2 juncto
12 van de Politiewet 1993 gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven -: zich voor de duur van acht uur, ingaande op 20 oktober 2004 te (omstreeks) 01.45
uur, te verwijderen uit en/of zich voor die duur niet te bevinden in het door
de Burgemeester van Amsterdam aangewezen drugsoverlastgebied, dat bestaat uit
alle openbare wegen en plaatsen, in het gebied dat is begrensd door: de Prins
Hendrikkade vanaf de Nieuwebrugsteeg, de Binnenkant, de Rapenburg, de
Valkenburgerstraat, het mr. Visserplein (het plein zelf niet inbegrepen), het
Waterlooplein, de Amstel, de Zwanenburgwal (even zijde), de Raamgracht, het
Rusland, de Sint Agnietenstraat, de Oudezijds Voorburgwal, de Damstraat, de
Dam (voor wat betreft het gedeelte bij het Nationaal Monument) en het Damrak
tot en met de Nieuwebrugsteeg (het Damrak zelf niet inbegrepen), waarbij deze
wegen, zowel de even als de oneven zijde (tenzij anders aangegeven), deel
uitmaken van bovenbedoeld drugsoverlastgebied, alsmede de voor het publiek
toegankelijke gedeelten van het Stadhuis/Muziektheater en wel in de richting van de Wibautstraat te Amsterdam, welk bevel op 20 oktober 2004 te (omstreeks)
01.45 uur was gedaan door [R.B.], hoofdagent bij het Regionale
politiekorps Amsterdam/Amstelland, daartoe aangewezen door of namens de
Burgemeester van Amsterdam, immers bevond hij, verdachte, zich op 20 oktober 2004, te (omstreeks) 02.38 uur, op de openbare weg Geldersekade (ter hoogte van perceel 40), welke deel uitmaakte van bovenomschreven drugsoverlastgebied, zulks terwijl bovenvermeld bevel aan hem, verdachte, was gegeven.
Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
4. Het bewijs
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straf en maatregel
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren, zonder aftrek van voorarrest.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van Jellinek , Justitiële verslavingszorg te Amsterdam d.d. 10 januari 2005, opgemaakt door S.A. Manna, waaruit onder meer blijkt dat verdachte niet wilde dat er rapportage over hem uitgebracht zou worden.
Voor het overige wordt aan alle voorwaarden voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. De rechtbank is niet gebleken van redenen om deze maatregel niet op te leggen. De omstandigheid dat verdachte niet instemt met de maatregel en niet wil meewerken aan rapportage vormt geen reden om af te zien van oplegging ervan. Zij zal daarom de officier van justitie op dit punt van de eis volgen.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte (en het leveren van een bijdrage aan zijn problematiek) alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
8. Verbeurdverklaring
Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven geldbedrag, groot tien-euro, dat aan verdachte toebehoort, wordt verbeurd verklaard en is daarvoor vatbaar, aangezien dat bedrag geheel uit de baten van het onder 1 bewezen geachte is verkregen.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen 33, 33a, 38m, 38n, 57 en 184 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
10. Beslissing
Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van feit 2:
Opzettelijk niet voldoen aan een bevel, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Legt op de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren.
Bepaalt dat het openbaar ministerie binnen zes maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis de rechtbank zal berichten over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Verklaart verbeurd een geldbedrag, groot tien euro.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.J.L.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. H.J. Tijselink en R.M. Troost, rechters,
in tegenwoordigheid van J.H. Zandbergen, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 januari 2005.