Parketnummer: 13/037923-04
Datum uitspraak: 26 januari 2005
van de rechtbank Amsterdam], zevende meervoudige kamer B, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [woonplaats] op [geboortedatum] 1979,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres], thans gedetineerd in
het Huis van Bewaring “Almere Binnen” te Almere.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 januari 2005.
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding, waarvan een kopie als bijlage 1 aan dit vonnis is gehecht. De in die dagvaarding vermelde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
3. Waardering van het bewijs
3.1. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 9 primair is telastegelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
3.2. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1:
op 15 oktober 2004 te Amsterdam [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een mes zwaaiende bewegingen gemaakt in de richting van die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] en daarbij voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] dreigend de woorden toegevoegd : "Ik ga
jullie doodmaken" en "Ik ga iemand vermoorden en daar ga ik wel 4 a 5 jaar voor zitten";
ten aanzien van feit 2:
op 15 oktober 2004 te Amsterdam opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten S. J. [slachtoffer 2], gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten adspirant
surveillant van politie in dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden
"Ik haat negers";
ten aanzien van feit 3:
op 28 september 2004 te Amsterdam opzettelijk beledigend [slachtoffer 4] in haar gezicht en in haar haar heeft gespuugd en heeft toegevoegd de woorden "Kankerhoer, je kankermoer, hoer, ga je douchen";
ten aanzien van feit 4:
in de periode van 25 augustus 2004 tot en met 26 augustus 2004 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk telkens ramen van Streetcornerwork, gevestigd [adres], toebehorende aan Streetcornerwork, gevestigd [adres], heeft vernield door telkens een steen tegen die ramen te gooien;
ten aanzien van feit 5:
op 20 januari 2004 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een pand aan het Dapperplein heeft weggenomen
parfumartikelen en een rode krat, toebehorende aan het Kruidvat filiaal Dapperplein, waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door een ruit van vorenbedoeld pand in te tikken en door een vitrine kast in dat pand in te slaan;
ten aanzien van feit 6:
op 30 mei 2003 te Amsterdam opzettelijk beledigend ambtenaren, te weten de in uniform geklede opsporingsambtenaren van de Regiopolitie Amsterdam/Amstelland
[slachtoffer 5] en [slachtoffer 6], gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in het openbaar op de openbare weg ten aanhore van andere personen heeft toegevoegd de woorden "Klootzakken" en "De kut van je moeder" en "Hoerenzoon";
ten aanzien van feit 7:
op 30 mei 2003 te Amsterdam, toen aldaar in uniform geklede dienstdoende politieambtenaren verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van op heterdaad ontdekte strafbare feiten, hadden aangehouden en hadden vastgegrepen, teneinde verdachte, ter geleiding voor een hulpofficier van justitie, over te brengen naar een politiebureau, zich met geweld tegen die eerstgenoemde opsporingsambtenaren, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, heeft verzet door met zijn armen wild te zwaaien in de
richting van die opsporingsambtenaren;
ten aanzien van feit 8:
op 13 augustus 2003 te Amsterdam opzettelijk mishandelend [slachtoffer 7] met kracht met gebalde vuist tegen het gezicht heeft geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer 7] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
ten aanzien van feit 9:
op 3 november 2003 te Amsterdam een mobiele telefoon Nokia, 7650 voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen wist dat het een door diefstal verkregen goed betrof.
Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen en maatregelen
De officier van justitie heeft ter terechtzitting onder meer geëist dat verdachte met betrekking tot feit 1 de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders zal worden opgelegd voor de duur van 2 jaren zonder aftrek van voorarrest. Voor de feiten 2 tot en met 9 heeft de officier van justitie schuldigverklaring zonder toepassing van straf gevorderd.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder laten meewegen, dat verdachte in het afgelopen jaar een groot aantal strafbare feiten heeft gepleegd. Verdachte heeft tezamen met anderen, een winkelinbraak gepleegd. Slachtoffers van een dergelijke inbraak ondervinden daarvan naast hinder en overlast ook financieel nadeel. Daarnaast heeft verdachte meermalen ruiten van een gebouw ingeslagen, mensen - voornamelijk opsporingsambtenaren - beledigd en met de dood bedreigd, een vrouw in haar gezicht gespuugd, alsmede een man met kracht in diens gezicht gestompt.
Deze delicten, die zich voor een deel in de openbaarheid hebben afgespeeld, dragen in niet geringe mate bij aan de in de maatschappij levende gevoelens van angst en onveiligheid. Ook heeft verdachte door zijn handelen blijk gegeven weinig respect te hebben voor zijn medemens. Verdachte was tevens in het bezit van een van diefstal afkomstig goed, waardoor verdachte profijt heeft getrokken van crimineel gedrag. De rechtbank heeft tenslotte laten meewegen, dat verdachte reeds meermalen voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het psychiatrische rapport van 7 januari 2005, opgemaakt door drs. J.B. Gorter, forensisch psychiatrisch geneeskundige onder supervisie van drs. T.M.J. Huygen, psychiater.
Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Bij betrokkene is sprake van een ziekelijke stoornis der geestvermogens, te weten een chronisch verlopende paranoïde schizofrenie. Ook in de periode waarin de telastegelegde feiten plaatsvonden was er sprake van eerdergenoemde stoornis.
De onder 1, 2, 3, 6 en 7 telastegelegde feiten moeten voor een belangrijk deel gezien worden in het kader van de bij betrokkenen bestaande paranoïde betrekkingswanen en complotwanen. Op grond van het vorenstaande is de rapporteur van mening dat betrokkene ten tijde van het plegen van deze feiten weliswaar de ongeoorloofdheid hiervan heeft kunnen inzien, doch in mindere mate dan de gemiddeld normale mens in staat is geweest zijn wil in vrijheid te bepalen. Hij concludeert dat betrokkene ten tijde van het plegen van deze feiten als sterk verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Bij de overige feiten kan gesteld worden dat betrokkene weliswaar de ongeoorloofdheid daarvan heeft kunnen inzien, maar minder dan normaal in staat is geweest zijn gedrag adequaat sturing te geven. Met betrekking tot de telastegelegde feiten 5, 8 en 9 concludeert hij dat betrokkenen ten tijde van het plegen van deze feiten als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
Gezien de chroniciteit van de bij betrokkene vastgestelde stoornis en de daarbij behorende oordeels- en kritiekstoornissen, moet het risico op herhaling van vergelijkbare feiten – zeker indien hij onbehandeld blijft – als groot worden ingeschat.
Om bovenomschreven risico te minimaliseren is het van belang dat betrokkene zich onder psychiatrische behandeling laat stellen. Een dergelijke behandeling kan in principe ambulant plaatsvinden, bij voorbeeld via het RIAGG.
Rapporteur adviseert de rechtbank om betrokkene een deels voorwaardelijke vrijheidsstraf op te leggen, met als bijzondere voorwaarde dat betrokkene zich onder behandeling van een psychiater laat stellen, zulks onder toezicht van de reclassering.
Mede gelet op voormeld advies, zal de rechtbank anders dan door de officier van justitie gevorderd, aan verdachte niet de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders opleggen, maar een vrijheidsbenemende straf. Om de ernst van de feiten te benadrukken en verdachte te waarschuwen zich in de toekomst niet opnieuw aan soortgelijke strafbare feiten schuldig te maken, zal de rechtbank een deel van de op te leggen vrijheidsbenemende straf voorwaardelijk opleggen met daaraan verbonden na te melden bijzondere voorwaarde.
Ten aanzien van de benadeelde partijen
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat een deel van de vordering van de benadeelde partij Stichting Streetcornerwork, van zo eenvoudige aard is dat dit zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 4 bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 433,21 ( vierhonderddrieendertig euro en eenentwintig eurocent). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van Stichting Streetcornerwork, voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] met betrekking tot de door haar geleden immateriële schade als gevolg van het hiervoor onder 3 bewezen geachte feit wordt afgewezen, omdat de rechtbank van mening is dat de veroordeling van verdachte en de daarvoor gegeven motivering voldoende compensatie biedt. Voor een geldelijke vergoeding van immateriële schade is in deze geen plaats.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 57, 180, 266, 267, 285, 300, 311, 350 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 9 primair telastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
ten aanzien van de feiten 2 en 6:
Eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
ten aanzien van feit 3:
Eenvoudige belediging.
ten aanzien van feit 4:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd.
ten aanzien van feit 5:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onderzijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
ten aanzien van feit 7:
Wederspannigheid.
ten aanzien van feit 8:
Mishandeling.
ten aanzien van feit 9 subsidiair:
Opzetheling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 3 maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Tevens kan de tenuitvoerlegging worden gelast indien veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarde niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
- dat veroordeelde zich onverwijld stelt en dat hij gedurende de proeftijd blijft onder toezicht en leiding van Reclassering Nederland en zich gedurende die proeftijd gedraagt naar de door of namens die instelling te geven aanwijzingen, zolang deze instelling dat noodzakelijk oordeelt. Ook als dit betekent dat veroordeelde zich onder behandeling van een psychiater stelt.
Geeft aan genoemde instelling opdracht veroordeelde bij de naleving van die aanwijzingen hulp en steun te verlenen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij Stichting Streetcornerwork, gevestigd te Amsterdam aan het [adres], toe tot een bedrag van
€ 433,21 ( vierhonderddrieendertig euro en eenentwintig eurocent).
Veroordeelt verdachte aan Stichting Streetcornerwork, voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
Stichting Streetcornerwork, te betalen de som van € 433,21 ( vierhonderddrieendertig euro en eenentwintig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 8 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst af de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4].
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.J.L.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. H.J. Tijselink en R.M. Troost, rechters,
in tegenwoordigheid van L.F.M. Versluis, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 januari 2005.