ECLI:NL:RBAMS:2004:AR8292

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
13/097254-2004
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot illegale handel in verdovende middelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 december 2004 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon aan de Duitse justitiële autoriteiten, naar aanleiding van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Staatsanwaltschaft Tübingen. De opgeëiste persoon, geboren in 1964 en met de Nederlandse nationaliteit, werd verdacht van illegale handel in verdovende middelen, specifiek heroïne, en diefstal in georganiseerde vorm. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd, zich gedeeltelijk op Nederlands grondgebied hebben afgespeeld, maar dat de Duitse justitie reeds met de opsporing en vervolging was begonnen. De rechtbank heeft de argumenten van de officier van justitie en de raadsvrouw van de opgeëiste persoon gewogen, waarbij de rechtbank oordeelde dat de belangen van de Duitse justitie zwaarder wegen dan het persoonlijke belang van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering toegestaan, onder de voorwaarde dat de opgeëiste persoon in Nederland zijn straf zal ondergaan indien hij in Duitsland wordt veroordeeld. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de dubbele strafbaarheid niet in het geding is, omdat de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft aangegeven dat het feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd, niet onder het vereiste van dubbele strafbaarheid valt. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan op basis van de garanties die zijn gegeven door de Duitse autoriteiten, en heeft geconcludeerd dat aan alle eisen van de Overleveringswet is voldaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
NEGENDE MEERVOUDIGE KAMER D
Parketnummer: 13/097254-2004
RK nummer: 04/4360
Datum uitspraak: 17 december 2004
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 22 november 2004 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd door de Duitse justitiële autoriteit, de Staatsanwalt Henn, van de Staatsanwaltschaft Tübingen (Duitsland). Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,
wonende op het [adres]
(thans gede-tineerd in het Huis van Bewaring “Overmare” te Maastricht,)
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 10 december 2004. Daarbij zijn de offi-cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw, mr.M.F.B. Hersman, advocaat te Amsterdam gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Turkse taal.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een bevel tot inhechtenisneming van het Amtsgericht Tübingen van 8 november 2004 ten grondslag.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul-dig heeft gemaakt aan een naar het recht van Duitsland strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn, dat hij de Nederlandse en de Turkse nationaliteit heeft.
4. Strafbaarheid
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit zoals omschreven in onderdeel e) van het EAB aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Tot dat oordeel is zij naar het recht van de uitvaardigende lidstaat in redelijkheid kunnen komen.
Het feit valt onder nummer 5 op bijlage 1 bij de Overleveringswet, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Op dit feit is naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
Blijkens de Nederlandse vertaling van het EAB zou de uitvaardigende justitiële autoriteit het feit tevens hebben aangeduid als vallend onder nummer 18 op bijlage 1 bij de Overleveringswet, te weten: Diefstal in georganiseerde vorm of zware roof.
Uit het originele, in het Duits gestelde, EAB, blijkt dat hier sprake is van een misslag, zodat de rechtbank die aanduiding verder buiten beschouwing zal laten.
5. Onschuldverweer
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan het feit. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen.
Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan dit feit, is niet gebleken.
6. Overige verweren
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat overlevering voor het onderhavige feit niet toegestaan dient te worden nu er pseudokopers zijn ingezet en inzet van pseudokopers in Nederland niet wordt toegelaten. Dat heeft gevolgen voor de dubbele strafbaarheid van het feit.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw.
Nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het feit heeft aangeduid als feit waarvoor de dubbele
strafbaarheid niet geldt kan de rechtbank de dubbele strafbaarheid slechts toetsen in het kader van de hieronder genoemde terugkeergarantie.
7. Terugkeergarantie
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit.
Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien de in artikel 6, eerste lid, van de Overleveringswet bedoelde garantie is gegeven.
De Leitende Oberstaatanwalt van het Staatsanwaltschaft Tübingen heeft de volgende garantie gegeven:
Ich sichere zu, dass der Verfolgte im Falle seiner Verurteilung in Deutschland zu einer Haftstrafe ohne Bewährung zur (weiteren) Vollstreckung dieser Strafe in die Niederlande überstellt werden wird.
Ich bin datmit einverstanden, dass die nierländischen Justizbehörden in diesem Falle das in Artikel 11 des Übereinkommens vom 21. Marz 1983 über die Überstellung verurteilter Personen geregelte Umwandlungsverfahren anwenden.
Het feit is ook naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A en B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het door de raadsvrouw opgeworpen, hiervoor onder 6 omschreven verweer doet daar niet aan af nu de inzet van pseudokopers, voor zover van belang, niet van invloed is op de strafbaarheid van dergelijke feiten naar Nederlands recht, maar op het eventuele bewijs van de feiten. Daarover kan en mag de overleveringsrechter zich niet uitspreken.
Naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo de opgeëiste persoon ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan en dat deze straf met toepassing van artikel 11 van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74) zal kunnen worden omgezet.
8. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid onder a, OLW
Uit de stukken blijkt dat het feit waarvoor de Duitse justitie de opgeëiste persoon wil vervolgen deels in Nederland is gepleegd. Artikel 13, eerste lid onder a en b van de OLW verbiedt in dat geval de overlevering.
Op grond van het tweede lid van genoemd artikel heeft de officier van justitie gevorderd dat om redenen van een goede rechtsbedeling dient te worden afgezien van bedoelde weigeringsgrond.
Zij heeft daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
Enerzijds blijkt dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit bezit en in Nederland woonachtig is. Op grond daarvan kan worden geconcludeerd dat de opgeëiste persoon een belang heeft bij vervolging en berechting in Nederland.
Anderzijds blijkt uit dit EAB en de daarop betrekking hebbende stukken dat:
- de feiten waarop het EAB ziet zich slechts gedeeltelijk op Nederlands grondgebied hebben afgespeeld. De opgeëiste persoon wordt ervan verdacht zich schuldig te hebben gemaakt aan de invoer van heroïne in Duitsland vanaf Nederland en vervolgens het verkopen van deze heroïne aan Duitse afnemers;
- de opsporing en vervolging van de feiten in Duitsland is aangevangen;
- met betrekking tot dit EAB in Duitsland de bewijsmiddelen voorhanden zijn en thans medeverdachten in Duitsland in voorlopige hechtenis zitten;
- de inbeslaggenomen verdovende middelen bestemd waren voor de Duitse markt, in elk geval niet de Nederlandse markt, hetgeen eveneens een argument vormt voor de conclusie dat het zwaartepunt van de schending van de rechtsorde vanwege de schadelijke gevolgen van het strafbare feit vooral buiten Nederland ligt.
Deze overwegingen wegen naar het oordeel van de officier van justitie zwaarder dan het persoonlijke belang van de opgeëiste persoon.
De rechtbank is van oordeel dat dient te worden afgezien van de in artikel 13 OLW bedoelde weigeringsgrond nu de officier van justitie op de door haar aangevoerde gronden in redelijkheid tot haar vordering heeft kunnen komen.
9. Slotsom
Nu ten aanzien van het feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de Overleveringswet daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
10. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 van de Overleveringswet.
11. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Staatsanwalt Henn, van de Staatsanwaltschaft Tübingen (Duitsland) ten behoeve van strafvervolging ter zake van de verdenking dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr.A.J.R.M. Vermolen, voorzit-ter,
mrs. F. Salomon en L.E. Kalff, rech-ters,
in tegenwoordigheid van mr. A.B. Boukema, grif-fier
en uitgesproken ter openbare zitting van 17 december 2004.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.