ECLI:NL:RBAMS:2004:AR7482

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
KG 04/2315 JRB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • J.R. Branbergen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod op incasseren van betalingen door Dexia in verband met aandelenleasecontracten zonder toestemming van de partner

In deze zaak, behandeld door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam, hebben de eiseressen, bestaande uit de Stichting Leaseverlies, de Stichting Eegalease en de Consumentenbond, een kort geding aangespannen tegen Dexia Bank Nederland N.V. De eiseressen vorderen een verbod voor Dexia om betalingen te incasseren van aandelenleasecontractanten wiens partners de nietigheid van de overeenkomst hebben ingeroepen wegens het ontbreken van toestemming. De voorzieningenrechter heeft op 14 december 2004 uitspraak gedaan en Dexia verboden om tot 15 april 2005 incassomaatregelen te treffen tegen deze contractanten. Dit verbod is gebaseerd op de overweging dat een gehuwde persoon de toestemming van de andere echtgenoot nodig heeft om een aandelenlease-overeenkomst aan te gaan, zoals vastgelegd in artikel 1:88 BW. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de belangen van de eiseressen, die opkomen voor de rechten van de partners van contractanten, zwaarder wegen dan de belangen van Dexia om door te procederen. De rechter heeft ook opgemerkt dat er een groot aantal procedures loopt en dat het belangrijk is om de kosten voor de betrokkenen te beperken totdat er een definitieve uitspraak is gedaan over de rechtsvraag die in deze zaken centraal staat. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de eiseressen gedeeltelijk toegewezen, met inachtneming van bepaalde voorwaarden, en heeft de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

JRB/MA
vonnis 14 december 2004
RECHTBANK IN HET ARRONDISSEMENT AMSTERDAM
VOORZIENINGENRECHTER IN KORT GEDING
VONNIS
i n d e z a a k m e t r o l n u m m e r KG 04/2315 JRB v a n:
1. de stichting STICHTING LEASEVERLIES,
2. de stichting STICHTING EEGALEASE,
3. de vereniging CONSUMENTENBOND,
alle gevestigd te ’s-Gravenhage,
e i s e r e s s e n bij dagvaarding van 18 november 2004,
procureur mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
advocaat mr. W.M. Schonewille te ‘s-Gravenhage,
t e g e n :
de naamloze vennootschap DEXIA BANK NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
g e d a a g d e ,
procureur mr. J.M.K.P. Cornegoor
advocaten mr. D.F. Lunsingh Scheurleer en mr. J.M.K.P. Cornegoor.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Ter terechtzitting van 7 december 2004 hebben eiseressen, verder afzonderlijk te noemen Leaseverlies, Eegalease en de Consumentenbond en gezamenlijk eiseressen, gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. Bij akte hebben eiseressen hun eis verbeterd, conform de in fotokopie aan dit vonnis gehechte akte. Gedaagde, verder te noemen Dexia, heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. Na verder debat hebben partijen stukken overgelegd voor vonniswijzing.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
1. In dit vonnis wordt uitgegaan van de volgende feiten.
a. Dexia en haar rechtsvoorgangers hebben sedert 1990 in een groot aantal varianten aandelenleaseproducten aan het publiek aangeboden. Deze producten hebben aanleiding gegeven tot talrijke procedures tussen de afnemers en Dexia, over diverse geschilpunten betreffende de financiële risico’s van deze producten, de wijze waarop zij zijn aangeboden en de wettelijke vereisten die daarbij golden. Een van deze geschilpunten betreft de vraag of deze overeenkomsten zijn te beschouwen als overeenkomsten van koop op afbetaling zoals bedoeld in artikel 1:88 lid 1 sub d BW, waarvoor de echtgenoot die de overeenkomst aangaat, de toestemming van de andere echtgenoot (waaronder in dit vonnis tevens wordt verstaan: de geregistreerde partner) behoeft en waarbij de andere echtgenoot de vernietiging van de overeenkomst kan inroepen indien die toestemming heeft ontbroken (artikel 1:89 BW).
b. Leaseverlies stelt zich ten doel de belangen te behartigen van de personen die in de periode van 1 januari 1995 tot en met 1 mei 2002 aandelenlease-overeenkomsten met Dexia of haar rechtsvoorgangers zijn aangegaan en daarvan schade hebben ondervonden.
Eegalease stelt zich ten doel de belangen te behartigen van de echtgenoten van de hiervoor bedoelde personen. Inmiddels hebben zich ruim 18.500 partners bij deze stichting gemeld.
De Consumentenbond stelt zich ten doel de belangen te behartigen van de consumenten in het algemeen en die van haar leden in het bijzonder.
c. De kantonrechter te Amsterdam heeft in een vonnis van 25 augustus 2004 in een (bodem)geding tussen Eegalease, de Consumentenbond en drie individuele partners van contractanten van Dexia enerzijds, en Dexia anderzijds, de volgende hier van belang zijnde overwegingen en beslissingen gegeven:
rechtsoverweging 8: de door Dexia aangeboden aandelenleaseproducten dienen te worden gekwalificeerd als overeenkomsten van koop op afbetaling, zoals gedefinieerd in artikel 7A:1576 lid 1 BW;
rechtsoverweging 9: een gehuwde persoon heeft op grond van het bepaalde in artikel 1:88 BW de toestemming van de andere echtgenoot nodig om een aandelenlease-overeenkomst aan te gaan;
rechtsoverweging 13: Eegalease en de Consumentenbond kunnen ontvangen worden in hun groepsactie ex artikel 3:305a BW, voor zover het betreft de gevorderde verklaring voor recht dat de lease-overeenkomsten kwalificeren als koop op afbetaling.
Vervolgens heeft de kantonrechter deze verklaring voor recht ook uitgesproken. In de zaken van de individuele eiseressen werden (onder meer) de lease-overeenkomsten vernietigd.
d. Dexia heeft van dit vonnis hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Am-
sterdam. In die zaak zal op 23 december 2004 van grieven gediend worden. Het concept daarvan is door Dexia overgelegd.
e. Er lopen momenteel volgens opgave van eiseressen alleen reeds bij de rechtbank te Amsterdam (inclusief de sector Kanton) circa 900 procedures van Dexia tegen afnemers. In een substantieel aantal daarvan is het onder 1.a genoemde geschilpunt aan de orde. Dexia vordert in deze procedures betaling van de door de afnemers krachtens het leasecontract verschuldigde termijnen en/of de aan het einde van het contract verschuldigde restschuld. Het komt ook veelvuldig voor dat de afnemers eiser in procedures tegen Dexia zijn en dat zij de rechtsgeldigheid van het leasecontract aantasten en van Dexia terugvorderen hetgeen inmiddels is betaald. Gemiddeld zijn de laatste maanden 75 van dit soort procedures per maand door de afnemers tegen Dexia aanhangig gemaakt.
2. Eiseressen vorderen, na verbetering van de eis ter zitting,
ten aanzien van de reeds gestarte individuele procedures:
1. Dexia te gelasten alle procedures tegen effectenleasecontractanten waarin zij nakoming vordert van deze contracten, van de rol af te doen voeren en afgevoerd te houden, totdat de uitspraak inzake de collectieve actie van Eegalease c.s./Dexia kracht van gewijsde heeft gekregen, voor zover voldaan is aan de volgende vijf cumulatieve voorwaarden:
I) ten tijde van het aangaan van de effectenlease-overeenkomst(en) was sprake van een huwelijk of geregistreerd partnerschap van de contractant;
II) de effectenlease-overeenkomst(en) is (zijn) aangegaan na 1 februari 2000;
III) de effectenlease-overeenkomst(en) is (zijn) niet medeondertekend door de eega; IV) de eega heeft de effectenlease-overeenkomst(en) vernietigd op grond van artikel 1:89 BW;
V) de effectenleasecontractant en de eega hebben niet beiden schriftelijk afstand gedaan van hun rechten (door bijvoorbeeld “het Dexia-Aanbod” te aanvaarden);
2. Dexia te gelasten alle procedures tegen effectenleasecontractanten van de rol af te doen voeren en afgevoerd te houden, totdat de uitspraak inzake de collectieve actie van Eegalease c.c./Dexia kracht van gewijsde heeft gekregen, in die zaken waarin zij (al dan niet mede) een eega van een effectenleasecontractant heeft gedagvaard tot nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de effectenlease-overeenkomst voorzover voldaan is aan de vijf cumulatieve voorwaarden;
3. Dexia te verbieden nog niet in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraken terzake van vorderingen tot nakoming van verplichtingen uit hoofde van effectenleaseovereenkomsten te betekenen aan en/of ten uitvoer te leggen jegens effectenleasecontractanten danwel conservatoir beslag ten laste van hen te leggen, in die zaken waarin zij als eiseres is opgetreden voorzover voldaan is aan de vijf cumulatieve voorwaarden;
4. Dexia te verbieden niet in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraken terzake van vorderingen tot nakoming van verplichtingen uit hoofde van effectenleaseovereenkomsten te betekenen en/of ten uitvoer te leggen jegens eegaas van effectenleasecontractanten danwel conservatoir beslag ten laste van hen te leggen, in die zaken waarin zij als eiseres is opgetreden voorzover voldaan is aan de vijf cumulatieve voorwaarden;
ten aanzien van nog eventueel te starten individuele procedures:
5. Dexia te verbieden, zolang een rechterlijke uitspraak inzake de collectieve actie van Eegalease c.s./Dexia nog geen kracht van gewijsde heeft gekregen, effectenleasecontractanten in eerste instantie te dagvaarden en/of ten laste van hen conservatoir beslag te leggen, voor zover ten aanzien van deze effectenleasecontractant is voldaan aan de vijf cumulatieve voorwaarden;
6. Dexia te verbieden, zolang een rechterlijke uitspraak inzake de collectieve actie van Eegalease c.s./Dexia nog geen kracht van gewijsde heeft gekregen, eegaas van effectenleasecontractanten in eerste instantie te dagvaarden en/of ten laste van hen conservatoir beslag te leggen, voor zover ten aanzien van deze effectenleasecontractant is voldaan aan de vijf cumulatieve voorwaarden.
Alles op straffe van dwangsommen en met veroordeling van Dexia in de kosten.
3. Eiseressen leggen aan hun vorderingen het volgende ten grondslag.
Dexia heeft publiekelijk aangekondigd dat zij het vonnis van de kantonrechter van
25 augustus 2004 in hoger beroep zal aanvechten, zoals zij inmiddels ook heeft ge-
daan, en dat zij desnoods tot de Hoge Raad zal doorprocederen. Intussen gaat Dexia
door met het aanhangig maken van nieuwe procedures tegen de afnemers van wie de echtgenoten geen toestemming hebben gegeven voor het leasecontract en die de vernietiging daarvan hebben ingeroepen, wanneer die afnemers niet (meer) aan hun verplichtingen uit het contract voldoen. Dexia dwingt deze afnemers daardoor verweer te voeren en kosten aan advocaten en andere kosten te maken. Het overgrote deel van de afnemers is niet in staat die kosten te betalen. Dexia tracht deze afnemers “uit te roken”. Er is sprake van onevenredigheid van het belang van Dexia om in deze fase door te procederen en de belangen die eiseressen behartigen. Van Dexia kan verlangd worden dat zij met verdere rechtsmaatregelen of proceshandelingen wacht totdat met kracht van gewijsde is beslist over de rechtsvraag die partijen in deze categorie zaken verdeeld houdt. Dexia misbruikt haar bevoegdheid indien zij dat niet doet. Die verplichting volgt voor Dexia ook uit de maatschappelijke positie die zij als bank inneemt.
Overigens hebben eiseressen de belangengroepen waarvoor zij opkomen, wel geadviseerd voorlopig onder protest aan hun betalingsverplichtingen jegens Dexia te blijven voldoen en zullen zij dit advies ook voor de toekomst handhaven.
Hetgeen eiseressen verder nog hebben aangevoerd als reactie op het verweer van Dexia, komt hierna, voor zover nodig, bij de beoordeling van het geschil aan de orde.
4. Dexia heeft het volgende tot haar verweer aangevoerd.
4.1 Geen van eiseressen is ontvankelijk in haar vordering op grond van artikel 3:305(a)
BW (de collectieve actie).
De bescherming die artikel 1:88 BW biedt, is de bescherming van de echtgenoot en niet het consumentenbelang waar de Consumentenbond zich volgens haar doelstelling op richt. Leaseverlies komt op voor de belangen van de contractanten zelf en niet voor de belangen van de echtgenoten, waar het thans om gaat.
Voor alle eiseressen geldt voorts dat zij niet voldoen aan het vereiste dat zij de belangen van de aandelenleasecontractanten ook feitelijk behartigen. Zij doen immers niet anders dan procedures tegen Dexia te voeren.
4.2 Voorts zijn de belangen van de individuele contractanten, c.q. hun echtgenoten, in
onvoldoende mate gelijksoortig.
In veel gevallen is het beroep van de echtgenoot op de vernietiging van het contract verjaard, omdat zij reeds langer dan de wettelijke termijn van drie jaar op de hoogte was van het door haar echtgenoot afgesloten leasecontract (artikel 3:52 lid 1 onder d BW).
4.3 Dexia bestrijdt dat de lease-overeenkomsten het karakter hebben van koop op afbetaling of huurkoop. De argumenten die de kantonrechter in haar vonnis van 25 augustus 2004 gebruikt heeft voor haar beslissing dat sprake is van koop op afbetaling, gaan voor een aantal door Dexia aangeboden aandelenleaseproducten in elk geval niet op, omdat voor deze producten afwijkende voorwaarden gelden met betrekking tot de eigendom en aflevering van de aandelen, dan waar de kantonrechter zich in haar motivering op heeft gebaseerd.
4.4 In iedere afzonderlijke zaak zal onderzocht moeten worden of toestemming is gege-
ven. Dat behoeft volgens Dexia niet schriftelijk gebeurd te zijn en in elk geval is mede-ondertekening van het leasecontract geen vereiste. Voorts zijn er gevallen dat de echtgenoot selectief vernietiging vordert, namelijk alleen voor de leasecontracten waar verlies op is geleden en niet voor die contracten waar winst op behaald is. Dat is volgens Dexia onaanvaardbaar.
4.5 Tegenover de uitspraak van de kantonrechter te Amsterdam staan uitspraken van
andere rechtbanken (Roermond, Almelo, Arnhem, Assen) waarin beslist is dat de aandelenlease-overeenkomsten geen koop op afbetaling zijn, zoals bedoeld in artikel 1:88 BW. Ook de rechtbank te Amsterdam heeft op 17 november 2004 nog een afwijkende uitspraak gegeven met betrekking tot het lease-product AEX Plus Effect. Aan de uitspraak van de kantonrechter te Amsterdam dient geen groter gewicht te worden toegekend dan aan die van andere rechtbanken. Toewijzing van de vordering van eiseressen zou betekenen dat Dexia ook geen vorderingen meer aanhangig zou mogen maken bij die rechtbanken die het standpunt van Dexia met betrekking tot het toestemmingsvereiste reeds als juist beoordeeld hebben.
4.6 Het is een fundamenteel recht van Dexia om zich tot de rechter te wenden. Een ver-
bod daartoe zou strijdig zijn met artikel 17 van de grondwet en met artikel 6 EVRM.
Dexia misbruikt haar bevoegdheid niet door de afnemers die niet aan hun
contractuele verplichtingen voldoen, in rechte aan te spreken. Dexia heeft daar een redelijk belang bij en de procedures zijn niet bij voorbaat kansloos. Hoe ouder een vordering is, des te groter wordt het risico dat zij onverhaalbaar zal blijken te zijn. Dexia zal derhalve schade lijden indien het haar voor langere tijd verboden wordt om afnemers die niet (meer) betalen in rechte aan te spreken. Een dergelijk verbod brengt bovendien het risico met zich mee dat ook die afnemers die nu nog wel aan hun verplichtingen voldoen, zij het veelal onder protest, daarmee ook gaan ophouden.
Voor die afnemers die geen advocaat kunnen betalen, staat de mogelijkheid van door de overheid gefinancierde rechtshulp open.
4.7 Het behoort volgens Dexia tot de taak van de voorzieningenrechter om zijn voorzieningen af te stemmen op de beslissing die naar zijn verwachting door de bodemrechter zal worden genomen en niet om een voorziening te geven die beoogt te beletten dat de bodemrechter van de zaak kennis kan nemen. Voorts is er niet alleen bij het Hof te Amsterdam een appèlzaak over dit dispuut aanhangig, maar bijvoorbeeld ook bij het Hof Den Bosch, waarin al op 20 december 2004 pleidooi gehouden zal worden.
4.8 De gelijkheid van behandeling van partijen wordt volgens Dexia voorts verstoord,
indien het Dexia verboden wordt procedures tegen afnemers aanhangig te maken en het die afnemers vrij zou blijven staan om hunnerzijds wel processen tegen Dexia te voeren.
4.9 Tenslotte heeft Dexia aangevoerd dat het voor haar in veel gevallen niet kenbaar is welke afnemers gehuwd waren of een geregistreerde partner hadden toen zij een lease-overeenkomst met haar aangingen.
Beoordeling van het geschil
5. Voorop gesteld wordt dat de in dit geding te geven beslissing alleen die Dexia-
afnemers van aandelenleaseproducten, c.q. hun partners, betreft die bij het afsluiten van het leasecontract gehuwd waren of een geregistreerde partner hadden en bij wie de partner de vernietiging van het leasecontract heeft ingeroepen omdat hij of zij geen toestemming voor de overeenkomst heeft gegeven.
6. Eiseressen worden ieder in hun vordering ontvankelijk verklaard. Artikel 1:88 BW
beoogt de echtgenoten in het belang van het gezin te beschermen tegen rechtshandelingen die, zoals de koop op afbetaling, een groot financieel risico met zich brengen. Deze bescherming kan weliswaar alleen door de partner worden ingeroepen, doch strekt zich dan mede uit tot de echtgenoot die gehandeld heeft en betreft daarmede ook de doelgroepen waar de Stichting Leaseverlies en de Consumentenbond zich als belangenbehartigers voor opgeworpen hebben.
Het verweer dat eiseressen deze belangen niet feitelijk behartigen omdat zij alleen tegen Dexia procederen, staat hun ontvankelijkheid niet in de weg. Ook het voeren van procedures kan gerekend worden tot een feitelijke belangenbehartiging.
Ook de omstandigheid dat de individuele zaken onvoldoende gelijksoortig zijn, belet niet de ontvankelijkheid van eiseressen. Het is ongetwijfeld juist dat het debat in de individuele zaken met betrekking tot de wijze waarop al dan niet toestemming is gegeven, vragen als rechtsverwerking of verjaring, en de financiële gevolgen van het ontbreken van toestemming, verschillend zal kunnen zijn, maar de door eiseressen opgeworpen vraag of van Dexia verlangd kan worden dit debat uit te stellen, is een vraag die voor de betrokken afnemers in voldoende mate van gelijksoortige aard is.
7. In de rechtspraak en literatuur bestaat geen eenduidige opvatting over de vraag of
de wetgever onder het begrip koop op afbetaling in artikel 1:88 BW alleen het oog heeft op (stoffelijke) zaken in de betekenis van het na 1 januari 1992 geldend recht, dan wel of daar ook vermogensrechten en met name aandelenleaseproducten onder verstaan dienen te worden, gelet op het feit dat onder het oude recht het begrip “zaken” wel vermogensrechten omvatte en het feit dat aan artikel 7A:1576 BW een lid 5 werd toegevoegd, waarin is bepaald dat de regels met betrekking tot de koop op afbetaling ook van toepassing zijn op vermogensrechten, anders dan registergoederen.
In die discussie hebben tot dusverre diverse rechtbanken en de daarvan deel uitmakende kantonrechters, onderling tegenstrijdige uitspraken gegeven. De voorzieningenrechter merkt hierbij overigens op dat het hem ambtshalve bekend is dat de onder 3.5 genoemde uitspraak van de rechtbank te Amsterdam van 17 november 2004 niet te beschouwen is als een met de eerdere uitspraken van deze rechtbank strijdige beslissing, omdat die uitspraak betrekking had op een leaseproduct (AEX Plus Effect) waarvoor condities golden die naar het oordeel van de rechtbank afweken van die waar de overige uitspraken betrekking op hadden.
Ook de rechtsgeleerden hebben op dit onderwerp blijk gegeven van tegengestelde standpunten. Brunner en Roelvink hebben in hun advies van 24 februari 2004 aan de Commissie Geschillen Aandelenlease (Commissie Oosting) de opvatting verdedigd dat de lease-overeenkomsten indien zij aan bepaalde voorwaarden voldoen, zijn te beschouwen als koop op afbetaling zoals bedoeld in artikel 1:88 BW, doch de hoogleraren Kortmann, Van Mourik en Nuytinck nemen een tegengesteld standpunt in. Beide groepen rechtsgeleerden baseren zich daarbij in belangrijke mate op de Parlementaire Geschiedenis van de hierboven genoemde wetsartikelen en van de wijzigingen die daarop hebben plaats gevonden, maar trekken daaruit verschillende conclusies.
8. In dit geding behoeft geen keuze tussen deze beide opvattingen gemaakt te worden en kan volstaan worden met de constatering dat uit de hiervoor bedoelde controverse afgeleid dient te worden dat beide opvattingen verdedigbaar zijn. Het standpunt dat Dexia inneemt – de toestemming van de echtgenoot is niet vereist – kan niet als bij voorbaat kansloos beschouwd worden.
Dexia stelt haar vorderingen tegen de afnemers die niet (meer) aan hun betalingsverplichtingen voldoen, ook niet zonder redelijk belang in en beoogt daarmee niet slechts om nadeel aan haar wederpartijen toe te brengen. In zoverre kan het verwijt van eiseressen dat Dexia misbruik maakt van haar bevoegdheid door haar afnemers in rechte aan te spreken, niet gegrond worden op deze beide criteria.
9. Het aanhangig maken van procedures kan echter ook in andere gevallen misbruik van bevoegdheid opleveren, bijvoorbeeld indien er sprake is van een zodanige onevenredigheid tussen het belang bij uitoefening van dit recht en het belang van de andere partij dat daardoor geschaad wordt, dat die procedures in redelijkheid niet aanhangig gemaakt dienen te worden (artikel 3:13 BW). Dit zal echter slechts in uitzonderlijke gevallen aangenomen kunnen worden.
In de Dexia-problematiek doet zich de bijzondere omstandigheid voor dat daar uitzonderlijk veel personen bij betrokken zijn. Er lopen nu reeds circa 1000 of meer procedures over de aandelenleaseproducten van Dexia bij de verschillende gerechtelijke instanties in Nederland. Gelet op het feit dat Eegalease onweersproken gesteld heeft dat zich 18.500 partners van leasecontractanten bij haar hebben aangemeld, is het stuwmeer van latente procedures in die gevallen dat de partner geen toestemming voor het contract gegeven heeft, kennelijk nog vele malen groter. Eiseressen hebben een gerechtvaardigd belang om te trachten te voorkomen dat de betrokkenen in al die gevallen de aanzienlijke kosten van rechtshulp moeten maken, in een situatie dat enerzijds nog onduidelijk is hoe het definitieve oordeel van de rechter over de onderhavige rechtsvraag zal luiden, maar dat anderzijds door die rechtbanken waar het grootste aantal procedures loopt of naar verwachting zal gaan lopen, in het bijzonder de rechtbank Amsterdam en andere rechtbanken in de randstad, reeds ten gunste van hun standpunt is beslist.
Het argument van Dexia dat de gedaagden die onvermogend zijn in aanmerking kunnen komen voor door de overheid gefinancierde rechtsbijstand, werpt hiertegen onvoldoende, en ook niet het juiste, gewicht in de schaal.
10. Hiertegenover heeft ook Dexia een gerechtvaardigd belang aangevoerd om op
korte termijn op te treden tegen contractanten die niet meer aan hun betalingsverplichtingen voldoen.
11. Bij de beantwoording van de vraag of afweging van deze wederzijdse belangen
aanleiding dient te geven voor een voorziening zoals gevorderd, wordt mede in aanmerking genomen dat de aandelenleaseproducten door Dexia, c.q. haar rechtsvoorgangsters zijn ontworpen en op de markt zijn gebracht en dat eigen aan het product is dat Dexia krediet geeft aan de afnemers, zodat zij een zeker debiteurenrisico welbewust heeft aanvaard.
Voorts wordt overwogen dat in een situatie waarin binnen een korte periode een zeer groot aantal procedures in Dexia-zaken bij de gerechtelijke instanties aanhangig worden gemaakt, bij die rechtbanken waar dat plaats vindt ook de belangen van andere justitiabelen geschaad kunnen worden, doordat de afdoening van hun zaken daardoor vertraging zou kunnen oplopen.
12. Tegenover het argument van Dexia dat een ongelijke behandeling ontstaat wanneer
Dexia geen procedures meer aanhangig mag maken tegen de afnemers, maar die afnemers wel tegen Dexia, staat dat de positie van Dexia als bankinstelling van een andere aard is dan die van de particuliere afnemers. Voorts is het verjaringsregime, en zijn de mogelijkheden van stuiting van de verjaring, voor de geldvorderingen van Dexia wettelijk anders geregeld dan die voor de afnemers, indien die uit onverschuldigde betaling ageren. Verder wordt overwogen dat het Dexia steeds vrij zal blijven staan om in procedures die tegen haar worden ingesteld, desgewenst een beroep op verrekening te doen en/of in reconventie een tegenvordering in te stellen.
13. Op grond van deze omstandigheden en alle daarbij betrokken belangen, wordt ge-
oordeeld dat er voldoende aanleiding is om een voorziening te treffen die tegemoet komt aan het doel dat eiseressen in dit geding nastreven. Daarbij dienen echter beperkingen te worden aangebracht.
14. Partijen hebben zich in hun toelichtingen gericht op een uitstel of “stand-still
periode” totdat de Hoge Raad in hoogste instantie over de onderhavige rechtsvraag heeft geoordeeld. Nu evenwel in dit stadium niet te voorzien is of cassatie zal worden ingesteld en zo ja, hoe lang een cassatieprocedure zal duren, is deze periode voorshands te onbepaald om zich voor toewijzing te lenen. Voor de positie van partijen zal thans in de eerste plaats van belang zijn welke beslissingen de Gerechtshoven zullen nemen in de thans aanhangige appèlprocedures waarin deze rechtsvraag en daarmee samenhangende vragen aan de orde zijn gesteld. De duur van na te noemen voorzieningen dient voorshands niet verder te gaan dan het tijdstip waarop die beslissingen te verwachten zijn en kan opnieuw beoordeeld worden indien en zodra die beslissingen daartoe wellicht aanleiding geven.
De voorzieningenrechter heeft de redelijke verwachting dat het Hof te Amsterdam in het hoger beroep tegen het vonnis van de kantonrechter van 25 augustus 2004 korte termijnen zal aanhouden en dat een beslissing van het Hof uiterlijk begin april 2005 tot de reële mogelijkheden behoort.
15. De voorzieningenrechter zal niet ingrijpen in reeds aanhangige procedures van
Dexia tegen haar leasecontractanten en/of hun echtgenoten, gesteld al dat dit tot de bevoegdheden van een voorzieningenrechter zou kunnen behoren. De procesorde in die procedures dient bepaald te worden door de rechter die op die zaken zit. Daarbij komt dat de gedaagden, voor zover zij niet in persoon procederen, voor die zaken al een beroep op rechtshulp hebben moeten doen. Dit betekent dat de onder 2.1 en 2.2 genoemde voorzieningen niet toewijsbaar zijn.
16. Ook het onder 2.3 en 2.4 gevorderde verbod om reeds uitgesproken vonnissen die
nog niet in kracht van gewijsde zijn gegaan, te betekenen en tegen de contractant of zijn echtgenoot ten uitvoer te leggen, leent zich in het kader van de onderhavige collectieve actie niet voor toewijzing. Voor zover die vonnissen uitvoerbaar bij voorraad zijn verklaard, zijn de individuele gedaagden hiervoor aangewezen op de wettelijke mogelijkheden van een executiegeschil.
17. Onder 2.6 vorderen eiseressen een verbod van Dexia om procedures tegen de echtgenoten aanhangig te maken. Bij dit verbod hebben eiseressen echter geen belang, omdat niet is in te zien op welke grond Dexia procedures aanhangig zou kunnen maken tegen personen met wie zij niet gecontracteerd heeft en dit belang door eiseressen ook niet is toegelicht.
18. Aan de orde is dus nog slechts het door eiseressen tegen Dexia gevorderde verbod
om in nieuwe zaken haar afnemers van aandelenleaseproducten te dagvaarden of ten hunnen laste conservatoir beslag te leggen, voor zover die zaken voldoen aan de onder 2.1 genoemde voorwaarden.
Dit verbod is met betrekking tot het uitbrengen van dagvaardingen op grond van de hierboven weergegeven overwegingen en afweging van de wederzijdse belangen toewijsbaar voor de periode die voorshands loopt van de datum van deze uitspraak tot 15 april 2005. Daarbij gelden niet slechts de door eiseressen zelf genoemde voorwaarden, maar ook de voorwaarde dat de echtgenoten of geregistreerde partners van de contractanten Dexia in het bezit gesteld hebben van bewijsstukken waaruit blijkt dat zij deze hoedanigheid hadden op het moment dat het leasecontract werd aangegaan.
Dexia heeft ter zitting uitdrukkelijk verklaard dat het haar vast beleid is om geen conservatoire beslagen te leggen voor haar vorderingen op de contractanten. Eiseressen hebben derhalve geen belang bij het gevorderde verbod op dit onderdeel, zodat een nader onderzoek naar de grondslagen daarvan achterwege kan blijven.
19. Met betrekking tot die zaken waarin de dagvaardingen op de dag van deze uitspraak
reeds zijn uitgebracht, maar deze nog niet bij de rechtbank, c.q. bij de sector Kanton, zijn aangebracht, zal het Dexia verboden worden deze nog aan te brengen indien de gedaagde, c.q. zijn of haar partner, tenminste 24 uur voor de dag waartegen gedagvaard is, aan Dexia aangetoond heeft aan de hiervoor bedoelde voorwaarden voldaan te hebben.
20. Dexia heeft in dit geding wel gesteld dat er voor de beoordeling van het karakter
van het leaseproduct als koop op afbetaling onderscheid gemaakt moet worden tussen de vele varianten waarin het product op de markt is gebracht, doch zij heeft dit verweer niet verder uitgewerkt of toegelicht. Een nader onderzoek naar deze stelling kan derhalve niet plaats vinden en na te noemen verbod heeft te gelden voor alle in de dagvaarding genoemde aandelenleaseproducten.
21. De gevorderde dwangsom wordt gematigd, zoals hierna bepaald.
22. Nu beide partijen gedeeltelijk in het gelijk en gedeeltelijk in het ongelijk worden
gesteld, zullen de proceskosten gecompenseerd worden, in dier voege dat iedere partij de eigen kosten dient te dragen.
BESLISSING IN KORT GEDING
De voorzieningenrechter:
1. verbiedt Dexia om in de periode van de dag van deze uitspraak tot 15 april 2005
dagvaardingen uit te brengen voor procedures in eerste aanleg tegen personen met wie zij een aandelenlease-overeenkomst is aangegaan voor een van de in de dagvaarding genoemde aandelenleaseproducten, in die gevallen dat aan de volgende voorwaarden is voldaan:
I) ten tijde van het aangaan van de effectenlease-overeenkomst(en) was sprake van een huwelijk of geregistreerd partnerschap van de contractant en dit is met een bewijsstuk aan Dexia aangetoond;
II) de effectenlease-overeenkomst(en) is (zijn) aangegaan na 1 februari 2000;
III) de effectenlease-overeenkomst(en) is (zijn) niet mede-ondertekend door de echtgenoot of geregistreerd partner;
IV) de echtenoot/geregistreerde partner heeft de effectenlease-overeenkomst(en) vernietigd op grond van artikel 1:89 BW;
V) de effectenleasecontractant en de echtenoot/geregistreerde partner hebben niet beiden schriftelijk afstand gedaan van hun rechten (door bijvoorbeeld “het Dexia-Aanbod” te aanvaarden);
2. Verbiedt Dexia met betrekking tot die zaken waarin de dagvaardingen op de dag van deze uitspraak reeds zijn uitgebracht, maar deze nog niet bij de rechtbank, c.q. bij de sector Kanton, zijn aangebracht, deze dagvaardingen nog aan te brengen indien de gedaagde, c.q. zijn of haar partner, tenminste 24 uur voor de dag waartegen gedagvaard is, aan Dexia aangetoond heeft aan de hiervoor bedoelde voorwaarden voldaan te hebben.
3. Veroordeelt Dexia tot betaling van een dwangsom van € 25.000,- aan eiseressen tezamen voor iedere overtreding van een van deze veroordelingen.
4. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
5. Compenseert de proceskosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
6. Wijst het meer of anders gevorderde af.
Gewezen door mr. J.R. Branbergen, vice-president van de rechtbank te Amsterdam, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dinsdag 14 december 2004, in tegenwoordigheid van de griffier.
Coll.: