Parketnummer: 13/047038-04
Datum uitspraak: 22 oktober 2004
van de rechtbank Amsterdam, negende meervoudige kamer B, in de strafzaak tegen:
geboren te distrikt [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het [adres], gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting “Flevoland” - Huis van Bewaring “Almere Binnen” te Almere.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 oktober 2004.
Aan verdachte is tenlastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding, waarvan een kopie als bijlage aan dit vonnis is gehecht. De in die dagvaarding vermelde tenlastelegging geldt als hier ingevoegd.
3. Waardering van het bewijs
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Ten aanzien va het onder 1 tenlastegelegde:
op tijdstippen gelegen in de periode van 1 januari 1999 tot en met 11 oktober 2003 te Amsterdam, telkens met [slachtoffer1] geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die telkens bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer1], hebbende verdachte zijn, verdachtes, penis en/of vinger en/of tong in de vagina van die [slachtoffer1] geduwd
op tijdstippen gelegen in de periode van 1 januari 1999 tot en met 11 oktober 2003 te Amsterdam, telkens ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind, [slachtoffer1] geboren op [geboortedatum], bestaande die ontucht telkens hierin dat hij, verdachte, die [slachtoffer1] bij de vagina heeft betast en/of gelikt;
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde:
op tijdstippen gelegen in de periode van [geboortedatum] tot en met 11 oktober 2003 te Amsterdam, telkens met [slachtoffer2], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die telkens bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer2], hebbende verdachte zijn, verdachtes, vinger in de vagina van die [slachtoffer2] geduwd
op tijdstippen gelegen in de periode van 4 november 2002 tot en met 11 oktober 2003 te Amsterdam, telkens ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind, [slachtoffer2], geboren op [geboortedatum], bestaande die ontucht telkens hierin dat hij, verdachte die [slachtoffer2] bij de vagina heeft betast;
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde:
op 31 december 1999 te Amsterdam, met [slachtoffer3], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het ontuchtig betasten van de vagina van die [slachtoffer3].
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft gedurende een relatief lange periode zijn dochters [slachtoffer1] en [slachtoffer2], de eerste vanaf haar tweede jaar en de tweede vanaf haar geboorte, seksueel misbruikt zoals in de bewezenverklaring nader omschreven.
De ervaring heeft geleerd dat een kind dat slachtoffer wordt van incest - gepleegd door een van de belangrijkste verzorgers - grote kans loopt op hechtings- en relationele problemen. Wanneer een kind zich niet veilig kan voelen bij (één van) zijn ouder(s) van wie het nog volledig afhankelijk is, als een kind pijn wordt gedaan door iemand die hij moet kunnen vertrouwen, werkt dit door in de ontwikkeling van een kind, zelfs en juist als het kind nog maar heel jong is. Een kind dat in plaats van warmte, bescherming en liefde te ontvangen, pijn gedaan wordt en seksueel misbruikt wordt, zal zich niet veilig kunnen hechten. Hierdoor ontwikkelt het niet de basisveiligheid die van fundamenteel belang is om zich te kunnen ontwikkelen tot een gezonde en stabiele persoonlijkheid die in staat is om relaties aan te gaan.
Onderzoek heeft uitgewezen dat slachtoffers van seksueel misbruik, gebukt kunnen gaan onder de emotionele reacties (angst, boosheid en vijandigheid; schuld- en schaamtegevoel, depressiviteit). Zij kunnen daarnaast last hebben van lichamelijke functieklachten (slaapstoornissen, verandering eetpatroon). Ook kan er sprake zijn van psychoseksuele reacties en problemen in sociaal functioneren. Op de lange termijn kunnen er problemen ontstaan zoals depressiviteit, zelfdestructief gedrag, angst, gespannenheid, een negatief zelfbeeld en relationele problemen.
Verdachte had als vader vertrouwen, warmte, bescherming, kortom liefde moeten geven aan zijn jonge kinderen maar heeft daarentegen zijn eigen belangen en de bevrediging van zijn seksuele behoeften laten prevaleren. Op grove wijze heeft hij de lichamelijke en geestelijke integriteit van zijn kinderen geschonden. Toen verdachte op het vriendinnetje van zijn dochter moest passen, heeft hij ook met dat meisje ontuchtige handelingen gepleegd.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank kennis genomen van het over verdachte uitgebrachte rapport van 12 juli 2004, opgemaakt door A.J. de Groot, psycholoog en J.H. van Renesse, psychiater, in samenwerking met de overige leden van het onderzoeksteam van het Pieter Baan Centrum, observatiekliniek te Utrecht. In dit rapport wordt verslag gedaan van het door voornoemde gedragsdeskundigen ingestelde onderzoek naar de geestvermogens van verdachte. Uit het rapport komt het volgende beeld van verdachte naar voren.
Verdachte is een op zwakbegaafd tot benedengemiddeld intellectueel niveau functionerende man die op grond van aanleg- en milieufactoren een milde persoonlijkheidsstoornis heeft verkregen met afhankelijke en theatrale trekken. Een man die gevoelens van onzekerheid, insufficiëntie en kleinheid, krampachtig (narcistisch) probeert af te weren. Het gevolg is schijnautonomie; verdachte presenteert zich steviger en groter dan hij is. Centraal staan bij hem de koppig-naïeve en angstig-afhankelijke contactname, het geringe gevoel van eigenwaarde en de neiging om spanningen te seksualiseren, waarbij overigens het behouden van de affectieve relatie van verdachte voorop staat. De theatraliteit van verdachte sluit aan bij zijn narcistische afweer en uit zich in dramatische, groteske uitingen, egocentrisme, onechtheid, geldingsdrang en het provoceren bij afwijzing. Zijn persoonlijkheid valt niet geheel los te zien van zijn beperkte capaciteiten. Hij verliest bij oplopende druk in de omgeving snel het overzicht, ‘leest’ moeilijker wat er in zijn sociale omgeving speelt en is minder flexibel om zijn gedrag aan te passen aan de diverse omstandigheden. Dit gaat gepaard met gedragsrigiditeit, maar ook met mentale starheid (koppigheid, zwart-witdenken). Op basis van zijn verhalen, maar zeker ook op basis van het milieurapport en de processen-verbaal, ontstaat de indruk dat verdachte bovenmatig gericht is op vrouwen en seks. Zijn seksualiteit lijkt nauwelijks ontwikkeld, amorf. Innerlijk, zich diffuus aandienende seksuele driften lijken belangrijker dan het driftobject; dit kan een peuter maar ook een meisje of vrouw zijn.
Volgens de deskundigen dienen de aan verdachte tenlastegelegde feiten begrepen te worden als regressieve momenten bij zijn afhankelijk-theatrale persoonlijkheidsstructuur in combinatie met een slechte impulscontrole, mede op basis van zijn capaciteiten. Seksuele frustraties en behoeften hebben zich - bij gebrek aan rijpere ‘coping’-mechanismen - verplaatst naar zijn dochters, maar ook opportunistisch naar een vriendinnetje van een van hen, waarbij de seksuele delicten als geleidelijk ontstane grensoverschrijdingen kunnen worden beschouwd. Vanuit deze ontwikkelingsconstellatie is het mogelijk om aan te nemen dat verdachte onder stressvolle omstandigheden troost zoekt in intieme contacten met zijn kinderen die door hem niet als schadelijk worden ervaren.
De conclusie van de deskundigen is dat verdachte ten tijde van het plegen van de tenlastegelegde feiten weliswaar de ongeoorloofdheid hiervan heeft kunnen inzien, doch in mindere mate dan de gemiddeld normale mens in staat is geweest zijn wil in vrijheid - overeenkomstig een dergelijk besef - te bepalen. Verdachte was, volgens de deskundigen, ten tijde van het hem tenlastegelegde lijdende aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogen dat deze hem slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
De rechtbank verenigt zich met deze conclusie en maakt deze de hare.
7.2. Terbeschikkingstelling met dwangverpleging
Het gevaar voor recidive van feiten zoals tenlastegelegd moet, volgens de deskundigen, zonder behandeling groot worden geacht, gelet op de gebrekkige identiteit van verdachte, zijn kwetsbaarheid hierdoor voor spanningen en zijn geneigdheid - bij gebrek aan rijpere copingsmechanismen - om spanningen te seksualiseren.
De deskundigen adviseren daarom op grond van hun onderzoek de oplegging van de maatregel tot terbeschikkingstelling (TBS). De rechtbank zal dit advies volgen.
Naar aanleiding van vragen heeft het onderzoeksteam van het Pieter Baan Centrum een aanvullend rapport opgesteld. Hieraan staat beschreven dat de ernst van de tenlastegelegde feiten en de rol die de bij verdachte vastgestelde pathologie hierbij heeft gespeeld, voor het onderzoeksteam aanleiding zijn geweest voor het geven van het advies tot oplegging van de TBS-maatregel. Verdachte heeft een persoonlijkheidsstoornis met theatrale en afhankelijk trekken. Hij heeft hierdoor, in combinatie met zijn beperkte intellectuele capaciteiten, onvoldoende identiteit kunnen ontwikkelen en is in zijn functioneren voor een belangrijk deel afhankelijk gebleven van zijn omgeving. Hij is slecht in staat deze afhankelijkheid te verdragen. Zijn afhankelijkheid vormt voor hem tevens een belemmering om woedegevoelens en frustraties, die inherent zijn aan zijn identiteitsproblematiek, direct te uiten. Frustraties en spanningen worden daarom door hem afgeweerd door ze te ontkennen of te rationaliseren en vinden gedeeltelijk een uitweg in geseksualiseerde vorm. De ‘keus’ van verdachte voor jonge kinderen lijkt vooral te moeten worden gezien tegen de achtergrond van zijn emotionele en seksuele onrijpheid. Daarnaast kunnen meer pragmatische - indirect aan zijn stoornis gerelateerde - overwegingen voor hem een rol hebben gespeeld, zoals de angst voor mogelijke ontdekking en schaamte tegenover zijn omgeving.
Ter nadere toelichting op de beantwoording van de vraag of er gevaar voor recidive aanwezig moet worden geacht, is volgens het onderzoeksteam in de eerste plaats van belang dat verdachte vanuit zijn pathologie slecht kan omgaan met spanningen en vanuit zijn afhankelijkheid is hij geneigd conflicten uit de weg te gaan. Deze afweermechanismen (ontkenning, rationalisatie) bieden hem hierbij doorgaans een adequate bescherming. Binnen een intieme relatie is verdachte verhoogd kwetsbaar voor spanningen en frustraties. Het onderzoeksteam acht de kans op herhaling van een seksueel delict in het bijzonder verhoogd binnen een intieme relatie. In beginsel ziet het onderzoekteam mogelijkheden om verdachte in een deels ambulant kader te behandelen.
Uit het aanvullend rapport blijkt echter dat verdachte weliswaar in beginsel valt binnen de doelgroep van polikliniek De Waag, onderdeel van de Dr. Henri van der Hoeven Stichting te Utrecht maar tijdens het intakegesprek onvoldoende motivatie toonde om tot een effectief behandelplan te komen. Een doorslaggevend argument bij dit afwijzende oordeel vormde, naast de sthenische ontkenning van het tenlastegelegde tijdens het gesprek door verdachte, vooral de expliciete weigering van verdachte tot deelname aan een ambulante behandeling in groepsverband. De uiteindelijke conclusie is dat een behandeling van verdachte niet kan worden gerealiseerd in het kader van een TBS met voorwaarden. Aangezien er geen zinvolle alternatieven worden gevonden voor een adequate behandeling van verdachte wordt geadviseerd verdachte een TBS met dwangverpleging op te leggen.
De raadsman van verdachte heeft bij gelegenheid van pleidooi naar voren gebracht dat bij de behandeling van verdachte kan worden volstaan met een TBS met voorwaarden waarbij een van de voorwaarden zou zijn dat verdachte zich ambulant dient te laten behandelen, zoals ook aanvankelijk door de deskundigen van het Pieter Baan Centrum werd geadviseerd. Ter zitting heeft de raadsman een brief overgelegd waaruit blijkt dat verdachte (alsnog) geaccepteerd is als cliënt voor de intensieve groepsbehandeling van De Waag, onderdeel van de Dr. Henri van der Hoeven Stichting te Utrecht. Deze groepsbehandeling bestaat uit het gedurende één jaar tweemaal per week bijeenkomen, eenmaal een dagdeel en eenmaal een hele dag. Hierna volgt circa anderhalf jaar nazorgbijeenkomsten met de frequentie van eenmaal per maand.
De rechtbank is echter van oordeel, ondanks de acceptatie van verdachte bij De Waag, dat niet kan worden volstaan met een TBS met voorwaarden en een ambulante behandeling maar dat een TBS met dwangverpleging noodzakelijk is. Zij overweegt daartoe het volgende.
Verdachte heeft er naar het oordeel van de rechtbank ter zitting blijk van gegeven niet of nauwelijks enig inzicht te hebben in het kwalijke van zijn handelen en de schadelijke gevolgen van dat handelen voor de slachtoffers. Letterlijk heeft verdachte onder meer verklaard dat hij het nut van de strafzaak tegen hem niet inziet. Verdachte wil wel hulp maar zijn hulpvraag beperkt zich tot het willen leren hoe de zorg voor zijn kinderen op zich te nemen. Daarbij komt dat verdachte, hoewel hij heeft toegegeven het hem tenlastegelegde te hebben gepleegd, hardnekkig blijft ontkennen schuldig te zijn, een van de redenen om verdachte aanvankelijk te weigeren bij De Waag. Voorts merkt de rechtbank op dat verdachte het misbruik van zijn kinderen gedurende langere tijd heeft gepleegd. Verdachte creëerde in die tijd telkens de situatie om dat te kunnen doen. Bovendien heeft verdachte, niet onbelangrijk, toen de gelegenheid zich voordeed, ook met het vriendinnetje van een van zijn dochters ontucht gepleegd.
Gelet op het voorgaande, is de rechtbank oordeel dat niet kan worden volstaan met een poliklinische behandeling bij De Waag en dat een TBS met voorwaarden derhalve niet in aanmerking komt. Een TBS met dwangverpleging is de enige aangewezen maatregel die recht doet aan de ernst van de feiten en de problematiek van verdachte en bovendien de maatschappij voldoende bescherming biedt.
Resumerend, nu gebleken is dat bij verdachte ten tijde van het plegen van de hiervoor bewezenverklaarde feiten een zodanige gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens bestond dat deze feiten hem slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend, de bewezenverklaarde feiten misdrijven betreffen waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld, de veiligheid van anderen die maatregel eist en er groot recidivegevaar is, is de rechtbank van oordeel, mede op grond van het rapport van de gedragsdeskundigen en overeenkomstig hun advies, dat uit een oogpunt van beveiliging van de maatschappij het opleggen van de maatregel TBS met dwangverpleging absolute noodzaak is.
De rechtbank adviseert de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege te doen aanvangen binnen 1 jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis.
7.3. Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer1] en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer1] heeft - als voorschot op de vergoeding van immateriële schade - een bedrag van € 7.000,00 gevorderd. De rechtbank verstaat dit aldus, dat de benadeelde partij zich ten aanzien van de immateriële schade voor een deel van haar vordering heeft gevoegd in dit strafproces, onder voorbehoud van het recht om het andere deel bij de burgerlijke rechter aanhangig te maken.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer1]] van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 bewezen geachte feit, rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze naar billijkheid op een bedrag van € 7.000,00 (zegge: zevenduizend euro). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
7.4. Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer2]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer2], niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 57, 244, 247 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde:
Met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd
Ontucht plegen met zijn minderjarig kind, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren, buiten echt, ontuchtige
handelingen plegen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast dat verdachte ter beschikking gesteld zal worden en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
De rechtbank adviseert dat genoemde maatregel binnen 1 (één) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis aanvangt.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer1]] wonende op het [adres], toe aan de moeder van [slachtoffer1]] [moeder slachtoffer1] - in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger - tot een bedrag van € 7.000,00 (zegge: zevenduizend euro).
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer1]] te betalen de som van € 7.000,00 (zegge: zevenduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 140 (honderd veertig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer2], niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M.J. Lommen-van Alphen, voorzitter,
mrs. L.E. Kalff en R.B. Kleiss, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 oktober 2004.
De voorzitter is buiten staat dit
verkorte vonnis mede te ondertekenen.