ECLI:NL:RBAMS:2004:AR2376

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
13.097.135-2004
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel voor georganiseerde of gewapende diefstal

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 september 2004 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), ingediend door de Belgische autoriteiten. De vordering, die dateert van 12 augustus 2004, betreft de aanhouding en overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1980 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Flevoland. De rechtbank heeft de inhoud van het EAB en de bijbehorende processtukken in overweging genomen, waaronder een pleitnota van de raadsvrouw van de opgeëiste persoon, mr. P.M.S. Dijks, en aanvullende informatie van de Belgische onderzoeksrechter D. Meesen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB is uitgevaardigd in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar georganiseerde of gewapende diefstal, waarbij de opgeëiste persoon wordt verdacht van betrokkenheid bij strafbare feiten die onder het recht van de uitvaardigende staat vallen. Tijdens de zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat hij niet de persoon is die door de Belgische justitie wordt gezocht en dat hij op het moment van de vermeende feiten in Nederland was. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat, zolang er geen duidelijke aanwijzingen zijn voor een persoonsverwisseling, de identiteit van de opgeëiste persoon niet verder onderzocht hoeft te worden in het kader van de overleveringsprocedure.

De rechtbank heeft het verweer van de opgeëiste persoon verworpen en geconcludeerd dat de overlevering kan worden toegestaan, aangezien aan alle eisen van de Overleveringswet is voldaan. De rechtbank heeft de overlevering van de opgeëiste persoon aan de Belgische autoriteiten goedgekeurd, zodat hij kan worden vervolgd voor de strafbare feiten waarvoor zijn overlevering is verzocht. De uitspraak benadrukt het belang van de samenwerking tussen de lidstaten van de Europese Unie in strafzaken en de toepassing van de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
NEGENDE MEERVOUDIGE KAMER D
Parketnummer: 13.097.135-2004
RK nummer: 04/3018
Datum uitspraak: 16 september 2004
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 12 augustus 2004 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd door D. Meesen, onderzoeksrechter in de rechtbank van eerste aanleg te Tongeren (België).
Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
wonende [adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Flevoland, Huis van Bewaring “Almere Binnen” te Almere.
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang.
De vordering is, na aanhouding van de behandeling op 3 september 2004, behandeld op de openbare zitting van 10 september 2004. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw mr. P.M.S. Dijks, advocaat te Maastricht, gehoord.
1.2 Eerdere behandeling
De rechtbank heeft onder meer gelet op de inhoud van
? het proces-verbaal van de behandeling d.d. 3 september 2004,
? de bij die gelegenheid door de raadsvrouw mr. P.M.S. Dijks overgelegde pleitnota en de beslissing die genomen is op het verzoek tot opheffing van de detentie van de opgeëiste persoon. Deze beslissing dateert eveneens van 3 september 2004 en
? de aanvullende informatie die de onderzoeksrechter bij de rechtbank van eerste aanleg te Tongeren, België, op 3 september 2004 op verzoek van de rechtbank heeft verstrekt.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt ten grondslag een “Bevel tot aanhouding bij verstek in fine uitlevering” afgegeven door D. Meesen, onderzoeksrechter in de rechtbank van eerste aanleg te Tongeren, België, en gedateerd 30 juni 2004. Dit bevel draagt het dossiernummer 61/04.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële
autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul-dig heeft gemaakt aan naar het recht van de uitvaardigende staat strafbare feiten.
De feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij niet de Nederlandse maar de Joegoslavische nationaliteit heeft.
De opgeëiste persoon heeft bestreden dat hij degene is die door de Belgische justitie wordt gezocht. De verdenking zou zich in feite richten op ene [andere verdachte].
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Indien niet aanstonds duidelijk is dat sprake is van een persoonsverwisseling is een oordeel over de vraag of de verdenking zich tegen een of meer anderen dan de opgeëiste persoon richt, niet aan de overleveringsrechter. Nu de opgeëiste persoon heeft verklaard dat de personalia zoals zij op de vordering en op het EAB voorkomen, juist zijn en dat hij de daar bedoelde persoon is, is een nader onderzoek naar de identiteit in het kader van de verdenking niet aan de orde. Dit punt kan aan de orde worden gesteld tijdens de gerechtelijke procedure in België.
4. Strafbaarheid
4.1. Feiten vermeld op bijlage 1 bij de Overleveringswet
De feiten zijn vermeld onder nummer 18 op bijlage 1 bij de Overleveringswet, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal.
Op deze feiten is, naar het recht van de uitvaardigende staat, een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5. Onschuldverweer
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Tijdens zijn verhoor heeft de opgeëiste persoon aan de rechtbank fotokopieën overgelegd van
– onder meer - een op zijn naam staand paspoort. De opgeëiste persoon heeft gesteld dat hij op basis hiervan onverwijld kan aantonen dat hij onmogelijk betrokken kan zijn bij het aan hem verweten feit dat op 19 november 2003 zou zijn gepleegd, aangezien hij op dat moment onderweg was van Pristina, voormalig Joegoslavië, via Duitsland naar Nederland.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Wat er ook zij van de overgelegde stukken, duidelijk is dat de overlevering van de opgeëiste persoon verzocht is in verband met een complex aan feiten. Zelfs als vast komt te staan dat de opgeëiste persoon op een bepaalde datum niet in België is geweest – zoals wordt gesteld - doet dit niet af aan de mogelijkheid dat hij als mededader, danwel als medeplichtige betrokken kan zijn bij een in België op die datum gepleegd strafbaar feit of strafbare feiten.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de opgeëiste persoon zijn onschuld ter zitting niet heeft kunnen aantonen. Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan die feiten, is niet gebleken.
6. Slotsom
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de Overleveringswet daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
7. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikelen 310, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
de artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet;
8. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Belgische autoriteiten ten behoeve van strafvervolging ter zake van de verdenking dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzit-ter,
mrs. F. Salomon en R.B. Kleiss, rech-ters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, grif-fier
en uitgesproken ter openbare zitting van 16 september 2004.