OdC/AD
vonnis 8 april 2004
RECHTBANK IN HET ARRONDISSEMENT AMSTERDAM
VOORZIENINGENRECHTER IN KORT GEDING
VONNIS
i n d e z a a k m e t r o l n u m m e r KG 04/504 OdC v a n :
1. de besloten vennootschap [eiser1]
2. de besloten vennootschap TELSTAR B.V.,
beide gevestigd te Weert,
e i s e r e s s e n in conventie bij dagvaarding van 3 maart 2004,
v e r w e e r s t e r s in reconventie,
procureur mr. R.S. Le Poole,
1. de besloten vennootschap naar Belgisch recht [gedaagde1]., voorheen handelend onder de naam [zoon2] & [gedaagde1].,
gevestigd te Weert,
g e d a a g d e sub 1 in conventie,
e i s e r e s in voorwaardelijke reconventie,
2. [gedaagde2],
wonende te [woonplaats]
3. [gedaagde3]
wonende te [woonplaats]
4. [gedaagde4],
wonende te [woonplaats]
g e d a a g d e n sub 2 t/m 4 in conventie,
procureur mr. J.A. Schaap.
Ter terechtzitting van 25 maart 2004 hebben eiseressen in conventie, verder gezamenlijk -in enkelvoud- te noemen Telstar en afzonderlijk te noemen [eiser1] en Telstar B.V., gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding, met dien verstande dat zij hun vordering jegens de in deze dagvaarding vermelde gedaagde sub 5, de stichting Stichting ter exploitatie van Naburige Rechten (SENA), niet aanhangig hebben gemaakt. Gedaagden, verder gezamenlijk te noemen [dochter2] c.s. en gedaagde sub 1 afzonderlijk te noemen [gedaagde1] en gedaagden sub 2 tot en met 4, de Erven, hebben verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. [gedaagde1] heeft vervolgens in voorwaardelijke reconventie gevorderd overeenkomstig de aan dit vonnis gehechte pagina's 5 en 6 van de akte houdende eis in voorwaardelijke reconventie. Telstar heeft de vordering in reconventie bestreden. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
In conventie en in reconventie :
1. In dit vonnis wordt uitgegaan van de volgende feiten.
a. Telstar is een fonogrammenproducent (platenmaatschappij), die in de jaren zestig is opgericht door[vader], hierna [vader]. [vader] heeft vier kinderen, te weten twee zonen, [zoon1] en [zoon2], en twee dochters, [dochter1] en [dochter2]. Zijn dochters zijn op 4 februari 1989 respectievelijk 17 april 2002 overleden. Gedaagden sub 2 tot en met 4 zijn de erven van [dochter2], hierna de Erven.
b. In de jaren zestig is [vader] zijn eigen platenmaatschappij begonnen onder de naam Telstar B.V.. Begin jaren tachtig heeft [vader] de dagelijkse leiding van de [H.-groep], die naast Telstar bestaat uit nog een aantal andere vennootschappen, steeds meer overgedragen aan zijn dochter [dochter2]. Zij heeft zich feitelijk van 1984 tot haar overlijden in april 2002 met de dagelijkse leiding bezig gehouden, waarbij [vader] de uiteindelijke zeggenschap bleef houden. Sedert het overlijden van [dochter2] wordt de [H.-groep] geleid door de broers [zoon1] en [zoon2].. [vader] en zijn zonen [zoon1] en [zoon2] houden (indirect) 51 % van de certificaten in de [H.-groep], de overige 49% worden gehouden door de Erven. Tussen [vader] en de [H.-groep] enerzijds en de Erven anderzijds zijn diverse geschillen ontstaan en worden juridische procedures gevoerd die aanhangig zijn bij de rechtbank Roermond.
c. Telstar is producent van een bestand van circa 25.000 muziektitels die tot stand zijn gekomen voor 1 april 1990, hierna de oude catalogus.
d. Tussen partijen bestaat discussie over de vraag wie rechthebbende is op de naburige rechten met betrekking tot de oude catalogus. Volgens [gedaagde1] c.s. berusten die rechten bij [gedaagde1] en volgens Telstar berusten die rechten bij haar. Ter terechtzitting van 25 maart 2004 hebben [dochter2] c.s. uitdrukkelijk gesteld dat de hier aan de orde zijnde naburige rechten niet berusten bij de Erven.
e. Bij overeenkomst van 23 november 1990 heeft Telstar de oude catalogus overgedragen aan de platenmaatschappij Inter Fides Holding B.V.. Deze overeenkomst is namens Telstar ondertekend door [dochter2] en namens Inter Fides door [de heer C.L.[de heer C.L. B.]. Inter Fides heeft de oude catalogus op 8 januari 1993 verkocht en geleverd aan CNR/Indisc Holding B.V.. Laatstgenoemde heeft de oude catalogus bij overeenkomst van 7 maart 1994 overgedragen aan [gedaagde1]. In geen van deze overeenkomsten wordt expliciet melding gemaakt van een overdracht van naburige rechten op de oude catalogus.
f. Artikel 10.2 van de overeenkomst van 23 november 1990 luidt:
"Indien Telstar als juridisch eigenaar van (een deel van) de Exploitatierechten royalties en/of andere vergoedingen, hoe ook genaamd, ontvangt die voortvloeien uit de exploitatie na 1 april 1990 van de tot de Catalogus behorende geluidsopnamen, zal Telstar deze onverwijld aan Inter Fides voldoen."
Blijkens punt 3 van de considerans bij deze overeenkomst wordt onder exploitatierechten verstaan: het exclusieve recht de tot deze catalogus behorende geluidsopnamen te (doen) exploiteren, waaronder begrepen het (doen) openbaar maken van deze geluidsopnamen alsmede het (doen vervaardigen van reprodukties van deze geluidsopnamen en/of gedeelten daarvan, of deze anderszins te verveelvoudigen, en deze reprodukties te verkopen of anderszins te exploiteren.
g. Artikel 6.2 van de overeenkomst van 7 maart 1994 luidt -voor zover hier van belang-: "Alle royalties en/of andere vergoedingen die, hoe ook genaamd en betrekking hebbend op de exploitatie van de Geluidsopnamen/Exploitatierechten in de periode gelegen vóór 1 januari 1993, zijn of worden betaald ná 1 januari 1993, komen toe aan [gedaagde1],, rechter), (…)"
h. Bij brief van 30 november 1993 heeft [dochter2] namens Telstar B.V. aan SENA het ingevulde aanmeldingsformulier voor haar labels gestuurd. Daarbij heeft zij medegedeeld dat Telstar B.V. eigenaar is van alles dat op deze labels is verschenen en het voor hen ondoenlijk is om 21.000 titels op lijsten te zetten. [dochter2] heeft op 22 november 1995 een betalingsopdracht aan SENA verstrekt waarin zij SENA opdracht geeft de betalingen uit hoofde van de naburige rechten te storten ten name van [eiser1].
i. Bij brief van 18 september 2001 heeft [dochter2] aan Sena verzocht: "met ingang van heden huidige post- c.q. betaaladres [eiser1] (Telstar) te laten vervallen c.q. te wijzigen in [zoon2] en [gedaagde1] (Telstar)."
Bij brief van 2 oktober 2001 heeft [dochter2] aan Sena nog geschreven dat de afrekeningen nu naar Weert gaan en worden doorbetaald maar dat dit dubbel werk is. Daarbij heeft zij medegedeeld dat zij nu een afrekening heeft ontvangen op het juiste Belgische adres maar dat de benaming [zoon2] en [gedaagde1] (Telstar) zou moeten zijn. Kort voor haar overlijden heeft zij echter alsnog aan SENA schriftelijk meegedeeld, dat de rechten weer aan Telstar moesten worden betaald.
j. [de heer C.L. B.] heeft in een verklaring van 9 februari 2004 over de totstandkoming van de overeenkomst van 23 november 1990 onder meer verklaard -voor zover hier van belang-: "Ik was destijds als directeur rechtstreeks betrokken bij de koop en verkoop en heb de onderhandelingen namens Interfides Holding B.V. gevoerd. (…) Tijdens de onderhandelingen over de koop en verkoop is slechts gesproken over de destijds bekende vormen van exploitatie, (…) Over naburige rechten is niet gesproken. De koopsom, (…) is uitsluitend gerelateerd aan de op het moment van sluiten van de overeenkomst bestaande rechten. (…) slechts alle op 1 april 1990 aan Telstar toekomende rechten zijn overgedragen, slechts voor deze exploitatierechten is betaald en over naburige rechten, laat staan Sena-rechten is nooit gesproken. De discussie omtrent naburige rechten was in de muziekindustrie destijds al zeer lang (decennia) lopend en dat in de nabije toekomst ook vanwege naderende Europese regelgeving een wetswijziging te verwachten viel, was mij en andere in de muziekindustrie goed ingevoerden niet onbekend. Bovendien is het niet ongebruikelijk in de muziekindustrie (…) toekomstige rechten over te dragen. Dit wordt dan uiteraard uitdrukkelijk vastgelegd."
k. [voormalig werknemer eiser1] heeft in een verklaring van 18 maart 2004 onder meer -voor zover hier van belang- geschreven: "Ik ben van 1 maart 1982 tot 28 februari 1985 werkzaam geweest bij [eiser1](…) Ik heb altijd nauw samengewerkt met [dochter2] en na mijn vertrek in 1984 ben ik tot aan haar overlijden de adviseur van [dochter2] geweest. (…) Ik ben bij alle besprekingen, zowel betreffende de verkoop van de oude catalogus aan Interfides, als bij de aankoop van deze catalogus door [gedaagde1]., aanwezig geweest. (…) Het was duidelijk de bedoeling van partijen om inderdaad de hele Oude Catalogus, alle rechten en de volledige exploitatie en alles wat daarmee samenhing over te doen aan Interfides. (…) Alhoewel het woord naburige rechten niet bij de onderhandelingen is gevallen was het niet de bedoeling om iets achter te laten bij Telstar. Partijen wilden dat alles bij Interfides zou berusten. In 1993 ontstonden de contacten met SENA. (…) Naast de Oude Catalogus waren inmiddels nieuwe opnamen ontstaan (opnamen na 1 april 1990). De nieuwe opnamen die eigendom waren van [eiser1] waren er zo'n 4000. Het was in die tijd onmogelijk om SENA precies op te geven wat tot welke catalogus behoorde. De opnamen waren niet in een computerbestand opgenomen, er werd met kaartenbakken gewerkt. (…) [dochter2] vond het beter en praktischer om aan SENA op te geven dat alle rechten moesten worden overgemaakt aan [eiser1] Het was volgens haar eenvoudiger om intern een goede berekening te maken van het deel van de SENA inkomsten dat bij [eiser1] binnenkwam en eigenlijk toebehoorde aan de Oude Catalogus (en dus aan [gedaagde1]) en vervolgens dat deel te verrekenen met artiesten royalty's . Deze moesten door [gedaagde1] betaald worden, maar zouden vanwege de verrekening door [eiser1] worden voldaan. [dochter2] heeft daarom aan SENA opgegeven dat alle gelden konden worden uitbetaald aan [eiser1]"
l. In een schriftelijke verklaring van 23 maart 2004 heeft [vader] geschreven -voor zover hier belang-: "Ten tijde van de transactie in november 1990 was ik eigenaar van Telstar, aan mijn dochter [dochter2] had ik de zakelijke leiding overgedragen. Echter, alle belangrijke beslissingen aangaande mijn vennootschappen diende altijd en eerst met mij overlegd te worden en door geaccordeerd te worden vooraleer er een besluit kon worden genomen. Zo is het ook gegaan ten tijde van de verkoop van de 'oude catalogus' aan Interfides. Mijn nadrukkelijke eis hierbij was dat de exploitatie verkocht zou worden, echter, dat alle rechten, zoals daar zijn auteursrechten (…) en rechten die ons toevallen vanwege artiestenroyalties (…) en alle andere eventuele toekomstige rechten aan Telstar zouden blijven behoren en dus niet overgedragen zouden worden. Naar mijn dochter [dochter2] mij berichtte heeft de transactie plaatsgevonden volgens de voorwaarden die ik aan de overeenkomst gesteld had. (…) Nooit of te nimmer is er sprake geweest dat de zgn. Sena rechten aan de [zoon2] & [dochter2] B.V. dienden te worden betaald. Deze rechten kwamen Telster toe als originele producent en [dochter2] heeft ons vanaf het begin ook als zodanig bij de Sena aangemeld. De Sena rechten zijn dan ook altijd aan de [H.-groep] betaald."
m. In een schriftelijke verklaring van 23 maart 2004 heeft [voormalig financieel directeur CNR/Indisc] geschreven -voor zover hier van belang-: "In de jaren 1993 en 1994 was ik financieel directeur van CNR/Indisc. Ik ben persoonlijk betrokken geweest bij de overname van de exploitatierechten op een omvangrijke catalogus van Inter Fides op 8 januari 1993 en bij het doorverkopen van die exploitatierechten aan [zoon2] en [dochter2] B.V. op 7 maart 1994. Ik heb destijds persoonlijk de onderhandelingen met [dochter2] over die laatste deal gevoerd. (…) [dochter2] en ik hebben niet onderhandeld over naburige rechten. Daarom zijn de naburige rechten niet in de koopovereenkomst van 7 januari 1994 genoemd. (…) De naburige rechten waren, voor zover ik mij herinner, niet in de koopprijs verdisconteerd. De naburige rechten zijn dus niet uitonderhandeld om aan wie dan ook over te dragen. en het was ook niet de bedoeling om ze over te dragen."
n. Ter terechtzitting van 22 maart 2004 bij de voorzieningenrechter te Roermond hebben partijen in het kader van de diverse daar aanhangige procedures een schikking getroffen. In het van deze schikking opgemaakte proces-verbaal staat over de onderhavige procedure onder meer: "De Amsterdamse rechtbank zal in kort geding beslissen of de SENA-rechten van de oude catalogus aan de [H.-groep] toevallen of aan de [gedaagde1] Partijen verklaren de uitspraak als bindend en zullen daarvan niet in hoger beroep gaan."
o. Partijen hebben ter terechtzitting van 25 maart 2004 medegedeeld het niet nodig te vinden dat een voorlopig getuigenverhoor wordt gehouden. Partijen zijn het erover eens dat in dit kort geding uitgegaan kan worden van de thans overgelegde verklaringen.
2. Telstar vordert -kort gezegd- [gedaagde1] c.s. te bevelen de betaling door SENA aan Telstar van een billijke vergoeding voor de naburige rechten op de oude catalogus te gehengen en te gedogen op straffe van een dwangsom.
3. Telstar heeft daartoe gesteld -kort samengevat- dat de naburige rechten op de oude catalogus aan haar toebehoren zodat zij, op grond van de Wet Naburige Rechten (WNR), gerechtigd is tot een billijke vergoeding voor de uitzending of openbaarmaking op een andere wijze van de door Telstar geproduceerde fonogrammen. De tekst van de overeenkomst van 23 november 1990 (en die van de later gesloten overeenkomsten) maakt geen melding van een overdracht van naburige rechten. De WNR was toen weliswaar nog niet in werking getreden, maar men was destijds wel bekend met de mogelijkheid van wetgeving omtrent naburige rechten. Als partijen de bedoeling zouden hebben gehad deze eventuele rechten over te dragen, dan zou dit zeker expliciet in de overeenkomst zijn vermeld. Ook uit de handelwijze van partijen na het sluiten van de overeenkomst blijkt dat zij geenszins de bedoeling hadden de naburige rechten over te dragen. Verder blijkt uit de handelwijze van [dochter2] dat zijzelf er van uitging dat de naburige rechten steeds aan Telstar zijn blijven toebehoren. In dit verband wijst Telstar op de aanmelding door [dochter2] bij SENA van alle door Telstar geproduceerde fonogrammen.
4. Ter afwering van de vordering in conventie hebben [gedaagde1] c.s. ten eerste aangevoerd dat de vordering ten aanzien van de Erven dient te worden afgewezen omdat de naburige rechten ten aanzien van de oude catalogus niet aan hen toekomen, zij deze rechten ook nooit geclaimd hebben en ook in de toekomst niet zullen claimen. Verder stellen zij dat [eiser1] als eiser niet ontvankelijk dient te worden verklaard omdat zij niet de producent is van de oude catalogus en ook geen rechten heeft overgedragen gekregen. [gedaagde1] heeft aangevoerd dat, nog afgezien van de vraag wie de eigendom heeft van de naburige rechten op de oude catalogus, zij recht heeft op de billijke vergoeding die SENA voor deze naburige rechten uitkeert. Dit volgt reeds uit artikel 10.2 van de overeenkomst van 23 november 1990 (1f) en artikel 6.2 van de overeenkomst van 7 maart 1994 (1g). Deze artikelen bepalen immers dat indien Telstar van een deel van de exploitatierechten de juridische eigendom zou behouden, de vergoedingen die hieruit voortvloeien onverwijld aan de verkrijgende partij moeten worden overgedragen. Verder stelt [gedaagde1] dat de naburige rechten op de oude catalogus aan haar toebehoren. De overeenkomst tussen Telstar en Inter Fides maakt niet expliciet melding van naburige rechten, maar dit kon ook niet omdat de WNR pas op 1 april 1993 in werking is getreden. Doorslaggevend is dan ook de zin die partijen over en weer redelijkerwijs mochten toekennen aan hetgeen is overeengekomen en aangezien duidelijk is dat partijen een zo volledig en zo omvangrijk mogelijke overdacht voor ogen hadden, moet er van worden uitgegaan dat daarbij tevens de naburige rechten waren begrepen. In dit verband verwijst [gedaagde1] naar de verklaring van [voormalig werknemer eiser1]. Verder heeft [gedaagde1] gesteld dat als de naburige rechten niet zouden zijn overgedragen, er van de overeenkomst en het exclusieve exploitatierecht weinig over blijft. Uit de handelwijze van [dochter2] na de overeenkomst kan niet worden afgeleid dat de naburige rechten bij Telstar zijn gebleven. [dochter2] heeft weliswaar aan SENA opdracht gegeven de vergoedingen uit te betalen aan [eiser1] maar dit had louter praktische redenen. In dit verband verwijst [gedaagde1] eveneens naar de verklaring van [voormalig werknemer eiser1]. Bovendien heeft [dochter2] Sena in 2001, toen er een begin was gemaakt met het automatiseren van de oude catalogus, bericht dat de vergoedingen aan [zoon2] en [gedaagde1] moesten worden verricht.
In voorwaardelijke reconventie voorts:
5. [gedaagde1] heeft in voorwaardelijke reconventie, -namelijk voor het geval de vordering in conventie zou worden afgewezen gevorderd-, kort gezegd, Telstar te veroordelen tot betaling aan haar van een bedrag van euro € 83.987,48, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 maart 2004 alsmede om Telstar te verbieden de billijke vergoeding voor de naburige rechten op de oude catalogus op te eisen en hen te gebieden de betaling van deze vergoeding door SENA aan [gedaagde1] te gehengen en te gedogen op straffe van een dwangsom. Tevens vordert zij Testar te gebieden aan SENA schriftelijk mee te delen dat zij niet langer de hier aan de orde zijnde billijke vergoeding zullen opeisen en dat zij geen bezwaar maken tegen uitbetaling daarvan aan [gedaagde1].
6. [gedaagde1] heeft daartoe, onder verwijzing naar hetgeen zij in conventie heeft aangevoerd, gesteld dat de vorderingen in reconventie voor toewijzing gereed liggen indien haar standpunt, dat de naburige rechten ten aanzien van de oude catalogus bij haar berusten, wordt onderschreven.
7. Telstar heeft de vorderingen in voorwaardelijke reconventie bestreden. Daarbij heeft zij verwezen naar hetgeen zij in conventie heeft gesteld.
Beoordeling van het geschil
In conventie
8. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van [eiser1] heeft Telstar aangevoerd dat zij deze BV als mede-eiser om procestechnische redenen heeft gesteld, te weten om een eventueel verweer dat alleen [eiser1] eigenaar van de naburige rechten kan zijn omdat aan haar de SENA vergoedingen zijn betaald, te kunnen ondervangen. Telstar heeft daarbij gesteld dat het haar niet uitmaakt of de rechten eigendom zijn van Telstar B.V. of [eiser1]. Nu [gedaagde1] ter terechtzitting geen concreet bezwaar tegen het opvoeren van [eiser1] als mede-eiser heeft kunnen noemen, bestaat er voorshands, nu de SENA vergoedingen in het verleden feitelijk aan [eiser1] zijn uitbetaald, geen aanleiding om [eiser1] niet ontvankelijk te verklaren. Klaarblijkelijk is [eiser1] door Telstar B.V. gemachtigd de SENA vergoeding voor haar in ontvangst te nemen.
9. Nu de Erven ter terechtzitting hebben betwist dat zij ooit hebben gesteld dat zij eigenaar zijn van de naburige rechten van de oude catalogus en zij ter terechtzitting uitdrukkelijk hebben medegedeeld deze rechten ook in de toekomst niet te zullen claimen, zullen de vorderingen van Telstar jegens de Erven worden afgewezen.
10. [gedaagde1] wordt niet gevolgd in haar betoog dat de billijke vergoeding uit hoofde van de naburige rechten reeds aan haar zou toekomen op grond van de artikelen 10.2 en 6.2 van de overeenkomsten van respectievelijk 23 november 1990 en 7 maart 1994. De hierin bedoelde vergoedingen hebben immers betrekking op de exploitatierechten van de oude catalogus en het is de vraag of onder de definitie van exploitatierechten (1f) tevens de naburige rechten moeten worden begrepen. Daarvoor dient dan ook te worden nagegaan of de naburige rechten bij de overdracht van Telstar van de oude catalogus aan Inter Fides waren inbegrepen.
11. Indien een overdracht van rechten wordt beoogd geldt in beginsel dat noodzakelijk is dat die rechten bij deze overdracht met zoveel woorden worden genoemd. Vast staat dat in de opvolgende overeenkomsten waar de oude catalogus is overgedragen (1e) niet specifiek melding wordt gemaakt van een overdracht van naburige rechten. Dit vormt een belangrijke aanwijzing dat van een dergelijke overdracht ook geen sprake is geweest. Daar komt nog bij dat de WNR ten tijde van de overdracht van de oude catalogus aan Inter Fides op 23 november 1990 nog niet in werking was getreden en -zoals door Telstar onvoldoende weersproken is gesteld- bij de totstandkoming van deze overeenkomst in het geheel niet over een overdracht van naburige rechten is gesproken. Dit wijst er eveneens op dat partijen geen overdracht van naburige rechten hebben beoogd. Hoewel niet onaannemelijk is dat op dat moment al wel bekend was dat fonogrammenproducenten in dit verband zekere rechten zouden gaan toekomen, was in ieder geval nog niet bekend wat de waarde van de naburige rechten zou gaan worden. Nu aangenomen kan worden dat de contractspartijen over (de waarde van) de naburige rechten niet hebben gesproken, is ook om die reden aannemelijk dat deze niet in de koopsom zijn begrepen. Dat van een overdracht van naburige rechten geen sprake is geweest, wordt verder nog ondersteund door de getuigenverklaringen van [de heer C.L. B.] en [vader] die beiden betrokken waren bij de overdracht van de oude catalogus aan Inter Fides, alsmede uit de verklaring van [voormalig financieel directeur CNR/Indisc]. Voorts wijst ook de aanmelding van de Telstar labels, dus inclusief de oude catalogus, in november 1993 bij SENA door [dochter2] zelf, erop dat ook zijzelf ervan uit ging dat de naburige rechten bij Telstar zijn gebleven. De verklaring van [voormalig werknemer eiser1] kan daaraan niet afdoen. Tegenover de andersluidende verklaringen van [de heer C.L. B.] en [vader] (en in tweede instantie van [voormalig financieel directeur CNR/Indisc]) over de bedoeling van partijen, kan op dit punt niet van de juistheid van de verklaring van [voormalig werknemer eiser1] worden uitgegaan. Verder is ten aanzien van zijn verklaring over de interne verrekening, tegenover de betwisting daarvan door Telstar, door [gedaagde1] in het geheel niet aannemelijk gemaakt, bijvoorbeeld met het over leggen van financiële stukken, dat er daadwerkelijk al die jaren intern is verrekend met Telstar. Daarnaar uitdrukkelijk ter zitting gevraagd is ook niet aannemelijk geworden dat financiële gegevens kunnen worden geproduceerd op basis waarvan een zodanige interne verrekening kan worden aangetoond.
12. Gelet op het voorgaande zijn er thans onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de naburige rechten bij de overdracht van de oude catalogus van Telstar aan Inter Fides zijn overgedragen zodat het er voorshands voor moet worden gehouden dat deze bij Telstar zijn gebleven en thans verblijven. Dit betekent dat de gevraagde voorziening toewijsbaar is. De gevorderde dwangsom zal worden gematigd als na te melden.
13. Telstar zal, als de in het ongelijk gestelde partij in deze procedure voorzover gericht tegen de Erven, in de proceskosten van de Erven worden veroordeeld. Gezien de ondergeschikte betekenis van de discussie in dit onderdeel van de zaak, zullen deze kosten worden gesteld op nihil.
14. [gedaagde1] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van deze procedure in conventie worden veroordeeld.
15. Nu de vordering in conventie zal worden toegewezen, behoeft de voorwaardelijke eis in reconventie, die immers was ingesteld voor het geval de vordering in conventie zou worden afgewezen, geen bespreking.
BESLISSING IN KORT GEDING
1. Beveelt [gedaagde1] om de betaling door SENA aan Telstar van een billijke vergoeding voor de naburige rechten op de Oude Catalogus te gehengen en te gedogen op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- voor iedere keer dat zij niet voldoet aan dit bevel.
2. Veroordeelt [gedaagde1] in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van Telstar begroot op:
- € 70,40 aan explootkosten,
- € 241,- aan vastrecht en
- € 703,- aan salaris procureur.
3. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
4. Veroordeelt Telstar in de kosten van dit geding tegen de Erven, aan de zijde van de Erven begroot op nihil.
5. Wijst het meer of anders gevorderde af.
Gewezen door mr. R. Orobio de Castro, vice-president van de rechtbank te Amsterdam, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 8 april 2004, in tegenwoordigheid van de griffier.