ECLI:NL:RBAMS:2003:AO1016

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
13/118080-02
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval door politieagent tijdens assistentieverlening bij brand

Op 24 december 2003 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een politieagent die op 5 april 2002 betrokken was bij een verkeersongeval. De agent had een burgerauto gevorderd om assistentie te verlenen bij een brand in het Leo Polakhuis. Tijdens zijn rit naar de brand heeft hij een voetganger geschept op een zebrapad bij het metrostation Jan van Galenstraat. De rechtbank oordeelde dat de agent zich aanmerkelijk onvoorzichtig had gedragen door met hoge snelheid over de voetgangersoversteekplaats te rijden zonder zijn snelheid te verminderen, ondanks dat hij een voetganger had waargenomen. Het slachtoffer liep zwaar lichamelijk letsel op, waaronder breuken in beide onderbenen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de agent niet voldoende rekening heeft gehouden met de veiligheid van andere verkeersdeelnemers, ondanks zijn taak om assistentie te verlenen. De rechtbank heeft de agent veroordeeld tot een geldboete van 750 euro en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor zes maanden. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder het ongeval plaatsvond, zoals de brand en het feit dat de agent niet eerder was veroordeeld. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van verkeersdeelnemers, ook wanneer zij in functie zijn, om de veiligheid van anderen te waarborgen.

De rechtbank heeft de op te leggen straf gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994. De beslissing is genomen na beraadslaging op basis van het onderzoek dat heeft plaatsgevonden tijdens de terechtzitting op 11 december 2003. De rechtbank heeft de agent schuldig bevonden aan het primair telastegelegde feit en heeft hem vrijgesproken van andere telasteleggingen die niet bewezen konden worden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: [nummer]
Datum uitspraak: 24 december 2003
op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, achtste meervoudige kamer E, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en verblijvende op het [adres] te [woonplaats].
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 december 2003.
1. Telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding, waarvan een kopie als bijlage aan dit vonnis is gehecht. De in die dagvaarding vermelde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
2. Verzoek om aanhouding voor nader onderzoek
De raadsman heeft bij pleidooi gevraagd om het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) aan de hand van de gegevens te laten berekenen wat de snelheid van verdachte was ten tijde van de aanrijding.
De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende. In het dossier bevindt zich een notitie van de parketsecretaris waaruit blijkt dat deze contact opgenomen heeft met [medewerker] van het NFI. De parketsecretaris heeft [medewerker] gevraagd of een snelheidsberekening mogelijk was op grond van de gegevens uit het dossier (het slachtoffer is aangetroffen op een afstand van drie meter van de voetgangersoversteekplaats; het voertuig is aangetroffen bij een blauw bord op een afstand van 26 meter na de voetgangersoversteekplaats; het slachtoffer heeft het geluid van piepende banden en remmen gehoord en verdachte heeft voor de aanrijding niet geremd). [medewerker] komt, zo blijkt uit de notitie, tot de conclusie dat op grond van deze gegevens het niet mogelijk is te komen tot een snelheidsberekening kort voor de aanrijding omdat de afstand van 3 meter tot de voetgangersoversteekplaats waarop het slachtoffer is aangetroffen er op wijst dat het geen volle klap is geweest en niet bekend is op welk moment na de botsing verdachte heeft geremd. Ter terechtzitting zijn geen andere gegevens omtrent de aanrijding bekend geworden die gebruikt zouden kunnen worden bij een snelheidsberekening die nog niet bekend waren. Nu op voorhand reeds duidelijk is dat er onvoldoende gegevens zijn om tot een snelheidsberekening te kunnen komen op grond van de gegevens zoals in het dossier voorhanden, wijst de rechtbank het verzoek af.
3. Voorvragen
4. Waardering van het bewijs
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 05 april 2002 te Amsterdam als verkeersdeelnemer, en wel als bestuurder van een personenauto, daarmede rijdende over de weg, de Jan van Galenstraat, zich zodanig, te weten aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, genaamd [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel, te weten breuken in beide onderbenen en schade aan de weke delen (huid/spieren) rondom de breuken werd toegebracht;
bestaande dat gedrag hieruit:
hij, verdachte, heeft op 5 april 2002 te Amsterdam, toen hij als surveillant in dienst van de politie Amsterdam-Amstelland ten dienste van de uitoefening van zijn taak om assistentie te verlenen bij een uitslaande brand in het Leo Polakhuis (bejaardentehuis), een (burger)auto, een Volkswagen Golf, had gevorderd, als bestuurder van die auto, daarmede met hoge snelheid, gereden over de linker rijstrook van de Jan van Galenstraat, komende uit de richting van Rijksweg A-10 en gaande in de richting van de Burgemeester Roëllstraat;
ter hoogte van het aan die door hem bereden weg gelegen metrostation, was een voetgangersoversteekplaats aangebracht;
bij nadering van die voetgangersoversteekplaats had hij, verdachte, voor hem aan de linkerzijde, ter hoogte van die voetgangersoversteekplaats een persoon, [slachtoffer] voornoemd, waargenomen;
hij, verdachte, is toen met die door hem bestuurde (burger)auto zonder tijdig en/of voldoende snelheid te verminderen die voetgangersoversteekplaats opgereden en is vervolgens zonder tijdig en/of voldoende uit te wijken of te kunnen uitwijken voor die [slachtoffer], die zich op die voetgangersoversteekplaats bevond, tegen die [slachtoffer] aangereden, waardoor aan die [slachtoffer] voormeld letsel werd toegebracht.
Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
5. Het bewijs
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
6. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straffen
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de straffen in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Op 5 april 2002 was er brand in het bejaardentehuis, Leo Polakhuis. Verdachte had die dag surveillancedienst en heeft, nadat hij te horen had gekregen dat het om een uitslaande brand ging en er meer collega's ter plaatse moesten komen, van een burger een personenauto gevorderd om zich zo snel mogelijk naar het bejaardentehuis te kunnen begeven teneinde aldaar assistentie te kunnen verlenen. Verdachte heeft zich vervolgens met hoge snelheid door het verkeer begeven. Op een gegeven moment is hij achter een politieauto gaan rijden die optische en geluidssignalen voerde en kennelijk ook op weg was naar de brand. Als feit van algemene bekendheid geldt dat politieauto's die op weg zijn naar een calamiteit en daarbij gebruik maken van optische en geluidssignalen, daar waar mogelijk, en de Jan van Galenstraat biedt op dat punt die mogelijkheid, hoge snelheden halen. Verdachte is met die hoge snelheid, over de Jan van Galenstraat richting het aldaar gesitueerde metrostation gereden. Aldaar ligt een voetgangersoversteekplaats. Toen verdachte deze oversteekplaats met hoge snelheid naderde, heeft hij zijn snelheid niet teruggebracht maar is onverminderd hard blijven doorrijden. Ook toen hij zag dat er iemand zich bevond op die oversteekplaats. Verdachte had er rekening mee moeten houden dat aan de auto waarin hij reed voor andere verkeersdeelnemers niet was af te zien dat deze op weg was naar een brand en had daar zijn rijgedrag op moeten afstemmen. Hij had er tevens in het algemeen rekening mee moeten houden dat er aldaar voetgangers, zwakkere verkeersdeelnemers, de weg zouden kunnen (gaan) oversteken. Nu verdachte daar iemand heeft zien staan, had hij helemaal alert moeten zijn en had hij moeten anticiperen op de mogelijkheid dat de voetganger zou oversteken. Verdachte heeft zich echter aanmerkelijk onvoorzichtig gedragen door dat niet te doen en met onverminderde snelheid, die volgens een getuigenverklaring ruim boven de toegestane maximum 50 km/uur lag, te blijven doorrijden. Aldus heeft verdachte niet meer adequaat kunnen reageren op de voetganger die zich op de oversteekplaats bevond en is tegen deze voetganger aangereden.
Verdachte heeft gemeend een auto te moeten vorderen en zich niet aan de bepalingen van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 te hoeven houden nu dat voor de uitvoering van zijn taak noodzakelijk was. Wat daar ook van zij, verdachte heeft het voorschrift dat hij bij het uitoefenen van zijn bevoegdheden gehouden is de veiligheid van het verkeer zoveel mogelijk te waarborgen duidelijk niet nageleefd. Door verdachtes onvoorzichtigheid heeft iemand zwaar lichamelijk letsel opgelopen en naar de ervaring leert daarvan veel pijn en hinder ondervonden.
Anderzijds houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte op weg was naar een brand in een bejaardencentrum om daar assistentie te kunnen verlenen. Hij heeft na het ongeval contact gezocht met het slachtoffer en zijn medeleven betoond. Uit een de verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 28 oktober 2003 blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld.
Alles overwegende ziet de rechtbank aanleiding verdachte te veroordelen tot een geldboete, welke verdachte in termijnen mag betalen en hem daarnaast een ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen doch daarbij te bepalen dat die ontzegging niet ten uitvoer gelegd zal worden en daaraan een proeftijd van na te noemen duur verbinden.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en bijkomende straf zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24a en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
10. Beslissing
Verklaart bewezen dat verdachte het primair telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 15 (vijftien) dagen.
Bepaalt dat de geldboete in 10 (tien) maandelijkse termijnen van elk € 75,00 (vijfenzeventig euro) mag worden voldaan.
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 6 (zes) maanden.
Beveelt dat deze bijkomende straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M. Weverink-Berkhout, voorzitter,
mrs. S.G. Ellerbroek en A.C. Loman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 december 2003.