ECLI:NL:RBAMS:2003:AN9541

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
13/051316-02
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Noodweer bij politieoptreden: schieten ter afwering van wederrechtelijke aanranding

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 4 december 2003, stond een politieambtenaar terecht die op 26 februari 2000 twee kogels had afgevuurd op een aanvaller. De verdachte, die als hoofdagent optrad, had geschoten ter noodzakelijke afwering van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van een slachtoffer. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een zitting op 20 november 2003, waar de telastelegging werd besproken. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag, maar voerde aan dat hij handelde uit noodweer.

De rechtbank heeft de bewijsmiddelen zorgvuldig gewogen, waaronder verklaringen van betrokkenen en een reconstructie van de gebeurtenis. De rechtbank concludeerde dat de verdachte op het moment van schieten redelijkerwijs kon aannemen dat het slachtoffer in levensgevaar verkeerde, aangezien de aanvaller met een mes op het slachtoffer afkwam. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet strafbaar was, omdat hij handelde uit noodweer. Hierdoor werd hij ontslagen van alle rechtsvervolging.

Daarnaast werd de benadeelde partij, de aanvaller, niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte was opgelegd. De uitspraak benadrukt de juridische grenzen van noodweer en de bescherming van levens in acute situaties.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: [nummer]
Datum uitspraak: 4 december 2003
op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, achtste meervoudige kamer E, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboortedatum]
domicilie kiezende te [adres]
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 november 2003.
1. Telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding zoals ter terechtzitting gewijzigd. Van de dagvaarding en de vordering wijziging telastelegging zijn kopieën als bijlagen 1 en 2 aan dit vonnis gehecht. De gewijzigde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
2. Voorvragen
--------------
3. Waardering van het bewijs
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair telastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
verdachte op 26 februari 2000 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [aanvaller] van het leven te beroven, met dat opzet die [aanvaller] tweemaal in de borst heeft geschoten.
Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
4. Het bewijs
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5 en 6. De strafbaarheid van het feit en van de verdachte
De raadsvrouw van verdachte heeft ter terechtzitting betoogd dat haar cliënt dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging nu hij handelde uit noodweer. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd, kort weergegeven.
[aanvaller], die onder invloed verkeerde van cocaïne en alcohol en daardoor onaanspreekbaar was, heeft in zijn huis [slachtoffer] bedreigd met een mes. Mijn cliënt heeft hem gewaarschuwd het mes te laten vallen, hetgeen [aanvaller] niet heeft gedaan. [aanvaller] bleef op [slachtoffer] toelopen, de afstand tussen hen was zeer klein. Teneinde het leven althans de gezondheid van [slachtoffer] te beschermen kon hij niet anders dan gebruik maken van zijn vuurwapen. Hierop heeft mijn cliënt twee kogels op [aanvaller] afgevuurd die hem in de borst hebben geraakt. Gelet op de verklaringen in het dossier en de reconstructie is het logisch dat de schoten [aanvaller] in de borst hebben geraakt.
Mijn cliënt heeft in zijn functie van politieambtenaar gehandeld ter noodzakelijke afwering van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van [slachtoffer].
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit het dossier blijkt het volgende.
Op 26 februari 2000 kwam een melding binnen bij het bureau van politie Ganzenhoef dat er op het [adres] te Amsterdam een twist, mogelijk met messen zou zijn. Verdachte, die hoofdagent was, ging er, samen met zijn collega [hoofdagent], op af. Ter plaatse troffen zij een geëmotioneerde [slachtoffer]. Terwijl de agenten in gesprek waren met de vrouw ging de hal-o-foon. De vrouw bediende het apparaat en er kwam een man [aanvaller] de flat binnen, die gelijk begon te schreeuwen naar de vrouw. De agenten wilden afzonderlijk met hen in gesprek om zo de ruzie te sussen. Op het moment dat verdachte met de man naar de galerij zou gaan maakte [slachtoffer] een opmerking. [aanvaller] reageerde hierop door zich om te draaien en hij pakte een groot keukenmes uit zijn broeksband. Vervolgens rende t[aanvaller] in de richting van [hoofdagent] en [slachtoffer].
Ingevolge de beschikking van het gerechtshof te Amsterdam van 25 april 2002 heeft op 29 oktober 2002, in opdracht van de rechter-commissaris, een reconstructie van de gebeurtenis op 26 februari 2000 plaatsgevonden. Hiervan is een videoband en een verslag gemaakt.
De rechtbank heeft de videoband van de reconstructie bekeken. Deze reconstructie, bezien in samenhang met de verklaring van [hoofdagent] bij de politie op 28 februari 2000 (pag. 40 e.v. van het dossier), de verklaring van verdachte bij de politie op 28 februari 2000 (pag. 48 e.v. van het dossier), de aangifte van [slachtoffer] op 26 februari 2000 (pag. 17 e.v. van het dossier) en de verklaring van [aanvaller] bij de politie op 7 maart 2000 (pag. 95 e.v. van het dossier), hebben naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk gemaakt hoe - gezien de positie van de betrokkenen ten tijde van het schieten van verdachte - de schoten in de borst van [aanvaller] terecht konden komen.
Overigens sluit de rechtbank niet uit dat [aanvaller] op het laatste moment wellicht wilde stoppen met zijn aanval op [slachtoffer]. Dit was echter voor verdachte onvoldoende kenbaar, omdat [aanvaller] zijn mes niet liet vallen. Verdachte mocht er dus op dat moment nog steeds van uit gaan dat [slachtoffer] in doodsnood verkeerde.
De rechtbank oordeelt op grond van het voorgaande dat verdachte heeft geschoten om een einde te maken aan de dringende ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van eens anders lijf, te weten dat van [slachtoffer].
Aldus slaagt het beroep op noodweer. Verdachte is derhalve ten aanzien van het bewezenverklaarde niet strafbaar en zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Ten aanzien van de benadeelde partij
Nu aan verdachte - zonder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht - geen straf of maatregel is opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij [aanvaller] in zijn vordering niet-ontvankelijk is.
7. Beslissing
Verklaart bewezen dat verdachte het primair telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
poging doodslag.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezene niet strafbaar en ontslaat hem van alle rechtsvervolging terzake daarvan.
Bepaalt dat de benadeelde partij [aanvaller], niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.B. Leeser-Gassan, voorzitter,
mrs. M.W. van der Veen en I.H.J. Konings, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F. Hoedemaker, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 december 2003.