ECLI:NL:RBAMS:2003:AI1392
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- T.P.J. de Graaf
- J.F.A.M. Graafland
- T. van Peijpe
- Rechtspraak.nl
Intrekking van voorwaardelijke toevoeging rechtsbijstand en financiële draagkracht
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 augustus 2003 uitspraak gedaan in een geschil over de intrekking van een voorwaardelijke toevoeging voor rechtsbijstand. Eiseres, A, had op 27 oktober 1998 een voorwaardelijke toevoeging ontvangen voor rechtsbijstand in verband met een geschil over de verrekening van huwelijkse voorwaarden. Op 5 juli 2000 trok verweerder, de Raad voor Rechtsbijstand Amsterdam, deze toevoeging in, omdat eiseres als gevolg van de verleende rechtsbijstand een bedrag van ƒ17.500,- had ontvangen. Verweerder stelde dat de financiële draagkracht van eiseres na beëindiging van de rechtsbijstand zodanig was dat deze de in artikel 34 van de Wet op de Rechtsbijstand (Wrb) genoemde bedragen overschreed.
De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de voorwaardelijke toevoeging in dit geval onterecht was. De rechtbank stelde vast dat de wetgever niet had beoogd om rechtzoekenden in situaties zoals die van eiseres volledig uit te sluiten van gefinancierde rechtsbijstand. De rechtbank vond dat de toepassing van de wet in dit geval leidde tot ongelijke behandeling, wat in strijd is met artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR). De rechtbank oordeelde dat eiseres, ondanks de intrekking van de toevoeging, recht had op een definitieve toevoeging met een ingangsdatum die lag op een later tijdstip dan de intrekking.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit en bepaalde dat verweerder binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit op administratief beroep moest nemen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiseres en het door haar betaalde griffierecht. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 6 augustus 2003, en tegen deze uitspraak kon binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.